35 030 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Invorderingswet 1990 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PbEU 2016, L 234/26) (Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking)

G BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 december 2018

Er zijn tijdens de plenaire behandeling van afgelopen dinsdag 11 december inzake het pakket Belastingplan 2019 en de Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (implementatiewetvoorstel ATAD1) door de heer Van de Ven een tweetal vragen gesteld. Zoals toegezegd, beantwoord ik deze vragen hierbij.

De heer Van de Ven heeft gevraagd naar de invulling van het begrip financiële onderneming voor toepassing van de uitzondering op de aanvullende Controlled Foreign Companies (CFC)-maatregel. In artikel 13ab, vierde lid, onderdeel b, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) wordt een uitzondering opgenomen op de aanvullende CFC-maatregel voor financiële ondernemingen. Voor de uitwerking van het begrip financiële onderneming wordt in die bepaling verwezen naar artikel 2, vijfde lid, van de Richtlijn (EU) 2016/11641 (ATAD1). In dit artikel worden de volgende lichamen aangemerkt als financiële onderneming:

  • Een kredietinstelling;

  • Een beleggingsonderneming;

  • Een beheerder van alternatieve beleggingsinstellingen (abi-beheerder);

  • Een beheermaatschappij van een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe);

  • Een verzekeringsonderneming;

  • Een herverzekeringsonderneming;

  • Een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening;

  • Pensioeninstellingen die pensioenregelingen uitvoeren alsook elke juridische entiteit die is opgericht met het oog op de beleggingen van die regelingen;

  • Een alternatieve beleggingsinstelling (abi) beheerd door een abi-beheerder;

  • Een alternatieve beleggingsinstelling (abi) die onder toezicht staat uit hoofde van het toepasselijke nationale recht;

  • Een icbe;

  • Een centrale tegenpartij; en

  • Een centrale effectenbewaarinstelling.

Het gaat hier om een limitatieve lijst van lichamen die kwalificeren als financiële ondernemingen voor toepassing van de aanvullende CFC-maatregel. Voor de invulling van de onder dit begrip vallende lichamen wordt in ATAD1 verwezen naar Europese regelgeving, met name op het terrein van financieel toezicht. Een lichaam dat niet onder de reikwijdte valt van deze limitatieve lijst zal niet worden aangemerkt als financiële onderneming en maakt derhalve geen aanspraak op deze uitzondering. Echter, ook voor lichamen die niet kwalificeren als financiële onderneming blijft de aanvullende CFC-maatregel op grond van artikel 13ab, vijfde lid, Wet Vpb 1969 buiten toepassing indien deze lichamen een wezenlijke economische activiteit uitoefenen. Uiteindelijk is het afhankelijk van feiten en omstandigheden of een lichaam uit bijvoorbeeld één van de door de heer Van de Ven genoemde landen (VS, China of Australië) kan worden aangemerkt als financiële onderneming. Dat lijkt in voorkomende gevallen niet onmogelijk.

Ook heeft de heer Van de Ven gevraagd naar de afbakening van het rentebegrip bij de toepassing van het voorgestelde artikel 15b van de Wet Vpb 1969. Hij vraagt in hoeverre het voor de fiscale winstbepaling gekozen waarderingsstelsel relevant is voor de invulling van de begrippen «financieringskosten» en «rentelasten en rentebaten» voor de toepassing van de earningsstrippingmaatregel.

De earningsstrippingmaatregel beperkt – kort gezegd – de aftrekbaarheid van het verschil tussen de rentelasten ter zake van geldleningen en rentebaten ter zake van geldleningen (saldo aan renten). Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag2 is opgemerkt gaat het hierbij om de rentelasten en rentebaten ter zake van vorderingen en schulden die voortvloeien uit een overeenkomst van geldlening of een daarmee vergelijkbare overeenkomst. Het kabinet onderschrijft dat – conform ATAD1 – een economische uitleg moet worden gegeven aan de begrippen «financieringskosten» en «rentelasten en rentebaten». Uit deze benadering volgt dat het voor de fiscale winstbepaling gekozen waarderingsstelsel niet relevant is voor de invulling van de begrippen «financieringskosten» en «rentelasten en rentebaten» voor de toepassing van de earningsstrippingmaatregel. Rente betreft in feite de vergoeding voor het ter beschikking stellen van geld. Aan de hand van het navolgende voorbeeld wordt geïllustreerd dat de gekozen fiscale winstbepaling geen invloed heeft op het saldo aan renten voor de toepassing van de earningsstrippingmaatregel.

Voorbeeld

Bedrijf A geeft in jaar 1 à pari een obligatielening – met een looptijd van 10 jaar – uit met een nominaal bedrag van 100 en een jaarlijkse rentecoupon van 3 aan vennootschapsbelastingplichtige B. Bedrijf A neemt jaarlijks de betaalde rente van 3 mee als rentelasten bij het bepalen van het saldo aan renten en B neemt de jaarlijks ontvangen rente van 3 mee als rentebaten bij het bepalen van het saldo aan renten.

In jaar 2 stijgt de marktrente. Als gevolg daarvan waardeert B de vordering op A af tot 80. Voor zover deze afwaardering fiscaal in aanmerking zou mogen worden genomen, heeft dit verlies geen invloed op het saldo aan renten van A en het saldo aan renten van B.3 Een verschil tussen de marktrente en een rentecoupon dat ontstaat gedurende de looptijd van de betreffende geldlening heeft in dit geval geen gevolgen voor het saldo aan renten voor de toepassing van de earningsstrippingmaatregel.

Eind jaar 3 verkoopt B de vordering op A aan C voor 70. B neemt een extra verlies van 10. Dit heeft geen invloed op het saldo aan renten van A en het saldo aan renten van B. C stelt de vordering te boek voor 70.

In jaar 4 tot en met jaar 10 neemt bedrijf A net zoals in voorafgaande jaren de betaalde rente van 3 als rentelasten mee bij het bepalen van het saldo aan renten. C neemt de ontvangen rente van 3 als rentebaten mee in het saldo aan renten. Voor C is ook de jaarlijkse waardeaangroei naar uiteindelijk 100 in jaar 10 rente. Immers, C heeft 70 betaald voor de lening die een nominale waarde heeft van 100. Een verschil tussen de marktrente en de rentecoupon bij het afsluiten van een geldlening komt bij C tot uitdrukking in het saldo aan renten voor de toepassing van de earningsstrippingmaatregel.

Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat ingeval een deel van de waardeaangroei van 70 naar 100 zou worden veroorzaakt door een toename van de kredietwaardigheid van de debiteur, dat deel van de waardeaangroei geen rente is voor de toepassing van de earningsstrippingmaatregel.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel


X Noot
1

Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PbEU 2016, L 234/26).

X Noot
2

Kamerstukken I 2018/19, 35 030, E.

X Noot
3

Ook als B de vordering op A afwaardeert als gevolg van een verminderde kredietwaardigheid van A, verlaagt dit verlies de gecorrigeerde winst van B, maar heeft dit geen invloed op het saldo aan renten van A en het saldo aan renten van B. Hetzelfde geldt voor een eventuele latere belaste opwaardering door B van de vordering op A.

Naar boven