35 026 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2019)

T BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIEN – FISCALITEIT EN BELASTINGDIENST

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 augustus 2020

Graag informeer ik uw Kamer met deze brief over de uitkomst van de door mijn voorganger gedane toezegging om te onderzoeken of denksporten kunnen delen in de culturele btw-vrijstelling1. Aanleiding voor het onderzoek was het oordeel van het Hof van Justitie EU (hierna: het Hof) dat het kaartspel bridge geen sport is in de zin van de btw-richtlijn vanwege een te verwaarlozen lichamelijke component2.

Containerbegrip denksporten

Toepassing van voornoemd arrest heeft tot gevolg dat ten aanzien van wedstrijdbridge de nu nog in Nederland toegepaste btw-sportvrijstelling of, in voorkomend geval, het verlaagde btw-tarief voor het gelegenheid geven tot sportbeoefening niet mogen worden toegepast. Ditzelfde zal ook moeten gelden voor andere nu nog als (denk)sport aangeduide activiteiten met een te verwaarlozen lichamelijke component, zoals bijvoorbeeld schaken, dammen en go. Uw Kamer heeft specifiek aandacht gevraagd voor de denksport. De term denksport is echter niet duidelijk af te bakenen en ik spreek hier daarom verder specifiek over bridge, schaken, dammen en go.

Reikwijdte culturele btw-vrijstelling

De vraag van uw Kamer en het oordeel van het Hof zijn aangegrepen om de toepassing van de culturele btw-vrijstelling te herijken daar waar het om diensten ten aanzien van immaterieel cultureel erfgoed gaat. Het is overigens voor het eerst dat het Hof inhoudelijk iets over de reikwijdte van deze vrijstelling zegt ten aanzien van activiteiten als cultureel erfgoed.

Het Hof heeft gewezen op de mogelijke toekenning van de culturele vrijstelling door een lidstaat indien de activiteit – in casu wedstrijdbridge – een dermate grote plaats in het sociale en culturele erfgoed van het land inneemt, dat zij als een onderdeel van de cultuur van dat land kan worden beschouwd. Lidstaten zijn volgens een eerdere beslissing van het Hof wel vrij in de keuze of en zo ja, welke van die culturele prestaties de lidstaten vervolgens met de culturele vrijstelling wensen te faciliteren3. De vrijstelling heeft daarmee een eigen karakter en kan afhankelijk van de rol die een activiteit heeft in de cultuur van een land per lidstaat verschillen.

Het onderzoek heeft zich gericht op de vraag welk beleidskader past bij de culturele btw-vrijstelling in Nederland en of sprake is van immaterieel cultureel erfgoed als onderdeel van de Nederlandse cultuur bij bridge, schaken, dammen en go. Bij het beleidskader is rekening gehouden met:

  • de overwegingen die het Hof in voornoemd arrest meegeeft;

  • de verplichtingen die Nederland is aangegaan door ratificatie van het Unesco-verdrag inzake de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed;

  • de staande praktijk bij de Belastingdienst bij de afhandeling van individuele verzoeken om toepassing van de culturele btw-vrijstelling door de inspecteur;

  • de ANBI-regeling.

Gelet op het Unesco verdrag heeft Nederland zich – kort weergegeven- verplicht om immaterieel cultureel erfgoed in het eigen land te inventariseren, zichtbaar te maken en te borgen voor de toekomst. De aard van de dienst die met de culturele btw-vrijstelling wordt gefaciliteerd kan hierbij goed aansluiten. Dit zijn dan diensten die zien op het beheer en behoud van het culturele erfgoed (ofwel het inventariseren, het zichtbaar maken en het borgen daarvan). Dit heeft tot gevolg dat – net als bij de culturele ANBI-regeling – die diensten buiten de btw-vrijstelling blijven die zich met name richten op de vrijetijdsbesteding of hobbymatige beoefening.

De bestaande praktijk van de Belastingdienst sluit al aan bij bovenstaande uitgangspunten daar waar de individuele aanwijzing voor de culturele btw-vrijstelling bij de inspecteur is belegd en zou evenzeer moeten gelden voor de collectieve aanwijzing bij AmvB. Dit beleid geldt vanaf de datum van deze brief.

Dit alles in aanmerking nemend kom ik tot het volgende beleidskader.

De culturele btw-vrijstelling ziet op diensten die naar hun aard bijdragen aan het beheer en behoud van (im)materieel cultureel erfgoed. Onder beheer en behoud van cultureel erfgoed wordt verstaan het inventariseren van, het uitdragen van, het zichtbaar maken van en het borgen van dat culturele erfgoed voor toekomstige generaties.

Buiten het beheer en behoud vallen in elk geval die diensten die als primair doel hebben de beoefening van een culturele activiteit, zoals, bijvoorbeeld, het in de gelegenheid stellen van leden om hun hobby uit te oefenen of op een andere wijze hun vrije tijd te besteden.

Als immaterieel cultureel erfgoed te duiden activiteiten vallen binnen het bereik van deze btw-vrijstelling indien die activiteiten een dermate grote plaats innemen in de cultuur van Nederland dat zij als een onderdeel daarvan kunnen worden beschouwd. Dit kan blijken uit de beoefening van de als immaterieel cultureel erfgoed geduide activiteit, de geschiedenis ervan en de tradities waarvan die activiteit deel uitmaakt.

Bij toepassing van dit kader ziet de culturele btw-vrijstelling op diensten ter behoud en beheer van Nederlands cultureel (materieel en immaterieel) erfgoed. In tegenstelling tot materieel cultureel erfgoed is immaterieel cultureel erfgoed echter niet vastomlijnd of geregistreerd. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap noch een andere instantie wijst immaterieel cultureel erfgoed als zodanig aan. Dit moet vanuit de maatschappij zelf opkomen en als zodanig worden beschouwd. Voor de toets of een activiteit in aanmerking komt voor de culturele btw-vrijstelling moet in elk geval wel sprake zijn van cultureel erfgoed.

Bridge, schaken, dammen en go

Gelet op de hiervoor geformuleerde uitgangspunten geldt dat voor de toekenning van de culturele btw-vrijstelling op – de eerder als sport geduide denksporten – bridge, schaken, dammen of go als activiteit in elk geval sprake moet zijn van immaterieel cultureel erfgoed. Ik heb onvoldoende aanwijzingen gevonden dat genoemde denksporten in onze maatschappij in verband worden gebracht met cultureel erfgoed. Dit leidt tot de vaststelling dat op grond van het geformuleerde beleid op dit moment geen rechtvaardiging aanwezig is voor het toepassen van de culturele btw-vrijstelling op de diensten ter behoud en beheer van activiteiten als bridge, schaken, dammen en go.

Met het voor «bridge» vervallen van de kwalificatie sport in de zin van de btw, vervallen zowel de sportvrijstelling als de toepassing van het verlaagde btw-tarief voor het geven van gelegenheid tot sportbeoefening voor alle genoemde denksporten. Vooralsnog valt men in beginsel in de btw-heffing zodra ik het oordeel in voornoemd arrest zal gaan uitvoeren.

Met NOC*NSF en de overkoepelende bonden van de genoemde activiteiten is voorgaande besproken en zijn zij ingelicht over de mogelijkheden die voorhanden zijn of verder verkend kunnen worden om zo veel als mogelijk van een vrijstelling van btw gebruik te kunnen blijven maken.

Ik zal de huidige toelichting op de sportaanduiding in Tabel I, onderdeel b, post 3, van de Wet op de omzetbelasting 1968 per 1 januari 2022 aanpassen aan het oordeel van het Hof. Dit stelt belanghebbenden in de gelegenheid zich hierop voor te bereiden en indien mogelijk en gewenst een tijdig verzoek in te dienen voor toepassing van de btw-vrijstelling voor kleine ondernemers indien hun omzet onder de € 20.000 op jaarbasis blijft.

In overleg met NOC*NSF en de overkoepelende bonden zal nu worden bezien hoe een ieder die dit aangaat van deze mogelijkheid op de hoogte kan worden gesteld.

De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, J.A. Vijlbrief


X Noot
1

Handelingen II 2018/19, nr. 23, item 10

X Noot
2

Arrest C-90/16 d.d. 26 oktober 2017, The English Bridge Union Limited

X Noot
3

Arrest C-592/15 d.d.15 februari 2017, British Film Institute

Naar boven