35 010 Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met het verhogen vande inkomensgrens van het kindgebonden budget voor paren

H BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juli 2019

Op dinsdag 9 juli a.s. vindt de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van het kindgebonden budget in verband met het verhogen van de inkomensgrens voor paren plaats in uw Kamer (Kamerstukken II, 2017–2018, 35 010).

Onderdeel van dit wetsvoorstel is het eenmalig niet-indexeren van het kindgebonden budget om de structureel hogere uitgaven als gevolg van de afname van het niet-gebruik te dekken. Voor de koopkrachteffecten hiervan is aandacht gevraagd in de motie Peters (Kamerstukken II, 2018–2019, 35 010, nr. 13). Ook in de schriftelijke inbreng van uw Kamer is hierop gewezen.

Eind vorige week heeft in het kabinet het eerste gesprek plaatsgevonden over de koopkrachtontwikkeling en de Augustusbesluitvorming. Hierin is geconstateerd dat het niet indexeren van het kindgebonden budget negatieve koopkrachteffecten heeft voor een aantal huishoudgroepen. In combinatie met de recente macro economische verwachting, heeft dat het kabinet doen besluiten het kindgebonden budget met ingang van 1 januari 2020 toch te indexeren. Ik zal daartoe een novelle indienen waarmee dit wordt geregeld. De dekking wordt integraal bezien bij de Augustusbesluitvorming.

Plenaire behandeling van het wetsvoorstel is onverminderd van belang met het oog op de voorbereidingen in de uitvoering voor het verhogen van de inkomensgrens van het kindgebonden budget voor paren.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

Naar boven