35 006 Wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met het toevoegen van de bevoegdheid tot het opleggen van bestuursrechtelijke herstelsancties ter handhaving van die wet

28 286 Dierenwelzijn

J1 VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 30 november 2020

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2 hebben kennisgenomen van het op 12 juni 2020 door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgehangen ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij in verband met het verhogen van het subsidiepercentage voor sloop en enkele andere verbeteringen en van de ter informatie aangeboden ontwerpregeling tot wijziging van de Regeling subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij,3 alsmede van de beantwoording4 van eerdere vragen over de uitvoering van de Tweede Kamermoties 28 286 nr. 1108 en 28 286 nr. 1112 inzake nertsenhouderijen die zij gezamenlijk met de Minister van VWS op 3 juli 2020 naar de Kamer heeft gestuurd.

Naar aanleiding hiervan is op 16 juli 2020 een brief gestuurd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Op 28 oktober 2020 heeft de Minister per brief5 laten weten voornemens te zijn de gestelde vragen medio november te beantwoorden en de Kamer dan nader te informeren over het vervolg van de wijziging van het Besluit.

De Minister heeft op 27 november 2020 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT/LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Den Haag, 16 juli 2020

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben met belangstelling kennisgenomen van het door u voorgehangen ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij in verband met het verhogen van het subsidiepercentage voor sloop en enkele andere verbeteringen en van de ter informatie aangeboden ontwerpregeling tot wijziging van de Regeling subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij,6 alsmede van de beantwoording7 van eerdere vragen over de uitvoering van de Tweede Kamermoties 28 286 nr. 1108 en 28286 nr. 1112 inzake nertsenhouderijen die u gezamenlijk met de Minister van VWS op 3 juli 2020 naar de Kamer heeft gestuurd. De leden van de fracties van GroenLinks, de SP en de Partij voor de Dieren hebben naar aanleiding hiervan nog enkele vragen en opmerkingen.

Vraag van de leden van de fractie van GroenLinks

Kunt u aangeven hoe u voornemens bent de samenhang vorm te geven tussen de aangekondigde stoppersregeling voor nertsenhouderijen (onder andere motie-Geurts/Bromet8) en de financiële steun die nertsenhouders kunnen ontvangen als gevolg van de verhoogde regeling voor subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP hebben over de ontwerpregeling tot wijziging van de Regeling subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij nog enkele vragen.

Op welke wijze worden de maatschappelijke kosten voor omwonenden meegerekend in de modellen voor de stoppersregeling die nu worden berekend? Deelt u de mening van de fractieleden van de SP dat de (volks)gezondheid van de omwonenden voorop dient te staan bij de afwegingen rond een uitbreiding van de stoppersregeling dan wel een fokverbod? Op welke wijze wordt de compensatie, die bij het eerdere verbod al is ingecalculeerd door het verbod pas op 2024 in te laten gaan, meegerekend bij de mogelijke aanvullende maatregelen?

Worden de schades als gevolg van de ruimingen gedekt door verzekeraars of is er sprake van een onverzekerd ondernemersrisico? Behoort het uitbreken van ziektes, zoals COVID-19, tot het ondernemersrisico? Zo ja, waarom wilt u dan voorzien in een vergoeding? Zo nee, dient de ondernemer zich hiervoor te verzekeren? Deelt u de mening van de fractieleden van de SP dat het niet verzekeren van een verzekerbaar risico niet zou moeten leiden tot een vergoeding vanuit de overheid? Voert u overleg met verzekeraars in hoeverre zij een rol kunnen spelen bij een stoppersregeling? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Zo ja, wat is de opstelling van de verzekeraars?

Deelt u de mening van de leden van de fractie van de SP dat het verhogen van de sloopregeling tot 100 procent en daaraan een termijn van drie jaar te koppelen betekent dat iedere nertsenhouder, bij een geleidelijke sloop, voor 100 procent subsidie in aanmerking zou komen? Op welke wijze verhoudt zich dit tot de eerdere compensatie van uitstel van het verbod tot 2024? Wordt hier niet via een achterdeur een extra compensatie toegekend, waar geen extra inzet voor wordt gevraagd, zo vragen deze leden.

Bent u het met de leden van de SP-fractie eens dat er geen precedentwerking voor andere sectoren uitgaat van de specifieke aanpak van de nertsenhouderijen nu er immers al sprake is van een fokverbod op afzienbare termijn? Deelt u de mening van deze leden dat hierin een wezenlijk en onderscheidend verschil met andere sectoren gelegen is, en daarmee ook een andere juridische positie?

Deelt u de mening van de leden van de SP-fractie dat het niet mogelijk zou moeten zijn om met subsidiebedragen die nu worden verstrekt in het kader van de afbouw de winstgevendheid van de nog voortdurende activiteiten kan worden verhoogd? Deelt u hun mening dat de inzet van de subsidiebedragen en compensatie ten goede moeten komen aan het versneld afbouwen van de activiteiten? Zo nee, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren

Naar aanleiding van de ontwerpregeling tot wijziging van de Regeling subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij leven bij de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren een aantal vragen en zorgen die zij graag aan u voor willen leggen. Al ten tijde van het besluit over inwerkingtreding van het verbod op de nertsenhouderij werd er een subsidieregeling aangekondigd voor de sloop- en ombouwkosten van de nertsenfokkerijen. Die regeling werd destijds niet goed ontvangen door de sector, omdat dit de enige financiële tegemoetkoming was die ze zouden krijgen. De overgangstermijn van tien jaar was echter met nadruk bedoeld om hen de gelegenheid te bieden hun investeringen terug te verdienen. Meer financiële compensatie was daardoor niet nodig. Dit is tot het hoogste niveau aangevochten en bekrachtigd. Dat de pelsprijzen sindsdien zijn gekelderd, hetgeen onder het ondernemersrisico valt, heeft de rechter bevestigd.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren dat voor het totale «flankerend beleid», inclusief deze regeling, 36 miljoen euro is uitgetrokken. Er hebben zich 167 nertsenhouderijen met 213 locaties ingeschreven. Per locatie was de maximale vergoeding gelimiteerd op een vast bedrag van 95.000 euro per locatie. Met de wijziging van de regeling wordt dit bedrag veelal hoger. Kunt u aangeven waarom een sector die al tegemoet was gekomen met een aanzienlijke overgangstermijn, maar desalniettemin doorging met investeren in nieuwe stallen, nu extra compensatie zou moeten krijgen voor een activiteit waarvan het einde al in zicht was en die nu te maken krijgt met een calamiteit die moet worden gerekend tot het ondernemersrisico, zoals ook in veel andere sectoren geldt?

Vorig jaar bleek dat nog maar weinig fokkers daadwerkelijk gebruik hadden gemaakt van de sloopregeling vanwege praktische voorwaarden. De wijziging van de regeling die nu voorligt, is bedoeld om de drempel voor de fokkers te verlagen. Kunt u aangeven wat de reden is voor het verlagen van deze drempel, gelet op het feit dat de fokkers in het verleden al zeer royaal tegemoetgekomen zijn met een lange overgangstermijn en een voldoende aantrekkelijke sloopregeling?

De belangrijkste voorgenomen wijzigingen van de subsidieregeling lijken te zijn: de verhoging van het subsidiepercentage bij sloop van 50% naar 100%; het aanmerken van meer soorten kosten als subsidiabel (ook omheining en inventaris); een verhoging van het maximumsubsidiebedrag per plaats. Daarnaast zullen locaties die, gelet op de opbrengstprijzen van de afgelopen jaren, om economische redenen tijdelijk leeg staan, of tijdelijk leegstaan vanwege reguliere bedrijfsprocessen zoals onderhoud, nu ook voor de subsidieregeling in aanmerking kunnen komen.

Kunt u aangeven waarom u zo vergaand tegemoetkomt aan een sector die maatschappelijk zeer omstreden is en waarvan de voorzitter van de veiligheidsregio Brabant-Zuidoost, John Jorritsma, met klem verzocht heeft alle nertsen preventief te laten ruimen uit oogpunt van volksgezondheid?

Hoe kijkt u naar het verzoek van Jorritsma die uit hoofde van zijn functie vraagt alles te doen om een herbevolking van de stallen of een herstart van de bedrijven te voorkomen, ook vanwege het feit dat de regio al eerder zeer zwaar getroffen werd door de Q-koorts epidemie?

Deelt u de opvatting van de fractieleden van de Partij voor de Dieren dat het onwenselijk is dat de kooien van gesaneerde bedrijven mogen worden doorverkocht? Is het waar dat een fokker mag kiezen tussen subsidie om de kooien te slopen, of voor het verkopen ervan (zonder subsidie)? Deelt u de zorg van deze leden dat het probleem van dierenleed, stank, besmettingsgevaar daarmee verplaatst zou worden naar andere landen en ziet u reden en/of mogelijkheden dat te voorkomen? Klopt het dat de fokkers in deze nieuwe regeling meer vergoeding krijgen per locatie dan in de oorspronkelijke regeling het geval was en wat is de ratio daarachter?

Is het juist dat de regeling die nu wordt gewijzigd geheel losstaat van de vrijwillige stoppersregeling die ervoor zou moeten zorgen dat fokkers eerder stoppen (motie-Geurts/Bromet9), welke regeling nog nader moet worden uitgewerkt? Ziet u redenen en mogelijkheden om beide regelingen meer op elkaar aan te laten sluiten, zonder dat sprake is van onredelijk hoge vergoedingen voor een sector waarvan het einde al in zicht was en die geconfronteerd wordt met een risico wat in het algemeen gezien moet worden als een ondernemersrisico?

Is het waar dat de regeling die nu in voorbereiding is geen enkele garantie biedt dat alle fokkers stoppen? Het is slechts een vrijwillige regeling om fokkers te verleiden om nu te stoppen. Zou de regeling zo uit kunnen pakken dat er enkele fokkers doorgaan om in de nadagen van de Nederlandse bontfokkerij extra geld te verdienen indien de concurrentie via de stoppersregeling wegvalt?

Klopt het dat de regeling waarschijnlijk te laat komt voor het nieuwe fokseizoen? Er moet nu nog een concept worden ontwikkeld terwijl het reces is. Daarna moet de regeling nog uitonderhandeld worden met vertegenwoordigers van de sector en vervolgens nog een Europese staatssteuntoets ondergaan. Hoe ziet u dit in het licht van de acute risico’s van coronaverspreiding in relatie tot de pelsdierhouderij?

Deelt u de opvatting van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren dat uitvoering geven aan de aangenomen motie-Ouwehand10 om een definitief pelsdierfokverbod te regelen meer duidelijkheid en zekerheid biedt voor alle betrokken partijen? Bent u bereid, ook naar aanleiding van de dringende oproep van de voorzitter van de zwaarst door besmetting getroffen veiligheidsregio, alsnog een onmiddellijk fokverbod in te stellen? Zo nee, waarom niet en wat kunnen daarvan de consequenties zijn voor de volksgezondheid en het welslagen van de uitkoopregeling? Is het waar dat een vijfde tot een kwart van het totale aantal nertsen in Nederland dit jaar al «geruimd» is? Om hoeveel dieren gaat het exact? Ziet u het als een morele plicht om te voorkomen dat de kooien opnieuw worden gevuld met het risico van voortgaande besmetting met het Covid-19-virus en alle daarmee samenhangende risico’s voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zien uw reactie met belangstelling tegemoet.

Een afschrift van deze brief zal worden gezonden aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit N.J.J. van Kesteren

BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 november 2020

Op 12 juni jl. heb ik in het kader van de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure uw Kamer het ontwerpbesluit aangeboden houdende wijziging van het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij (het ontwerpbesluit). Op 16 juli jl. ontving ik van uw Kamer het verzoek om naar aanleiding van de voorhang enkele vragen te beantwoorden. Per brief van 28 oktober jl., met kenmerk 164858.03U, heb ik uw Kamer laten weten dat ik voornemens was om de vragen van uw Kamer te beantwoorden en uw Kamer nader te informeren over het vervolg van de wijziging van het ontwerpbesluit.

Gezien de vervroeging van de einddatum in de Wet verbod pelsdierhouderij behoeft het ontwerpbesluit een aantal aanpassingen. Dit heeft te maken met het Europese staatssteunkader waaronder de huidige subsidie voor sloopkosten is goedgekeurd door de Europese Commissie. Dit specifieke kader vereist als tegenprestatie de vrijwillige beëindiging van de productiecapaciteit. Vanwege het wetsvoorstel ter vervroeging van de einddatum kan subsidie voor sloopkosten niet meer onder dit kader worden gerechtvaardigd. De wijziging van het ontwerpbesluit zal via een ander staatssteunkader bij de Europese Commissie aangemeld moeten worden.

Om deze reden heb ik besloten om het voorgehangen ontwerpbesluit in te trekken. Derhalve is het niet langer opportuun om de vragen van uw Kamer te beantwoorden. Ik hoop het aangepaste ontwerpbesluit zo spoedig mogelijk aan u voor te kunnen leggen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Letter J heeft alleen betrekking op Kamerstuknr. 35 006.

X Noot
2

Samenstelling:

Koffeman (PvdD), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Strien (PVV), Gerkens (SP), Atsma (CDA), N.J.J. van Kesteren (CDA) (voorzitter), Pijlman (D66), Schalk (SGP), Klip-Martin (VVD), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), De Blécourt-Wouterse (VVD), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Gerbrandy (OSF), Van Gurp (GL), Huizinga-Heringa (CU), Kluit (GL), van der Linden (FVD) (ondervoorzitter), Meijer (VVD), Otten (Fractie-Otten), Van Pareren (FVD), Prins-Modderaar (CDA), Recourt (PvdA), Vendrik (GL), Van der Voort (D66)

X Noot
3

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 006, G.

X Noot
4

Zie verslag schriftelijk overleg: Kamerstukken I, 2019–2020, 35 006/28 286, H.

X Noot
5

Kamerstukken I, 2020–2021, 35 006/28 286, I

X Noot
6

Kamerstukken I, 2019–2020, 35 006, G.

X Noot
7

Zie verslag schriftelijk overleg: Kamerstukken I, 2019–2020, 35 006/28 286, H.

X Noot
8

Kamerstukken II, 2019–2020, 28 286, nr. 1112.

X Noot
9

Kamerstukken II, 2019–2020, 28 286, nr. 1112.

X Noot
10

Kamerstukken II, 2019–2020, 28 286, nr. 1108.

Naar boven