Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 november 2018
Naar aanleiding van een door uw leden aangenomen motie (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 141) zijn, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, met het
CBS de mogelijkheden verkend die leiden tot het zo laat mogelijk samenbrengen van
oogstramingen van de uien ten behoeve van de landbouwrekening, met als doel deze in
december (in plaats van in oktober) te publiceren.
Het CBS publiceert voorlopige cijfers over de oogst van zaaiuien eind oktober en de
definitieve cijfers eind januari. De voorlopige ramingen van de uiencijfers vormen
input voor de Landbouwrekeningen. De Landbouwrekeningen zijn, als onderdeel van de
Nationale Rekeningen, Europees verplichte statistieken. Het CBS is verplicht deze
aan te leveren in december. Het CBS heeft als enige de beslissingsbevoegdheid over
de inhoud en het tijdstip van statistische berichten en publicaties. In overleg met
het CBS zijn de redenen voor het al dan niet later verzamelen van de gegevens afgewogen.
Het CBS verzamelt gegevens (ten behoeve van oogstramingen) van een groot aantal gewassen.
Hiermee voorziet het CBS in een behoefte aan betrouwbare landbouwstatistieken. De
gegevens ten behoeve van de oogstramingen worden verzameld in twee tranches. In september
vindt de eerste tranche plaats waarin gegevens over de gewassen granen1, koolzaad en maisgewassen2 worden verzameld. Begin oktober vindt de tweede tranche plaats waarin de gegevens
over zaaiuien, poot- en consumptieaardappelen en cichorei worden verzameld. De uitvraag
van de gegevens ten behoeve van de ramingen van zaaiuien wordt dus gecombineerd met
de uitvraag naar andere akkerbouwgegevens.
Het later verzamelen van gegevens ten behoeve van de ramingen van zaaiuien betekent
een verzwaring van de lastendruk voor boeren, omdat het inwinnen van de gegevens dan
niet meer gecombineerd kan worden met de uitvraag naar andere Europees verplichte
informatie (onder andere cijfers over poot- en consumptieaardappelen). Dit betekent
daarnaast dat het CBS extra kosten moet maken.
Zoals aangegeven bij het beantwoorden van eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen II
2017/18, nr. 1953) van de Kamer zie ik geen reden aan te nemen dat de publicatie van de oogstcijfers
door het CBS marktverstorende gevolgen heeft. Het is mogelijk dat voorlopige ramingen
invloed kunnen hebben op prijszetting. De raming van het CBS is echter onafhankelijk.
Er is geen partij die op voorhand meer of minder voordeel heeft van de raming. De
raming voorziet in oktober hiermee in een nationale behoefte aan cijfers die inzicht
bieden in de markt. Zonder een voorlopige raming door het CBS is het zeer waarschijnlijk
dat andere gegevens, die verzameld worden door individuele ketenpartijen, gebruikt
worden om prijzen te bepalen.
Gezien het hiervoor genoemde zie ik het later verzamelen van de cijfers ten behoeve
van de ramingen van zaaiuien als onwenselijk.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes