35 000 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2019

Nr. 7 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 oktober 2018

Met deze brief informeer ik uw Kamer nader over de zaak Poch en de aansprakelijkstelling die de Staat van de raadsman van de heer Poch heeft ontvangen.

In vervolg op het antwoord op vraag 17 van de leden Sjoerdsma en Groothuizen d.d. 14 maart 2018 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2128), waarin ik u aangaf dat de bestudering van het Argentijnse vonnis enige tijd zou vergen, informeer ik u thans ten aanzien van de getuigenverklaringen als volgt. Uit de vertaling van het Argentijnse vonnis blijkt dat de Argentijnse rechtbank heeft geconstateerd dat de tijdens de onderzoeksfase tot stand gekomen versies van de getuigenverklaringen destijds een mate van waarschijnlijkheid opleverden die toereikend was om een eerste verdenking te creëren om tot vervolging en aanhouding van de heer Poch over te gaan. Echter, toen de verklaringen tijdens de terechtzitting van de Argentijnse rechtbank in onderlinge samenhang werden getoetst, bleken deze, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende bewijskracht te hebben om de hypothese van de Argentijnse officier van justitie betreffende de strafbare feiten te kunnen onderbouwen. Naar het oordeel van de Argentijnse rechtbank hebben de getuigen in de loop der jaren hun verklaringen afgezwakt. Dit vonnis is overigens nog niet onherroepelijk.

Verder heeft het OM mij bericht dat de Nederlandse getuigen die belastend hebben verklaard over de heer Poch hierdoor dusdanig persoonlijk nadeel hebben ondervonden en in onzekerheid verkeerden over hun rol in het proces in Argentinië, dat zij zich genoodzaakt zagen zich juridisch te laten bijstaan. De kosten hiervan zijn op verzoek van de advocaat van de getuigen door het OM, in 2010 en 2011, gedeeltelijk vergoed. Het OM heeft mij hierover bericht dat het van cruciaal belang is voor de waarheidsvinding dat getuigen zich vrij voelen om (naar eer en geweten) te verklaren wat zij uit eigen waarneming weten. Als het belang van waarheidsvinding in het geding komt doordat getuigen onevenredig nadeel ondervinden van hun verklaringen, kan het OM daarin aanleiding zien om in enige tegemoetkoming te voorzien. Dit heeft het OM er in de onderhavige situatie toe gebracht om een deel van de door de getuigen gemaakte advocaatkosten te vergoeden.

In de beantwoording van de Kamervragen van de leden Kuiken, Sjoerdsma, Groothuizen, Ten Broeke en Van Oosten d.d. 1 december 2017 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nrs. 891, 892 en 893) heb ik mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken melding gemaakt van de aansprakelijkstelling die de Staat van de raadsman van de heer Poch bij brief van 9 januari 2018 had ontvangen, waarin de Staat aansprakelijk wordt gesteld voor de schade die de heer Poch stelt te hebben geleden door het handelen van de Staat. Ik heb destijds aangegeven dat dit verzoek werd bestudeerd.

Na zorgvuldige bestudering van het omvangrijke Argentijnse vonnis en het mij ter beschikking staande dossier, kom ik op dit moment tot de conclusie geen aanleiding te zien om aansprakelijkheid te erkennen. Ik licht dit graag toe.

De raadsman van de heer Poch baseert zijn vordering tot schadevergoeding op onrechtmatige daad. Vooralsnog maakt hij de Staat drie verwijten. Kort samengevat stelt hij zich op het standpunt dat de Staat onrechtmatig zou hebben gehandeld in het kader van de aanhouding en uitlevering aan Argentinië. Daarnaast zou het voorbereidend opsporingsonderzoek van het OM tussen 2006 en 2008 onzorgvuldig en onjuist zijn geweest. Tot slot zou de Staat de voorzieningenrechter in 2009 onjuist hebben voorgelicht.

Wat betreft het vermeend onrechtmatig handelen in het kader van de uitlevering van de heer Poch aan Argentinië geldt dat de voorzieningenrechter in 2009 reeds over deze aspecten heeft geoordeeld en daarbij heeft overwogen dat het gewraakte handelen van de Staat niet onrechtmatig was. De rechtbank heeft de vorderingen van de heer Poch die hiermee verband houden bij vonnis van 18 december 20091 afgewezen. Ik zie geen aanleiding om dit nu anders te beoordelen.

Ten aanzien van het tweede verwijt, inhoudende dat het OM tussen 2006 en 2008 onzorgvuldig en onjuist voorbereidend opsporingsonderzoek zou hebben gedaan, merk ik op dat het OM nadat het in 2006 informatie kreeg van Nederlandse getuigen over mogelijke betrokkenheid van de heer Poch bij de zogenaamde dodenvluchten, nader onderzoek heeft gedaan. Dat onderzoek leek de aanvankelijke verdenking te versterken. Op basis daarvan is een rechtshulprelatie met Argentinië aangegaan. Er zijn geen aanknopingspunten voor het verwijt dat dit opsporingsonderzoek onrechtmatig is geweest.

Wat betreft het derde verwijt geldt dat de voorzieningenrechter in zijn vonnis van 11 februari 20142 al heeft overwogen dat van onjuist voorlichten geen sprake was. Er is geen aanleiding hier nu anders over te oordelen.

Het Argentijnse vonnis werpt op het voorgaande geen ander licht, daargelaten dat het Argentijnse OM tegen de vrijspraak van de heer Poch appel heeft ingesteld, waardoor het vonnis nog niet onherroepelijk is. De raadsman van de heer Poch is gemotiveerd bericht dat geen aansprakelijkheid wordt erkend.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

ECLI:NL:RBSGR:2009:BK7001

X Noot
2

ECLI:NL:RBDHA:2014:1598

Naar boven