Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juli 2019
In vervolg op mijn brief van 16 mei 20182 en in aanvulling op de beantwoording van de door de leden Sjoerdsma en Groothuizen
(beiden D66) op 14 maart 2018 gestelde vragen3 hecht ik er aan uw Kamer over het volgende in te lichten. De leden Sjoerdsma en Groothuizen
(beiden D66) hebben vragen gesteld over een bezoek van politiemensen aan Argentinië
begin 2008. In mijn beantwoording heb ik de gang van zaken voor zover mij toen bekend
uiteengezet. Ik heb daarbij ook melding gemaakt van een tweede dienstreis. Op dat
moment beschikte ik op mijn departement niet over een verslag van deze dienstreizen,
hetgeen ik toen in het antwoord op vraag 7 heb bericht.
Inmiddels heb ik op 24 juni jongstleden naar aanleiding van verzoeken op basis van
de Wob die in behandeling zijn bij de politie en bij het Openbaar Ministerie een reisverslag
van de tweede dienstreis (in mei 2008) van het Openbaar Ministerie toegezonden gekregen.
In het antwoord op vraag 13 van de genoemde Kamervragen gaf ik aan dat de gesprekken
in Argentinië geen betrekking hadden op uitlevering, maar in het teken stonden van
een verkenning van de mogelijkheden om samen te werken in het opsporingsonderzoek.
Uit het verslag blijkt dat sprake is geweest van verkennende gesprekken waarin met
verschillende Argentijnse gesprekspartners is gesproken over mogelijkheden van rechtshulp,
de mogelijkheden met betrekking tot uitlevering daaronder begrepen.
Ook kan ik op basis van het verslag in aanvulling op het antwoord op vraag 9 nu berichten
dat een vertegenwoordiger van het Argentijnse Ministerie van Justitie en Mensenrechten
richting de Nederlandse delegatie een expliciete voorkeur zou hebben uitgesproken
voor uitlevering aan Argentinië ter fine van vervolging aldaar.
Bij de beslissing op de Wob-verzoeken zal over de mate van openbaarheid van het document
worden beslist. Ik zal uw Kamer de beschikkingen te gelegener tijd toesturen.
Zoals ik in mijn brief van 18 januari jongstleden4 aan uw Kamer heb gemeld, hecht ik er aan dat er duidelijkheid is over de feiten.
Waarheidsvinding is in een reeds lang lopende zaak als de onderhavige dermate belangrijk
dat een uiterste inspanning hiertoe op zijn plaats is. Als gezegd vind ik dat vanuit
rechtsstatelijk perspectief van belang, voor de heer Poch in de eerste plaats en voor
alle overige betrokkenen. Om die reden heb ik dhr. Machielse, Advocaat-Generaal in
buitengewone dienst, als onafhankelijke onderzoeker gevraagd dossieronderzoek te verrichten.
Het bovengenoemde verslag is ten behoeve van dit onderzoek met dhr. Machielse gedeeld.
Over het instellen van het dossieronderzoek en de reikwijdte van de onderzoeksopdracht
heb ik uw Kamer middels eerdere brieven geïnformeerd.5
Over zijn bevindingen zal ik Uw Kamer informeren. Tevens zal ik Uw Kamer blijven informeren
wanneer ik – zoals nu – op andere wijze relevante nieuwe feiten over deze zaak verneem.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus