34 982 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES in verband met de strafbaarstelling van het in justitiële inrichtingen binnenbrengen van verboden voorwerpen

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Dit wetsvoorstel strekt tot strafbaarstelling van het binnenbrengen van voorwerpen in een inrichting, instelling of een afdeling daarvan waar de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) dan wel de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj)1 van toepassing is, waarvan het bezit aldaar verboden is op grond van voornoemde wetten in combinatie met de huisregels. Met dit wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan de brief van 7 september 2016 (Kamerstukken II 2015/16, 24 587, nr. 661) waarin deze strafbaarstelling is aangekondigd. Eveneens wordt strafbaar gesteld het niet overeenkomstig de daarvoor geldende regels binnen de inrichting of een afdeling daarvan brengen van voorwerpen.

In justitiële inrichtingen (JI’s) zijn niet alleen voorwerpen die in de vrije maatschappij illegaal zijn, zoals wapens en drugs, verboden. Ook bepaalde voorwerpen die buiten de inrichting niet illegaal zijn, zoals mobiele telefoons en andere informatiedragers en gereedschappen, kunnen in JI’s verboden zijn op grond van de Pbw, de Bvt en de Bjj in combinatie met de huisregels. Het gaat om voorwerpen waarvan het bezit of gebruik de orde en de veiligheid in de inrichting in gevaar kan brengen.

Gebleken is dat er steeds nieuwe manieren worden gevonden om verboden voorwerpen de inrichting binnen te brengen. Voorbeelden zijn mini-telefoons die in tennisballen over de muur van een JI worden gegooid en drones die worden gebruikt om bijvoorbeeld mobiele telefoons of gereedschappen een JI binnen te brengen.

Het binnenbrengen in een inrichting van voorwerpen die buiten de inrichting ook illegaal zijn, zoals wapens en drugs, is op dit moment reeds strafbaar. Ook het binnenbrengen van niet illegale, maar in de inrichting wel verboden voorwerpen kan op dit moment onder omstandigheden strafbaar zijn; dat is echter niet altijd het geval. Met dit wetsvoorstel wordt in een aanvullende strafbaarstelling voorzien waardoor ook in die gevallen een strafrechtelijke reactie mogelijk is.

Daarnaast kan het voorkomen dat voorwerpen waarvan het bezit in beginsel niet verboden is in de inrichting, binnen worden gebracht zonder dat de daarvoor geldende procedure worden gevolgd. Het kan bijvoorbeeld gaan om brieven die niet overeenkomstig artikel 36 Pbw (en de huisregels) aan het toezicht van de directeur van de inrichting worden onderworpen. Met dat toezicht kan worden gecontroleerd of er geen verboden voorwerpen in de envelop zijn bijgesloten en in voorkomende gevallen of de inhoud van de brief geen betrekking heeft op bijvoorbeeld het plegen van strafbare feiten. Omdat ook dergelijke (procedure)voorschriften gelden om te voorkomen dat de orde en de veiligheid in de inrichting in gevaar komt of criminele activiteiten kunnen worden voortgezet, wordt eveneens voorgesteld te voorzien in de strafbaarstelling van het in strijd met dergelijke regels binnenbrengen van voorwerpen in de inrichting. Waar in het onderstaande over verboden voorwerpen wordt gesproken, worden daaronder tevens verstaan voorwerpen die niet overeenkomstig de daarvoor geldende procedures de inrichting zijn binnengebracht.

In het navolgende zal eerst worden ingegaan op de adviezen die zijn uitgebracht over dit wetsvoorstel. Daarna zullen kort de huidige juridische mogelijkheden op grond van het Wetboek van Strafrecht worden beschreven om personen die verboden voorwerpen een JI binnenbrengen aan te pakken. Vervolgens zal worden ingegaan op de nieuwe strafbaarstelling. Tot slot zal nog aandacht worden besteed aan de mogelijkheden die de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zelf heeft om op te treden tegen personen die verboden voorwerpen een inrichting binnenbrengen.

1. Adviezen

Dit wetsvoorstel is ter advisering voorgelegd aan de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), de Nederlandse vereniging voor rechtspraak (NVvR), het openbaar ministerie (OM), de Nationale Politie (NP), de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ)2. Het voorstel is op ambtelijk niveau met het openbaar ministerie BES besproken. Ook is het wetsvoorstel in internetconsultatie gegeven. De internetconsultatie heeft geleid tot één aanvullende reactie.

In deze paragraaf zal in hoofdlijnen worden ingegaan op de adviezen. Op de concrete opmerkingen en suggesties gedaan door de adviesorganen zal worden ingegaan daar waar zij aan de orde zijn.

Het OM had geen opmerkingen bij het wetsvoorstel. De Rvdr en de NVvR hadden enkele vragen en opmerkingen bij het wetsvoorstel. De NP gaf in haar advies aan met belangstelling kennis te hebben genomen van het voorstel en het voornemen tot een aanvullende strafbaarstelling te onderschrijven. Door het bezit en gebruik van (al dan niet illegale) verboden voorwerpen kan niet alleen de veiligheid van medewerkers van DJI in gevaar komen en het (voortzetten van het) plegen van strafbare feiten. De strafbaarstelling zou kunnen bijdragen aan het terugdringen van de problematiek, aldus het advies van de NP. De RSJ erkent dat het binnenbrengen en bezit van verboden voorwerpen een reëel en hardnekkig probleem is. De strafbaarstelling zoals opgenomen in dit wetsvoorstel is onderdeel van een pakket aan beleidsmaatregelen dat er mede op gericht is dit probleem op te lossen. Met name het op alternatieve wijze binnenbrengen van een legaal, maar in de inrichting verboden voorwerp, bijvoorbeeld via de muur, kan op dit moment niet strafrechtelijk worden aangepakt. Strafbaarstelling biedt de politie een (strafrechtelijke) titel om actief op te treden tegen dit gedrag. Camerabeelden van inrichtingen zouden bij kunnen dragen aan het bewijzen van het strafbare feit, aldus de RSJ. Als sluitstuk van het beleid acht de RSJ dit wetsvoorstel legitiem en adviseert in beginsel positief. De NOvA heeft vragen bij de noodzaak van het wetsvoorstel. In het advies wordt dit concreet uitgewerkt aan de hand van een aantal onderwerpen. Naar aanleiding van de uitgebrachte adviezen zijn aanvullende passages in deze memorie van toelichting opgenomen over het tweede lid van de voorgestelde bepalingen, de strafmaat, het rapport van de Inspectie Veiligheid en Justitie (IvenJ) «Binnen de muren niet toegestaan» uit mei 2017, het aangifte en vervolgingsbeleid, de bewijsbaarheid en preventieve maatregelen om de invoer van verboden voorwerpen te voorkomen.

2. Huidige juridische mogelijkheden op grond van het Wetboek van Strafrecht

Het in een JI binnenbrengen van daar verboden voorwerpen kan in de huidige situatie onder omstandigheden strafbaar zijn. Daarbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen ook buiten de inrichting illegale voorwerpen en buiten de inrichting legale voorwerpen.

Het spreekt vanzelf dat wanneer illegale voorwerpen, zoals wapens en drugs, een JI worden binnengebracht sprake is van strafbaar handelen. Het binnenbrengen van wapens is strafbaar op grond van de Wet wapens en munitie, waarin onder andere het voorhanden hebben, vervoeren en overdragen van wapens strafbaar is gesteld. Het binnenbrengen van drugs in een JI is strafbaar op grond van de Opiumwet, welke wet onder andere strafbaar stelt het afleveren, verstrekken, vervoeren of aanwezig hebben van drugs.

Ook het binnenbrengen van voorwerpen die in een JI verboden zijn, maar buiten de inrichting niet illegaal zijn, kan onder omstandigheden strafbaar zijn.

Allereerst kan een persoon die dergelijke voorwerpen de inrichting binnenbrengt strafbaar zijn wegens deelneming aan strafbare feiten, waaronder medeplichtigheid (artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht). Daarvoor is wel vereist dat de gedetineerde het voorwerp gebruikt om strafbare feiten te plegen (en dat bewezen kan worden dat het opzet van degene die de voorwerpen binnenbracht ook daarop gericht was).

In de tweede plaats kan een persoon die een dergelijk voorwerp binnenbrengt strafbaar zijn op grond van artikel 191 van het Wetboek van Strafrecht. Die bepaling voorziet in de strafbaarstelling van hulp bij (zelf)bevrijding. De persoon die het verboden voorwerp heeft binnengebracht is slechts strafbaar als bewezen kan worden dat zijn opzet ook was gericht op de hulp bij de (zelf)bevrijding van de gedetineerde.

Een belangrijk vereiste voor strafbaarstelling op grond van bovengenoemde bepalingen is derhalve dat er sprake moet zijn van, kort gezegd, (opzet op) (ondersteuning bij) het plegen van strafbare feiten. Het enkele binnenbrengen van in een JI verboden, maar buiten de inrichting niet illegale, voorwerpen – zoals gereedschap en telefoons – is op dit moment als zodanig niet strafbaar. Gelet op het belang om dergelijke voorwerpen uit een inrichting te weren in verband met de orde en de veiligheid van medegedetineerden en personeel alsmede het voorkomen van de voortzetting van criminele activiteiten binnen en buiten de JI, wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld in een dergelijke strafbaarstelling te voorzien. Onder die strafbaarstelling zal ook de situatie vallen waarin dergelijke voorwerpen met (technische) hulpmiddelen – zoals drones of tennisballen – de JI worden binnengebracht.

3. De voorgestelde strafbaarstelling

Strafbaar wordt gesteld het binnen een justitiële inrichting of afdeling daarvan brengen van voorwerpen waarvan het bezit binnen die inrichting of afdeling verboden is.

Daarbij kan in de eerste plaats gedacht worden aan bezoekers die voorwerpen meenemen, personen die voorwerpen met een tennisbal, drone of ander (technisch) hulpmiddel de inrichting binnenbrengen zonder dat zij zelf de inrichting betreden, personen die voorwerpen in poststukken naar de inrichting verzenden of leveranciers die voorwerpen de inrichting binnenbrengen. De directeur van de inrichting kan deze personen de toegang tot de inrichting ontzeggen, maar ander optreden achteraf is op dit moment niet mogelijk. De voorgestelde strafbaarstelling zal met name in dergelijke gevallen, waarin ander optreden achteraf niet mogelijk is, een rol hebben. Het vormt daar de grondslag om tegen deze personen op te kunnen treden. Maar de strafbaarstelling is niet tot deze kring van personen beperkt. Ook medewerkers van DJI of gedetineerden3 die voorwerpen van buiten de inrichting naar binnen brengen vallen onder het bereik van de voorgestelde strafbaarstelling. Tegen deze personen kan ook disciplinair worden opgetreden. Zie daarover ook paragraaf 4. Over het algemeen zal worden volstaan met disciplinair optreden. In uitzonderingsgevallen kan evenwel ook ten aanzien van medewerkers of gedetineerden een strafrechtelijke vervolging aangewezen zijn. In het bijzonder bij personen die een bepaalde functie of rol hebben, die vaker of veel voorwerpen de inrichting hebben binnengebracht, of die voorwerpen waarmee grote schade kan worden aangericht de inrichting binnenbrengen, kan strafrechtelijk optreden wenselijk zijn. Het is daarbij aan de directeur – in overleg met het OM – om te bepalen in welke gevallen hij aangifte zal doen. Sinds begin 2016 bestaat een structureel strategisch overleg tussen DJI, het OM en de politie, waar ontwikkelingen ten aanzien van voortgezet crimineel handelen (VCHD) worden besproken. Tijdens dit overleg kan ook gesproken worden over beleid ten aanzien van aangifte en vervolging bij constatering dat verboden voorwerpen de inrichting zijn binnengebracht. Ook is in individuele gevallen contact tussen de directeur en het OM mogelijk om te bepalen welke reactie in dat concrete geval het meest aangewezen is.

Met «voorwerpen waarvan het bezit binnen een inrichting, instelling of afdeling verboden is» worden voorwerpen bedoeld waarvan dat bezit op grond van de artikelen 45 en 46 Pbw, 44 Bvt en 50 en 51 Bjj in combinatie met de huisregels verboden is. Het kan gaan om voorwerpen die in de hele inrichting verboden zijn of om voorwerpen die op een afdeling worden gebracht waar dat – anders dan op andere afdelingen – niet is toegestaan. Gedacht kan worden aan de terroristenafdeling, waar andere (meer) voorwerpen niet zijn toegestaan dan op een «gewone» afdeling. Bij in de inrichting verboden voorwerpen kan, naast aan drugs en wapens, worden gedacht aan telefoons en andere communicatieapparatuur, (grote hoeveelheden) contant geld en gereedschappen. De huisregels worden door de directeur van de inrichting vastgesteld. Zie de artikelen 5 Pbw, 7 Bvt en 4 Bjj. Hij zal daarbij, overeenkomstig deze wettelijke bepalingen, het «Model huisregels» in acht nemen. Deze «Model huisregels» bevatten ook bepalingen over voorwerpen die (niet) zijn toegestaan in de inrichting. De «Model huisregels» zijn gepubliceerd als bijlage bij de Regeling model huisregels penitentiaire inrichting, de Regeling model huisregels EBI, de Model huisregels justitiële TBS-inrichtingen en de Regeling modelhuisregels justitiële jeugdinrichtingen. Naar aanleiding van de adviezen zal ik deze regelingen aanpassen. In de model-huisregels zullen standaardlijsten worden opgenomen van voorwerpen die in de inrichtingen niet zijn toegestaan. Zo is voor iedereen kenbaar welke voorwerpen wel en welke voorwerpen niet zijn toegestaan in de inrichtingen. In aanvulling daarop kan er nog op worden gewezen dat een bezoeker alle voorwerpen – dus ook voorwerpen die wel zijn toegestaan in de inrichting – bij binnenkomst moet aangeven. Daar worden bezoekers op gewezen bij binnenkomst. Zie ook de website van DJI: www.dji.nl/contact/Bezoek/index.aspx. Ter plekke kan en zal dan worden verteld dat een bepaald voorwerp de inrichting niet mee in mag. Bij veel inrichtingen is gelegenheid voor bezoekers om dergelijke voorwerpen in een kluisje op te bergen. Personen die voorwerpen aangeven – en deze vervolgens overeenkomstig de aanwijzingen van het personeel in een kluisje opbergen – zijn niet strafbaar: zoals verderop in deze toelichting nog aan de orde komt is pas sprake van «binnenbrengen» wanneer voorwerpen voorbij de toegangscontrole worden gebracht. Een bezoeker kan wel welbewust een voorwerp niet aangeven. Daartegen richt dit voorstel zich, evenals tegen personen die anderszins de toegangscontrole omzeilen bijvoorbeeld door met tennisballen of drones voorwerpen over de muur van de inrichting naar binnen brengen.

Aangetekend wordt nog dat de directeur aan bepaalde personen toestemming kan geven om bepaalde verboden voorwerpen de inrichting binnen te brengen. Te denken valt aan telefoons of andere communicatieapparatuur die vanuit DJI aan een medewerker ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van zijn werk. In de gevallen waarin een medewerker een dergelijk voorwerp bij zich draagt is geen sprake van een strafbare gedraging.

Met «binnenbrengen» wordt gedoeld op het binnenbrengen in de JI op de plekken waar die voorwerpen niet zijn toegestaan. Wanneer voorwerpen in de hele inrichting of instelling verboden zijn gaat het om het voorbij de toegangscontrole brengen van die voorwerpen. Onder het «binnenbrengen op een afdeling» wordt verstaan het voorbij de toegang van die afdeling brengen van een voorwerp.

De voorwerpen die verboden zijn in een inrichting of op een afdeling moeten worden onderscheiden van de voorwerpen die niet zijn toegestaan op cel (de verblijfsruimte van de gedetineerde). Uiteraard geldt ten aanzien van voorwerpen die verboden zijn in de inrichting, dat het ook verboden is die voorwerpen op cel aanwezig te hebben. Maar er kunnen ook voorwerpen zijn die wel zijn toegestaan in de inrichting, maar die niet meegenomen mogen worden naar de cel. Op dergelijke voorwerpen ziet de voorgestelde strafbaarstelling niet; in dat geval is geen sprake van binnenbrengen van voorwerpen waarvan het bezit in de inrichting of op de afdeling verboden is. Uiteraard kunnen gedetineerden die een voorwerp in strijd met de regels meenemen op hun cel wel disciplinair bestraft worden wegens overtreding van die regels.

Omdat de voorgestelde strafbaarstelling is vormgegeven als een overtreding, is de poging tot het binnenbrengen van voorwerpen niet strafbaar. In verschillende adviezen is hierop gewezen. Omdat ik meen dat personen niet aan strafrechtelijke aansprakelijkheid moeten kunnen ontkomen enkel en alleen omdat zij (op tijd) betrapt worden of hun poging door goede beveiligingsmaatregelen mislukt – er is bijvoorbeeld een net over de luchtplaats gespannen waardoor een over de muur geworpen voorwerp de gedetineerde niet bereikt –, heb ik de voorgestelde bepaling zo aangepast dat ook het «trachten binnen te brengen» van verboden voorwerpen daaronder valt. Zoals hierboven aan de orde kwam, geldt voor alle bezoekers van een inrichting dat zij voorwerpen moeten aangeven voordat zij die mee naar binnen mogen nemen. Dit aangeven van voorwerpen kan niet worden aangemerkt als «trachten binnen te brengen», ook niet als het gaat om verboden voorwerpen. De bezoeker heeft de voorwerpen immers nog niet geprobeerd voorbij de toegangscontrole te brengen, maar geeft de voorwerpen aan, opdat hij voorgelicht kan worden over in hoeverre de voorwerpen zijn toegestaan.

In het tweede lid van het voorgestelde artikel wordt ook het niet overeenkomstig de voorgestelde procedure binnenbrengen van voorwerpen strafbaar gesteld. Het gaat hierbij om voorwerpen die in beginsel zijn toegestaan binnen de inrichting, maar die alleen volgens een bepaalde procedure mogen worden binnengebracht. Een belangrijk voorbeeld zijn poststukken: in principe mogen gedetineerden brieven en pakketten ontvangen, maar die moeten wel aan de daarvoor geldende toezichtprocedure zijn onderworpen. Deze procedure is niet alleen van belang omdat de postpakketten kunnen worden gebruikt om verboden voorwerpen de inrichting binnen te brengen (strafbaar op grond van het voorgestelde eerste lid), maar ook om bijvoorbeeld te voorkomen dat poststukken waarvan de inhoud betrekking heeft op het plegen van strafbare feiten de inrichting binnenkomen. Gedacht kan worden aan een briefwisseling over een (te plannen) liquidatie of drugsdeal. Dergelijke gedragingen kunnen afhankelijk van de omstandigheden strafbaar zijn op grond van andere bepalingen, zoals deelneming aan een strafbaar feit (artikelen 47 en 48 Sr) of strafbare voorbereiding (artikel 46 Sr). Dat neemt niet weg dat de gedraging – het «omzeilen» van de procedures – op zichzelf reeds strafwaardig is, ook als daardoor geen (andere) strafbare feiten worden gepleegd. De geldende procedures voor het binnenbrengen van voorwerpen dienen een belangrijk doel, namelijk het bewaren van de orde en veiligheid in de inrichting en de voorkoming van strafbare feiten. Daarom is het van groot belang dat deze procedures ook worden nageleefd en dat tegen personen die deze procedures niet naleven kan worden opgetreden, met name ook als het gaat om personen van buiten de inrichting waartegen niet anderszins kan worden opgetreden. Daarom wordt voorgesteld deze gedraging eveneens strafbaar te stellen.

Met betrekking tot het bewijs van dit feit zou in gevallen waarin de betrokkene niet op heterdaad betrapt wordt, degene die voorwerpen naar binnen heeft gebracht bijvoorbeeld kunnen worden achterhaald doordat de gedetineerde bij wie de voorwerpen zijn aangetroffen vertelt hoe hij daar aan komt. Ook beelden vastgelegd door (beveiligings)camera’s of onderzoek aan het voorwerp zelf (afzender van de brief) kunnen een bijdrage leveren aan het achterhalen wie de voorwerpen heeft binnengebracht.

Personen die verboden voorwerpen de inrichting binnenbrengen kunnen op grond van de voorgestelde bepaling worden gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie. Het strafmaximum van zes maanden hechtenis komt ook bij verschillende andere overtredingen voor. Bij het binnenbrengen van verboden voorwerpen in een inrichting kan sprake zijn van zeer laakbaar handelen. Het bezit en gebruik van de verboden voorwerpen kan leiden tot het ontstaan van gevaarlijke situaties en (de voortzetting van) het plegen van strafbare feiten zowel binnen als buiten de inrichting. Aan personen die aan het ontstaan van deze gevaarlijke situaties bijdragen door deze voorwerpen – al dan niet structureel – de inrichting binnen te brengen moeten een stevig signaal kunnen worden afgegeven dat dit gedrag niet toelaatbaar is. Ten overvloede wordt opgemerkt dat de hechtenis van zes maanden een maximumstraf is. Waar de omstandigheden daar aanleiding toe geven, kan een lagere straf worden geëist en opgelegd.

4. Mogelijkheden DJI

Het personeel van DJI werkt er elke dag hard aan om de inrichtingen vrij te houden van verboden voorwerpen. Daarvoor worden preventieve en repressieve maatregelen getroffen, waarbij rekening wordt gehouden met het leefklimaat in de inrichtingen en de kosten van deze maatregelen. Bij aanvang van de detentie vindt een uitgebreide (toegangs)controle plaats. Onderdeel van deze controle is het onderzoek aan het lichaam van de gedetineerde (de zogenoemde visitatie). Ook daarna worden bij het verlaten van en bij het terugkeren naar de inrichting algemene toegangs- en aanwezigheidscontroles uitgevoerd. Bezoekers kunnen bij binnenkomst worden gefouilleerd. Om te voorkomen dat tijdens de bezoekuren een uitwisseling van voorwerpen plaatsvindt kan een gedetineerde worden gevisiteerd.

Naast deze (toegangs)controles worden ook (onaangekondigde) celinspecties uitgevoerd. Daarenboven vinden op iedere afdeling tweemaal per jaar integrale veiligheidsinspecties plaats. Op basis van de resultaten van het onderzoek kan de vestigingsdirecteur waar nodig overgaan tot het treffen van maatregelen.

Met de adviesorganen ben ik van mening dat (toegangs)controles van groot belang zijn om te voorkomen dat verboden voorwerpen de inrichting binnenkomen. Dat neemt niet weg dat met (toegangs)controles en andere maatregelen nooit volledig kan worden voorkomen dat voorwerpen de inrichting worden binnengebracht. Wanneer wordt geconstateerd dat een gedetineerde een verboden voorwerp in zijn bezit heeft, kan aan hem een ordemaatregel of disciplinaire straf worden opgelegd. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan het onder andere gaan om een tijdelijke inperking van het recht van de gedetineerde op ontvangst van post of bezoek, de tijdelijke uitsluiting van bepaalde activiteiten en een insluiting op eigen cel. Voorts kan het binnenbrengen van verboden voorwerpen ook meewegen bij de beslissing over promotie en degradatie van en naar het plusprogramma en/of het toekennen van meer (externe) vrijheden of toelating tot een penitentiair programma.

Gaat het om een medewerker die wordt betrapt bij het naar binnenbrengen van in de inrichting of op een afdeling verboden voorwerpen, dan wordt een onderzoek ingesteld en kan de medewerker gedurende het onderzoek op non-actief worden gesteld. Uiteindelijk kan dit leiden tot het ontslag van de medewerker of een andere disciplinaire sanctie.

Aan personen die niet een van bovengenoemde hoedanigheden hebben, en die van buiten de inrichting voorwerpen naar binnenbrengen (met een (technisch) hulpmiddel), kan de directeur van de inrichting alleen de toegang tot de inrichting ontzeggen; ander optreden achteraf door het personeel van DJI is niet mogelijk. Wel worden zo veel mogelijk (preventieve) maatregelen getroffen om te voorkomen dat op deze wijze voorwerpen kunnen worden binnengebracht, bijvoorbeeld door de veiligheidsprocedures op de luchtplaats.

In mei 2017 heeft de IVenJ het rapport «Binnen de muren niet toegestaan» uitgebracht. In het rapport wordt geconstateerd dat de onderzochte inrichtingen zich daadwerkelijk inzetten om de beschikbaarheid van contrabande en niet-integer gedrag tegen te gaan. De IVenJ stelt wel vast dat de mogelijkheden onder druk staan en dat de toegepaste middelen die helpen bij het traceren van contrabande niet altijd (meer) effectief zijn. In het rapport geeft de IVenJ een aantal aanbevelingen voor het doorvoeren van verbeteringen. Het gaat daarbij om praktische maatregelen. Voor de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze maatregelen wordt kortheidshalve verwezen naar de brief van 18 mei 2017 (Kamerstukken II 2016/17, 24 587, nr. 691). Zoals in de beleidsreactie op het rapport van de IVenJ is aangegeven, is er € 10 miljoen euro opgenomen in de begroting van zowel 2017 als 2018 om kennis en expertise van medewerkers te versterken. Onderdeel hiervan zijn opleidingen op het gebied van penitentiaire scherpte, risico-taxatie, VCHD en moreel beraad.

In het inspectiebericht van de IVenJ «Tussentijds toezicht onderzoek contrabande in fpc’s», eveneens van mei 2017, geeft de IVenJ aan dat dit wetsvoorstel kan bijdragen aan de bestrijding van het binnensmokkelen van drugs en andere niet metaalhoudende contrabande die niet gevonden kunnen worden met drugshonden en fouillering. Hoewel de strafbaarstelling in dit wetsvoorstel voor de strafrechtelijke handhaving van het binnenbrengen van drugs niet noodzakelijk is – het voorhanden hebben, vervoeren, etc. van drugs zijn reeds strafbaar op grond van de Opiumwet – kan wel in lijn met deze opmerking van de IVenJ en de adviezen van de RSJ en de NP worden geconstateerd dat dit wetsvoorstel als sluitstuk van het beleid meerwaarde heeft voor gevallen waarin het niet mogelijk is om verboden voorwerpen bij de toegangscontrole tegen te houden. De voorgestelde strafbepaling maakt in die situatie achteraf optreden mogelijk, ook wanneer de voorwerpen buiten de inrichting niet illegaal zijn en ook tegen personen die niet verbonden zijn aan de inrichting.

5. Financiële paragraaf

Het aantal gevallen waarin contrabande wordt aangetroffen wordt niet geregistreerd. Gelet op het aanvullende karakter van de bepaling – in beginsel zal deze alleen worden toegepast in gevallen waarin niet op grond van een andere strafrechtelijke bepaling of anderszins (bijvoorbeeld disciplinair) kan worden opgetreden – zullen de werklastgevolgen naar verwachting beperkt zijn.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Artikel I stelt het binnen een justitiële inrichting brengen van voorwerpen waarvan het bezit binnen die inrichting of afdeling verboden is strafbaar.

De suggestie van de RSJ om de voorgestelde strafbaarstelling te beperken tot personen die niet de hoedanigheid van gedetineerde of medewerker hebben is niet overgenomen. Zoals toegelicht in paragraaf 3 moet in uitzonderingsgevallen ook strafrechtelijk optreden tegen gedetineerden en medewerkers mogelijk zijn.

Naar aanleiding van de opmerkingen in de adviezen dat onduidelijk is in hoeverre justitiële inrichtingen voor vreemdelingenbewaring onder dit wetsvoorstel vallen, is in de wettekst verduidelijkt dat het gaat om inrichtingen of instellingen waar de Pbw, de Bvt of de Bjj van toepassing is.

Het tweede lid stelt strafbaar het niet in overeenstemming met de daarvoor geldende procedures voorwerpen binnen de inrichting brengen. Zoals in paragraaf 3 aan de orde kwam, gaat het hier om voorwerpen waarvan het bezit in beginsel niet verboden is in de inrichting (daarop ziet het eerste lid), maar waarvoor wel bepaalde procedures gelden, zoals poststukken. De woorden «als bedoeld» in het tweede lid slaan terug op «een inrichting, instelling of afdeling» (en dus niet op «voorwerpen»). In de consultatieversie van het wetsvoorstel werd in het tweede lid van de voorgestelde artikelen het begrip «voorwerpen» uitgebreid om dit gedrag op die wijze onder de strafbepaling te brengen. Het advies van de NVvR om in plaats daarvan de gedraging zelf strafbaar te stellen is overgenomen.

Artikel II

Artikel II voorziet in eenzelfde strafbaarstelling voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

In verband met de leesbaarheid zal in het vervolg van deze memorie van toelichting worden gesproken over «(justitiële) inrichting» of «JI». Wat in het navolgende staat beschreven over de JI geldt ook voor afdelingen daarvan.

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
3

In verband met de leesbaarheid wordt in deze tekst alleen gesproken over gedetineerden. De strafbaarstelling is echter ook van toepassing op ter beschikking gestelden of jeugdigen.

Naar boven