34 977 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede enkele wetten van andere ministeries (Verzamelwet SZW 2019)

Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 21 september 2018

Inleiding

Met veel belangstelling is kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over haar bevindingen inzake bovenvermeld wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie vragen om een schematische weergave van de technische en beleidswijzigingen. Het schematisch overzicht is als bijlage aan deze nota toegevoegd.

Alle maatregelen die een effect hebben op de koopkracht van huishoudens zijn benoemd in de Begroting SZW die met Prinsjesdag bij de kamer is.

2.1 Remigratiewet (Artikel VII)

In paragraaf 2.3 van de memorie van toelichting geeft de regering uitleg bij het voorgestelde artikel VII uit de Verzamelwet SZW 2019. Dit betreft een wijziging in de Remigratiewet naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2017. De leden van de VVD-fractie vragen wat de financiële gevolgen zijn van het overgangsrecht dat nu wordt geregeld.

In antwoord op de vraag van uw Kamer naar de financiële gevolgen van het voorgestelde overgangsrecht Remigratiewet als gevolg van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2017 informeer ik u als volgt. Het overgangsrecht betreft een specifieke groep remigranten. Het gaat om remigranten die op of na 1 juli 2017 een geïndividualiseerde uitkering hebben gekregen, omdat zij geen gezamenlijke huishouding meer voeren maar niet duurzaam gescheiden leven. De verwachting is dat een zeer beperkt aantal personen onder het overgangsrecht zoals voorgesteld in artikel XXXV zullen vallen en de uitgaven daarom gering zullen zijn. De dekking van deze kosten kan gevonden worden binnen de begroting van SZW.

2.2 Wijziging van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Artikel XXVI)

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de overdracht van gegevens beperkt is tot die gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het toezicht. Welke waarborgen zijn er?

Met deze wijziging is beoogd op een nauwkeurige wijze de kaders te scheppen waaronder gegevens door de Inspectie SZW aan private partijen mogen worden geleverd. Uitgangspunt blijft dat gegevens slechts mogen worden verstrekt als deze noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van de harde kern van arbeidsvoorwaarden door cao-partijen. Aan dit vereiste zal nader invulling worden gegeven door het kader van artikel 10a van de Wet Avv nader uit te werken in het Besluit arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie. Artikel 10a van de Wet Avv biedt hiervoor de delegatiegrondslag.

2.3 Wijzigingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Artikel XIV, onderdelen A en C)

De leden van de D66-fractie vragen hoe na deze wijzigingen in de Wajong de situatie van iemand met reguliere studiefinanciering (lening, collegegeldkrediet of studentreisproduct) verschilt van iemand die het levenlanglerenkrediet ontvangt. Zou iemand met reguliere studiefinanciering (ook als het alleen collegegeldkrediet is) in de Wajong2010 nog steeds onder de studieregeling blijven vallen? En wat is de reden voor dit verschil? Geldt het ontvangen van reguliere studiefinanciering dan nog steeds als uitsluitingsgrond voor de Wajong2015? Hoe groot zou potentieel de groep zijn die in de Wajong2010 en de Wajong2015 met reguliere studiefinanciering of collegegeldkrediet studeert?

Met de Verzamelwet SZW 2019 wordt voorgesteld dat het levenlanglerenkrediet per 1 januari 2019 niet langer negatieve gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering in de Wajong2010 en het recht op uitkering in de Wajong2015. Het gaat om een tijdelijke oplossing van een jaar omdat de Staatssecretaris van SZW met de kabinetsreactie beleidsdoorlichting Wajong heeft aangekondigd om per 1 januari 2020 de studieregeling in de Wajong2010 en de uitsluitingsgrond studerende in de Wajong2015 te schrappen. Dat betekent dat het volgen van onderwijs, waaronder gebruik maken van het levenlanglerenkrediet, vanaf 1 januari 2020 geen gevolgen meer heeft voor de hoogte van de uitkering in de Wajong2010 en het recht op uitkering in de Wajong2015. De beoogde datum van inwerkingtreding is onder voorbehoud van uitvoerbaarheid.

Voor de Wajong2015 gaat het om jaarlijks circa 1.605 leerlingen 18 t/m 20 jaar met een beperking in het voortgezet speciaal onderwijs cluster 3 die door de wijziging vanaf 2020 naar verwachting vervroegd in de Wajong2015 kunnen instromen als zij aan de criteria voor de Wajong2015 voldoen. In de huidige wetgeving is dat niet mogelijk omdat het volgen van onderwijs een uitsluitingsgrond is voor recht op Wajong2015. Het aantal mensen in de studieregeling Wajong2010 is in 2019 circa 900. In 2020 is de studieregeling naar verwachting nagenoeg leeggestroomd.

De leden van de SP-fractie zijn verheugd over het levenlanglerenkrediet, maar deze leden betreuren het dat de regeling niet eerder in werking kan treden. Zij hebben nog enkele vragen met betrekking tot de voorgestelde wijzigingen van de Wajong in combinatie met school of studie. De leden van de SP-fractie zijn zeer verheugd over de toezeggingen in antwoord op de schriftelijke vragen van Jasper van Dijk over het levenlanglerenkrediet voor Wajongers1 en in antwoord op de schriftelijke vragen over het niet uitvoeren van een motie over meervoudig gehandicapte kinderen.2 De leden van de SP-fractie hebben dan ook met instemming kennisgenomen van het – in de brief Kabinetsreactie beleidsdoorlichting Wajong3 – geformuleerde uitgangspunt dat Wajongers gestimuleerd worden zich te blijven ontwikkelen: «Onderwijs biedt mogelijkheden voor ontplooiing en een gelegenheid om nieuwe kennis en vaardigheden op te doen. Daarom wil ik belemmeringen om ontwikkelingsmogelijkheden te benutten wegnemen.» en «Ik deel, mede op basis van deze exercitie, de wens van uw Kamer vanuit de overtuiging dat belemmeringen voor ontwikkelingsmogelijkheden moeten worden weggenomen. Waar perspectief op de arbeidsmarkt ontbreekt, dient ontwikkeling door middel van onderwijs gericht op de uitstroom naar dagbesteding een belangrijk sociaal doel.» De leden van de SP-fractie zijn dan ook blij dat hen is toegezegd «Met het oog hierop ben ik voornemens om de studieregeling in de Wajong2010 vanaf 2020 af te schaffen. Wajongers blijven dan in de werkregeling Wajong2010.» Tevens hebben zij als toezegging gekregen betreffende de uitvoering van de motie Siderius4: «Ik ben dan ook bereid om uitvoering te geven aan de motie Siderius met het doel te voorkomen dat het recht op een uitkering reden is om te stoppen met onderwijs. Het type onderwijs dat wordt gevolgd is hierbij niet relevant.»

Mede naar aanleiding van deze toezeggingen hebben de leden van de SP-fractie nog enkele vragen. Klopt het dat in het voorliggende wetsvoorstel de studieregeling in de Wajong2010 niet daadwerkelijk wordt afgeschaft? Is het volgen van een studie of onderwijs met deze wetswijziging nog steeds een uitsluitingsgrond voor de Wajong2015 of wordt deze bepaling geschrapt en waar dan? Lezen de leden van de SP-fractie het goed dat in voorliggend wetsvoorstel niet de studieregeling in de Wajong2010 en de uitsluitingsgrond studerende in de Wajong2015 worden geschrapt maar dat slechts de definities van «studeren» gelijk worden getrokken? Hierbij wordt de definitie gewijzigd van «aanspraak kunnen maken op studiefinanciering» naar «daadwerkelijk ontvangen van studiefinanciering» en er wordt een uitzonderingspositie voor het levenlanglerenkrediet gecreëerd. De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom er niet voor de toegezegde wijziging is gekozen maar voor een beperktere wijziging. Of komt het voorstel voor het schrappen van de studieregeling in de Wajong2010 en de uitsluitingsgrond studerende in de Wajong2015 nog? Welke gevolgen heeft deze beperking in de praktijk? Zijn er groepen in de Wajong2010 of Wajong2015 die hierdoor toch nog steeds niet kunnen leren? Zo ja, welke? Zijn er situaties mogelijk waarin de studieregeling uit de Wajong2010 nog van toepassing kan zijn? Zo ja, welke? Zijn er situaties waarin leren of studeren bij Wajong2015 nog een uitsluitingsgrond kan zijn? Zo ja, welke? Kan een Wajonger straks bijvoorbeeld een havo- of vmbo-opleiding volgen zonder dat dit gevolgen heeft voor zijn of haar uitkering? Kan een Wajonger straks een mbo-opleiding, hbo-opleiding of universitaire studie volgen in voltijd dan wel deeltijd zonder dat dit gevolgen heeft voor de uitkering? Is het voor al deze groepen noodzakelijk dat ze een levenlanglerenkrediet hebben? Wat gebeurt er met de Wajongers die geen levenlanglerenkrediet hebben of hier geen aanspraak op kunnen maken?

De leden van de SP-fractie zijn blij dat de regering de motie van Siderius uit wil voeren. Met voorliggend voorstel lijkt echter geen uitvoering te worden gegeven aan deze motie. Waarom niet? Wat gebeurt er nu concreet voor meervoudig gehandicapte kinderen die bijvoorbeeld Mytylonderwijs volgen en hun ouders? Wanneer kunnen deze kinderen onderwijs volgen en recht hebben op een Wajong-uitkering? Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in eerdere communicatie met het programma Radar aangegeven dat de wet per januari 2019 gewijzigd zou worden, in lijn met de motie Siderius. Gaat de regering dit alsnog doen? Mensen gingen er naar aanleiding van de uitzending immers vanuit dat dit vanaf januari 2019 geregeld zou zijn.

Voorliggend wetsvoorstel heeft alleen betrekking op het levenlanglerenkrediet en de Wajong. Met de voorgestelde wijziging wordt een onbedoeld effect gerepareerd. De financiële effecten van de voorgestelde wijziging worden geraamd op nihil. Met het oog op bovenstaande heeft het kabinet de wijziging ter hand genomen in de Verzamelwet SZW 2019. De wetswijziging treedt, afhankelijk van de parlementaire behandeling, op 1 januari 2019 in werking. Dit is conform de communicatie met het programma Radar.

Juridisch gezien is het mogelijk om, vooruitlopend op inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW 2019, de wijziging eerder in te voeren. Echter, de uitvoering heeft tijd nodig om de wijziging zorgvuldig te implementeren. In de voorbereiding van de wetswijziging bleek het ingewikkeld te zijn om de benodigde wijziging geautomatiseerd door te voeren. Daarop heeft mijn departement met UWV gezocht naar een invulling van de wijziging die zo snel mogelijk uitgevoerd kan worden. Het is van belang dat dit zorgvuldig gebeurt. Gelet hierop is inwerkingtreding per 1 januari 2019 voorzien5.

Vanaf het moment van inwerkingtreding van de wetswijziging heeft het gebruik maken van het levenlanglerenkrediet geen gevolgen meer voor de hoogte van de uitkering van de Wajong2010 en het recht op Wajong2015.

Het schrappen van de studieregeling in de Wajong2010 en de uitsluitingsgrond studerende in de Wajong2015 zijn onderdeel van het pakket aan maatregelen van het kabinet naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Wajong. De maatregelen worden momenteel uitgewerkt in wetgeving. Gelet op het wetgevingsproces en zorgvuldige implementatie in de uitvoering streef ik naar inwerkingtreding op 1 januari 2020 onder voorbehoud van uitvoerbaarheid.

De leden van de SP-fractie willen graag uitleg over de terugwerkende kracht clausule. Welke wetswijzigingen betreft dit? Betreft dit ook de mogelijkheid om leren en Wajong te kunnen combineren? Kan dit ook van toepassing zijn op de uitvoering van de motie Siderius? En kan dit van toepassing zijn op Wajongers die nog onder de studieregeling in de Wajong2010 vallen of onder de uitsluitingsgronden van de Wajong2015?

De toelichting op de voorstellen waaraan terugwerkende kracht wordt verleend, is opgenomen in de memorie van toelichting en de (eerste) nota van wijziging. Telkens bij de artikelsgewijze toelichting op artikel XXXVI (Inwerkingtreding).

2.4 Verloonde uren voor de quotumheffing (Artikel XVI, onderdeel C)

In de memorie van toelichting bij het voorstel wordt in paragraaf 2.7 nader ingegaan op voorgesteld artikel XVI, onderdeel c. Met het artikel wordt een wijziging aangebracht in berekening van de verloonde uren in het kader van de quotumheffing. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of nader toegelicht kan worden welk effect deze wijziging heeft op de uitwerking van de quotumheffing indien deze quotumheffing geeffectueerd wordt.

Om uitvoeringstechnische redenen is ervoor gekozen om de berekening van het aantal verloonde uren te baseren op gehele loontijdvakken (vier weken of een maand). Met andere woorden; bij het meten over een bepaalde periode worden de gebroken loonaangiftetijdvakken afgerond op een heel tijdvak. Deze werkwijze maakt het automatiseren van het berekeningsproces eenvoudiger. Voorbeeld: Een werknemer is arbeidsbeperkte van 3 januari tot 25 december van enig jaar. De werknemer wordt per maand betaald. Dan worden voor de berekening van de verloonde uren alle uren van 1 januari tot en met 31 december meegeteld voor de quotumberekening.

AVG -vragen

2.5 Wijziging minimumjeugdloon in de Wtl (Artikel XXX, onderdelen B en C)

De leden van de SP-fractie vragen wanneer de resultaten van de evaluatie van de eerste verhoging van het minimumjeugdloon verwacht wordt.

De uitkomsten van de evaluatie van de eerste verhoging van het minimumjeugdloon zal ik voorzien van een reactie naar verwachting voor het einde van het jaar aan uw Kamer doen toekomen.

2.6 Geen ziekengeld over de periode waarover de WIA-uitkering te laat is aangevraagd (Artikel XXXI, onderdeel B)

De leden van de SP-fractie vragen welke gronden ondeugdelijk zijn bij het te laat indienen van de WIA-aanvraag (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) door de verzekerde wat tot gevolg heeft dat geen ziekengeld wordt uitgekeerd. Welke financiële gevolgen heeft dit voor de verzekerde?

Het UWV stelt de verzekerde uiterlijk op de dag waarop de arbeidsongeschiktheid 89 weken heeft geduurd schriftelijk in kennis van de mogelijkheid van het doen van een WIA-aanvraag. Daarbij geeft het UWV aan wanneer de aanvraag uiterlijk binnen moet zijn. Ook werkgevers wijzen hun werknemers op de verplichting om tijdig een WIA-aanvraag in te dienen. Wanneer de verzekerde desondanks verzuimt om tijdig een WIA-aanvraag te dienen en daar geen deugdelijke grond voor heeft, dan heeft hij geen recht op loondoorbetaling van zijn werkgever. Met de onderhavige wijziging wordt een vergelijkbare regeling voorgesteld voor de situatie dat de werkgever eigenrisicodrager is voor de Ziektewet (ZW). Omdat er ingeval van ZW-eigenrisicodragen geen sprake is van het betalen van loon maar van ziekengeld (op grond van de ZW), wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat er aan de verzekerde geen ziekengeld betaald hoeft te worden gedurende de periode dat de verzekerde zijn WIA-aanvraag zonder deugdelijke grond te laat heeft gedaan. Of er sprake is van een deugdelijke grond is afhankelijk van de individuele omstandigheden van het geval. Er is bijvoorbeeld geen sprake van een deugdelijke grond als de verzekerde doelbewust zijn WIA-aanvraag te laat heeft gedaan alleen maar om zijn (ex-) werkgever dwars te zitten vanwege een (arbeids)conflict. De deugdelijke grond zal ontbreken als de werkgever zelf in gebreke is gebleven en niet tijdig de vereiste stukken, waaronder het re-integratieverslag, heeft aangeleverd. In dat geval moet het ziekengeld doorbetaald worden.

3. Uitvoering

Levenlanglerenkrediet

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de reacties van de verschillende betrokken uitvoeringsorganisaties die om advies zijn gevraagd en hebben hierover een aantal vragen. Zo vragen deze leden aan de regering of de aparte uitvoeringstoets van het UWV met betrekking tot het levenlanglerenkrediet voor Wajongers inmiddels is afgerond en wat hiervan de resultaten zijn. In hoeverre leiden deze resultaten tot extra uitvoeringskosten voor het UWV? En wat zijn de gevolgen voor de inwerkingtreding van dit onderdeel van het wetsvoorstel? In hoeverre vormt het feit dat de SUWI-uitwisseling pas in de tweede helft van 2019 klaar is een probleem voor de uitvoering? Heeft het door DUO gewenste overleg over de noodzakelijke bestandsuitwisseling tussen UWV en DUO inmiddels plaatsgevonden? Waar heeft dit overleg toe geleid? Kan de regering verzekeren dat de bestandswisseling op 1 januari 2019 gereed zal zijn?

De leden van de D66-fractie vragen of er al een aparte uitvoeringstoets door het UWV over de wijziging van de Wajong en het levenlanglerenkrediet heeft plaatsgevonden. Het UWV gaf in de uitvoeringstoets aan dat het voorstel nog onvoldoende uitgewerkt was om een oordeel over te geven. Is dat nu wel mogelijk? Wat is de inschatting over de uitvoerbaarheid, de ingangsdatum en de mogelijke extra kosten volgens het UWV?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd dat voor de Wajong het levenlanglerenkrediet wordt uitgezonderd van het begrip studiefinanciering. Hiermee krijgen ook mensen met een Wajong-uitkering de mogelijkheid om het levenlanglerenkrediet in te zetten zoals het bedoeld is. De leden van de GroenLinks-fractie hebben naar aanleiding van de uitvoeringstoetsen echter nog wel wat zorgen over de uitvoering. Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) geeft in haar uitvoeringstoets aan dat de wijzigingen nog onvoldoende uitgewerkt zijn om een oordeel over de uitvoerbaarheid te geven en dat zij nog een aparte uitvoeringstoets zal uitvoeren. Wat heeft deze toets opgebracht? Heeft dit nog gevolgen voor de inwerkingtreding van dit onderdeel van het wetsvoorstel? Ook Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) geeft aan dat deze wijziging gevolgen heeft, omdat een bestandsuitwisseling tussen UWV en DUO noodzakelijk is. Deze bestandsuitwisseling kan op 1 januari 2019 gereed zijn, maar DUO is op zijn vroegst in de tweede helft van 2019 klaar voor een SUWI-net (DKD) uitwisseling. In hoeverre vormt dit een probleem voor de uitvoering van dit onderdeel van het wetsvoorstel?

Het UWV heeft de aanvullende uitvoeringstoets over de wijziging van de Wajong en het levenlanglerenkrediet afgerond. De aanvullende uitvoeringstoets is als bijlage bij de nota n.a.v. het verslag toegevoegd. UWV heeft in de uitvoeringstoets aangegeven dat UWV in staat is de regeling uit te voeren per 1 januari 2019. Omdat het aantal Wajongers dat gebruik gaat maken van het levenlanglerenkrediet beperkt is, verwacht UWV een beperkt effect op de incidentele uitvoeringskosten van circa 77.000 euro.

Het levenlanglerenkrediet is een vorm van studiefinanciering. UWV kan alleen zien of een Wajonger studiefinanciering ontvangt, maar niet het soort studiefinanciering. Om de benodigde gegevensuitwisseling tussen UWV en DUO op te zetten, is een systeemwijziging nodig. In de voorbereiding van de wetswijziging bleek het ingewikkeld te zijn om de benodigde wijziging geautomatiseerd door te voeren. Ook is aan het realiseren van deze systeemwijziging, een implementatietermijn van circa een jaar verbonden. Het kabinet vindt het wenselijk dat Wajongers zo snel mogelijk een beroep kunnen doen op de voorgenomen wijzigingen. Daarop heeft SZW met UWV gezocht naar een invulling van de wijziging die zo snel mogelijk uitgevoerd kan worden. Hierover is de Tweede Kamer geïnformeerd op 12 juni 20186. Door aan te sluiten bij de informatieplicht in de Wajong is het niet nodig om een systeemwijziging te realiseren. Een Wajonger die bij UWV aangeeft gebruik te maken van het levenlanglerenkrediet, krijgt niet te maken met een verlaging van de uitkering (Wajong2010) of een afwijzing van de uitkering (Wajong2015). Door het opvragen van bewijs wordt de rechtmatigheid aan de voorkant van het proces ingebed. Vanwege het voornemen om de studieregeling in de Wajong2010 en studerende als uitsluitingsgrond in de Wajong2015 per 1 januari 2020 te laten vervallen, gaat het om een tijdelijke oplossing van een jaar.

Wederzijdse anticumulatie SVB-Internationale Organisaties

De leden van de D66-fractie vragen wat de reactie is op het voorstel van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) om een wederzijdse anticumulatie bepaling op te nemen voor gezinsbijslagen van internationale organisaties. Om hoeveel gevallen gaat dit? En waarom is er niet voor gekozen de wet zo te wijzigen dat deze aansluit bij de ontstane uitvoeringspraktijk? Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie de regering om een reactie op het voorstel van de SVB om het Wederzijdse anticumulatie SVB-Internationale Organisaties mee te nemen in de Verzamelwet 2019. Wat vindt de regering van dit voorstel?

Zoals de SVB in de uitgebrachte uitvoeringstoets zelf aangeeft, kan de door de SVB gewenste wijziging ook via een aanpassing van een ministeriële regeling (de Regeling samenloop met een buitenlandse tegemoetkoming 2008) plaatsvinden. Daarom is ook richting SVB als reactie gestuurd dat dit voorstel niet mee zal lopen in het wetstraject, maar mee wordt genomen in ambtelijk overleg tussen SVB en SZW.

II. Artikelsgewijs

Artikel IV, Arbeidsomstandighedenwet

De leden van de VVD-fractie vragen de regering welke bijzondere maatregelen door de Inspectie SZW worden getroffen om de genoemde taken onder artikel IV van de Verzamelwet SZW 2019 in overeenstemming met de AVG uit te voeren? Wat is hiervoor noodzakelijk?

De leden van de D66-fractie vragen welke bijzondere maatregelen de Inspectie SZW treft om de verzameling van persoonsgegevens in overeenstemming te laten zijn met de AVG. Zijn deze bijzondere maatregelen, bijvoorbeeld wat betreft de opslagtermijn, het niveau van beveiliging van de gegevens en het beperken van de kring van personen die toegang hebben tot die gegevens, voor de Inspectie SZW ook uitvoerbaar?

Het niveau van beveiliging van de bijzondere persoonsgegevens is gelijk aan het beveiligingsniveau Departementaal VERTROUWELIJK (Dep.V.) Dit betekent dat er verschillende technische en organisatorische maatregelen genomen zijn met betrekking tot exclusiviteit (vertrouwelijkheid) van de informatie om dit beveiligingsniveau te waarborgen. Waaronder het inrichten van een autorisatiematrix waardoor de gezondheidsgegevens niet inzichtelijk zijn voor gebruikers die hier niet toe gerechtigd zijn. Momenteel wordt de huidige autorisatiematrix herzien en vindt er een opschoning plaats met betrekking tot de huidige autorisaties. Dit om te waarborgen dat de kring van personen die toegang hebben tot de gegevens wordt beperkt tot hen die deze nodig hebben voor de uitoefening van hun ambtelijke taak.

De bijzondere persoonsgegevens worden niet langer opgeslagen dan nodig is voor het doeleinde waarvoor zij worden verwerkt en de vernietiging van gegevens geschiedt met inachtneming van de Selectielijst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Daarnaast hebben alle medewerkers van de Inspectie SZW een geheimhoudingsplicht en kunnen medewerkers alleen inloggen op de systemen om de gegevens te verwerken met gebruik van een wachtwoord.

Artikel X, Werkloosheidswet (WW) Algemene Kinderbijslagwet, onderdeel C

De leden van de SP-fractie vragen of de verhoging van de maximale onbelaste vrijwilligersvergoeding en de voorgestelde aanpassingen in de wet negatieve financiële gevolgen kunnen hebben, bijvoorbeeld op het gebied van toeslagen.

Over de maximale onbelaste vrijwilligersvergoeding betaalt de vrijwilliger geen belasting, en deze vergoeding telt ook niet als inkomen voor de berekening van toeslagen. Door de verhoging blijft een hoger bedrag buiten beschouwing voor de berekening van heffingen en toeslagen. Dit geldt ook voor de verrekening van inkomsten met uitkeringen. De vrijwilligers hebben dus voordeel van de verhoging van de grens en geen negatieve gevolgen voor toeslagen of andere inkomensgerelateerde regelingen.

III. NOTA VAN WIJZIGING

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze de kwaliteit van de schuldbemiddelaars wordt gewaarborgd bij het mandateren door de gemeente van natuurlijke- of rechtspersonen, dan wel categorieën daarvan, voor het kunnen afgeven van een zogeheten «285-verklaring»? Moet hierbij altijd worden voldaan aan geldende Nen-norm voor schuldbemiddelaars?

De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening bepaalt dat de gemeenteraad en het college van B en W maatregelen nemen om de kwaliteit te borgen van de wijze waarop de integrale schuldhulpverlening wordt uitgevoerd (artikel 2, vierde lid, onder b). Dit geldt zowel als gemeenten zelf schuldhulpverlening uitvoeren als wanneer zij dat mandateren. Als gemeenten besluiten over schuldhulpverlening vallende onder de Algemene wet bestuursrecht mandateren, stelt bovendien titel 10.1 van die wet daaraan eisen. In deze landelijke regelgeving is geen verwijzing naar NEN 8048 – Schuldhulpverlening opgenomen. Deze norm wordt in de praktijk wel gebruikt voor kwaliteitsborging. Andere bekende kwaliteitstandaarden zijn de gedragscodes en modules van de NVVK (branchevereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren).

De leden van de SP-fractie hebben nog een aantal vragen over de nota van wijziging. Welke commerciële partijen worden met voorliggend voorstel toegelaten?

Het gaat om instellingen die zich in opdracht van en voor rekening van gemeenten met schuldbemiddeling bezighouden. Dat kunnen instellingen met en zonder winstoogmerk zijn. De kosten komen in beide gevallen voor rekening van de gemeente. De ledenlijst van bovengenoemde NVVK geeft een goed beeld over welke instellingen het kan gaan.

In de toelichting wordt als aanleiding voor de voorliggende wijziging verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad. Over de uitspraak van de Hoge Raad wordt geschreven: «Daarin staat met zoveel woorden dat een redelijke wetstoepassing meebrengt dat aanvaard wordt dat de verklaring als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onderdeel f, Fw naast de gemeente ook kan worden afgegeven door personen als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel c, Wck; dat wil zeggen advocaten, curatoren, bewindvoerders, notarissen, deurwaarders, registeraccountants en accountants-administratieconsulenten». Is met deze jurisprudentie voorliggend wetsvoorstel wel noodzakelijk? Het is immers met deze uitspraak al mogelijk.

Uw Kamercommissie heeft een onderzoek laten uitvoeren om meer inzicht te krijgen in eventuele belemmeringen en tegenstrijdigheden in het huidige juridische kader rond schulden.7 Daarin is onder meer voorgesteld om artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet (Wck) zo aan te passen dat private schuldhulpverleners die in opdracht van een college van B en W de schuldhulpverlening uitvoeren worden aangemerkt als organisatie voor wie het verbod op schuldbemiddeling niet geldt. De nota van wijziging beoogt met enkele wijzigingen van technische aard gemeenten, instellingen en personen die zich bezighouden met schuldbemiddeling een duidelijk kader te bieden, hetgeen juridische uitvoeringsvragen waar de praktijk momenteel tegen aanloopt zou moeten wegnemen. Omdat rechtbanken het betreffende arrest van de Hoge Raad verschillend interpreteren en het belangrijk is dat er één lijn wordt gehanteerd, is voorgesteld het arrest in de wet te implementeren.

Welke partijen hebben input geleverd op voorliggend voorstel?

Het voorstel is op ambtelijk niveau afgestemd met VNG, NVVK, Divosa (vereniging van gemeentelijke directeuren in het sociaal domein), Recofa (het landelijk overlegorgaan van rechters-commissarissen in faillissementen) en Raad voor Rechtsbijstand.

Wat was de mening van Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de kredietbanken, NVVK en andere relevante partijen?

De hierboven genoemde partijen die wij in het kader van de nota van wijziging hebben gehoord kunnen zich vinden in de doelstelling van de regeling, betere doorstroming naar de wettelijke schuldsanering. Overigens zijn de kredietbanken niet afzonderlijk geconsulteerd, maar via de NVVK waarvan alle kredietbanken lid zijn. Recofa heeft enkele technische verbetering suggesties gedaan die zijn overgenomen. Daarnaast heeft Recofa benadrukt dat de kwaliteit van de schuldbemiddeling gedurende het schuldhulpverleningstraject moet worden gewaarborgd, zoals hierboven is toegelicht.

De leden van de SP-fractie constateren dat in toelichting over de huidige wet staat: «De Wet op het consumentenkrediet (hierna: Wck) kent in artikel 47 een algemeen verbod op schuldbemiddeling als commerciële activiteit... Het verbod beoogt te voorkomen dat personen met problematische schulden niet de juiste schuldbemiddeling geboden krijgen en/of verder gedupeerd worden doordat zij hoge kosten moeten betalen voor de gezochte hulp». Hoe gaat in de nieuwe situatie voorkomen worden dat mensen met schulden het slachtoffer worden van slechte schuldbemiddeling of malafide op geld beluste bureaus?

De leden van de SP-fractie constateren dat in toelichting over de huidige wet staat: «De Wck wijst deze personen en instellingen aan vanuit de gedachte dat de wettelijk vastgelegde waarborgen in combinatie met de publieke controle een zekere kwaliteitsgarantie van de schuldbemiddeling biedt.» Hoe gaat blijvend de kwaliteit gegarandeerd worden?

In antwoord op deze twee vragen kan ik melden dat het voorstel niets verandert aan de huidige praktijk, waarin een deel van de gemeenten private instellingen inzet voor schuldbemiddeling. Deze instellingen werken in opdracht van en voor rekening van deze gemeenten en de gemeenten blijven verantwoordelijk. Hoe de kwaliteit van de schuldbemiddeling gedurende het schuldhulpverleningstraject wordt gewaarborgd, is hierboven toegelicht.

Tevens staat in de toelichting: «Voorgesteld wordt daarom artikel 285, eerste lid, onderdeel f, Fw ook op dit punt te wijzigen. Het betreft wettelijk afgebakende beroepsgroepen, welke beroepsuitoefening met diverse waarborgen zijn omkleed zodat ook zij de rechter vanuit hun expertise mogen voorlichten over de situatie van de verzoeker om zo een goede toegang tot de schuldsaneringsregeling te verzekeren.»

In de nota van wijziging onder artikel XXVIA staat echter «In artikel 48, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op het consumentenkrediet wordt «andere door gemeenten gehouden instellingen, die zich krachtens hun doelstelling met schuldbemiddeling bezighouden» vervangen door «instellingen, die zich in opdracht en voor rekening van gemeenten met schuldbemiddeling bezighouden».» Daarmee is de groep instanties dus niet gelimiteerd en met waarborgen omkleed. Onderkent de regering dit? Zo nee, waar is in dit lid de waarborg dat het om afgebakende groepen gaat met bijbehorende waarborgen?

De bedoelde wettelijk afgebakende beroepsgroepen zijn advocaten, curatoren, bewindvoerders, notarissen, deurwaarders, registeraccountants en accountants-administratieconsulenten. Zij mogen schuldbemiddeling uitvoeren op grond van artikel 48, eerste lid, onderdeel c, Wck en, in lijn met het eerder genoemde arrest van de Hoge Raad, verklaringen afgeven dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen met de schuldeisers (artikel 285, eerste lid, onder f, Faillissementswet). Deze groep is gelimiteerd. Aangezien de genoemde personen uit hoofde van hun beroep of aanstelling bevoegd zijn zich op professionele wijze bezig te houden met schuldbemiddeling worden zij daartoe bekwaam geacht. Tevens is deze groep onderworpen aan tuchtrecht.

Ook gemeenten voeren schuldbemiddeling uit en geven verklaringen af. De huidige praktijk is dat een deel van de gemeenten private instellingen inzet voor schuldbemiddeling. Deze instellingen werken in opdracht van en voor rekening van deze gemeenten en de gemeenten blijven verantwoordelijk. In feite moeten deze instellingen aan dezelfde kwaliteitswaarborgen als de gemeente zelf voldoen, zoals vastgelegd in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 48, eerste lid, onderdeel b, Wck wordt zo aangepast dat deze door de gemeente ingezette private schuldhulpverleners ook worden aangemerkt als organisatie voor wie het verbod op schuldbemiddeling niet geldt.

Welke nieuwe groepen en welke commerciële partijen zouden hier in theorie ook onder kunnen gaan vallen?

De voorgestelde wijzigingen betreffen wijzigingen van technische aard in lijn met de bestaande uitvoeringspraktijk. Het is niet de verwachting dat nieuwe groepen en instellingen zich met schuldbemiddeling gaan bezighouden. Hierboven is toegelicht hoe de kwaliteit van de schuldbemiddeling gedurende het schuldhulpverleningstraject wordt gewaarborgd. Dat geldt ook voor eventuele nieuwe instellingen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Bijlage: Overzicht wijzigingen in Verzamelwet SZW 2017 en nota’s van wijziging

1. Klein beleid

1.1 Temporisering afbouw ahk (Artikel II en artikel VI, onderdeel C)

De overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting (hierna: ahk) aan de partner wordt in de fiscaliteit voor werkenden al vanaf 2009 afgebouwd. Vanaf januari 2012 wordt dit ook doorvertaald naar de uitkeringshoogte van de bijstand en bijstandsgerelateerde uitkeringen (excl. AOW). Dit gebeurt door de dubbele ahk die tot 2012 gehanteerd werd bij de berekening van het netto referentie minimumloon, (waar de uitkeringsbedragen van afgeleid worden) af te bouwen tot eenmaal de ahk.

Deze afbouw zou aanvankelijk plaatsvinden in 20 jaar met halfjaarlijkse stappen van 2,5 procentpunt. Als gevolg van afspraken in het regeerakkoord Rutte II is deze afbouw in de jaren 2014 tot en met 2017 getemporiseerd door in deze jaren met 1,25 procentpunt per halfjaarlijkse stap af te bouwen in plaats van met 2,5 procentpunt. In het kader van de koopkrachtbesluitvorming 2018 is besloten om dezelfde temporisering van 1,25 procentpunt een extra jaar toe te passen.

In het regeerakkoord Rutte III is afgesproken om de afbouw nogmaals te temporiseren door de jaarlijkse afbouw vanaf 2019 tot en met 2021 te verlagen van 5 procentpunt naar 3,75 procentpunt. Dit betekent dat de halfjaarlijkse stappen in die jaren 1,875 procentpunt zullen zijn in plaats van 2,5 procentpunt. Met deze nieuwste temporisering wordt voorzien dat de afbouw per 1 januari 2035 voltooid zal zijn. Deze maatregel verbetert de koopkracht van sociale minima.

Het temporiseren van de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon zal doorwerken in de volgende regelingen:

  • Participatiewet (hierna: Pw);

  • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW);

  • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ);

  • Toeslagenwet (hierna: TW);

  • Algemene nabestaandenwet (hierna: Anw).

Inkomenseffecten

Deze maatregel heeft in de periode 2019 tot en met 2021 een oplopend positief inkomenseffect voor de mensen die een beroep doen op bovenstaande regelingen. Het maximale inkomenseffect van deze wetswijziging bedraagt vanaf 2021 circa + ½ % per jaar tot het moment dat de dubbele ahk volledig is afgebouwd tot eenmaal de ahk.

Financiële gevolgen

De maatregel leidt tot hogere uitkeringen en daarmee hogere uitkeringslasten voor de bijstandsregelingen en de Anw.

Tabel 1: Budgettair effect van de wetswijziging
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Budgettair effect (x € mln.)

14

37

60

69

69

Gevolgen voor de uitvoering

De maatregel betreft een aanpassing van de hoogte van de uitkeringsbedragen. Dit heeft geen uitvoeringstechnische gevolgen omdat de enige consequentie is dat bij de reguliere wijziging van de normbedragen iets andere normbedragen in de systemen verwerkt dienen te worden. Gemeenten, SVB en UWV worden halfjaarlijks geïnformeerd over de aangepaste normen. Gemeenten kunnen te maken krijgen met iets hogere uitkeringslasten. Dit wordt als beleidswijziging meegenomen in het macrobudget participatiewetuitkeringen en heeft daardoor geen negatieve consequenties voor gemeenten.

1.2 Burgerlijk wetboek (Artikel V)

Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet wordt een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. In het huidige artikel 7A:2031, eerste lid, Burgerlijk wetboek (hierna: BW) is bepaald dat de Algemene termijnenwet niet van toepassing is op de termijnen, gesteld in titel 10 van Boek 7 BW. Uit de parlementaire geschiedenis vloeit voort dat de reden hiervoor is dat «de termijnen in de regeling van de arbeidsovereenkomst zich slecht lenen voor toepassing van deze wet, omdat dan in vele gevallen het verband, dat bestaat tussen de tijdstippen, waarop het loon wordt uitbetaald, en die, waarop die termijnen aflopen, zou worden verbroken. Dit zou tot ongewenste gevolgen leiden».8

Artikel 7:686a, vierde lid, BW bevat de vervaltermijnen voor het indienen van verzoeken9 waarmee gedingen in verband met het einde van de arbeidsovereenkomst worden ingeleid. De termijnen van twee en drie maanden beogen de periode van onzekerheid over het al dan niet voortduren van de arbeidsovereenkomst, het mogelijk herstel van de arbeidsovereenkomst, overtreding van de wederindiensttredingsvoorwaarde, het verschuldigd zijn van een (transitie)vergoeding en de hoogte daarvan, of de aanzegvergoeding in eerste aanleg zo kort mogelijk te houden. De uitzondering van de Algemene termijnenwet voor de vervaltermijnen, gesteld in titel 10 van Boek 7 BW, betekent dat de termijn voor het indienen van een verzoek, bedoeld in artikel 7:686a, vierde lid, BW niet verlengd wordt als deze eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag. Dit leidt ertoe dat de termijn voor het indienen van een verzoek wordt verkort wanneer de termijn eindigt op een van de dagen, genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet en de laatste reguliere werkdag waarop het verzoek kan worden ingediend, gelegen is daags vóór een of meerdere van die dagen. De regering acht verkorting van de termijn niet wenselijk. Degene die een verzoek wil indienen, heeft daartoe voldoende tijd nodig. Daar komt bij dat vervaltermijnen niet gestuit, geschorst of verlengd kunnen worden en dat binnen die korte termijn het verzoek op grond van artikel 278, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de gronden dient te bevatten waarop het berust. De werknemer die juridische actie wil ondernemen tegen zijn ontslag zal derhalve snel moeten handelen om te voorkomen dat hij niet ontvankelijk wordt verklaard en daarmee zijn recht vervalt.

Voorgesteld wordt de Algemene termijnenwet van toepassing te verklaren op de vervaltermijnen genoemd in artikel 7:686a, vierde lid, BW. Voor de overige termijnen, gesteld in titel 10 van Boek 7 BW, blijft gelden dat de Algemene termijnenwet niet van toepassing is.

1.3 Remigratiewet (Artikel VII)

Op 30 juni 2017 heeft de rechtbank Amsterdam een uitspraak gedaan waarin het besluit van de SVB om geen geïndividualiseerd recht op een remigratievoorzieningen toe te kennen is vernietigd.10 In het onderhavig geval had de partner van een teruggekeerde remigrant verzocht om een geïndividualiseerd recht op de remigratievoorzieningen, omdat hij en zijn partner geen gezamenlijke huishouding meer voerden.

De SVB baseerde haar besluit op artikel 5, eerste lid, van de Remigratiewet (hierna: Rw). Dit artikel wordt in hun beleidsregels zo uitgelegd dat bij echtgenoten sprake moet zijn van duurzaam gescheiden leven om in aanmerking te komen voor een recht op de remigratievoorzieningen voor een alleenstaande remigrant. Betrokkene is in bezwaar gegaan tegen dit besluit en de rechtbank heeft hem in het gelijk gesteld. De rechter oordeelde dat de wetstekst en de memorie van toelichting geen aanknopingspunten bieden voor de uitleg die de beleidsregels aan het artikel geven. Het besluit en de betreffende beleidsregels van de SVB zijn daarmee in strijd met de Rw.

Ten gevolge van deze uitspraak is gebleken dat de wettekst niet in lijn is met het gewenst te voeren beleid. Daarom wordt voorgesteld om artikel 5, eerste lid, Rw aan te passen en een bepaling op te nemen met betrekking tot duurzaam gescheiden leven. Door deze wetswijziging komen de remigrant en de partner waarmee hij gehuwd of geregistreerd partner is, alleen in aanmerking voor het geïndividualiseerde recht op de remigratievoorzieningen als ware zij alleenstaande remigranten indien zij duurzaam gescheiden leven. Dit in navolging van het beleid dat tot aan de uitspraak werd gevoerd.

Ook wordt er overgangsrecht geregeld voor gevallen die geraakt worden door de voorgestelde wetswijziging.

1.4 Uitreizigers (Artikelen XI, XII, XX, XXIII, XXIX en XXXII)

Op 1 oktober 2017 is de Wet van 16 januari 2017 tot wijziging van de socialezekerheidswetgeving, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet studiefinanciering BES, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in verband met opname van een grondslag voor beëindiging van uitkeringen, studiefinanciering en tegemoetkoming bij deelname aan een terroristische organisatie (Stb. 2017, 78) in werking getreden. In deze wetswijziging zijn onder meer de volgende BES-wetten gewijzigd: de Wet algemene ouderdomsverzekering BES, de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES, de Wet kinderbijslagvoorziening BES, de Wet ongevallenverzekering BES, de Wet ziekteverzekering BES en de Wet studiefinanciering BES. Bij die gelegenheid is niet onderkend dat de Awb niet op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: BES) van toepassing is. Zie voor een uitvoerige beschouwing waarom daarvoor destijds is gekozen hoofdstuk 1, paragraaf 7, van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustasius en Saba.11 Dit heeft tot gevolg gehad dat in de memorie van toelichting bij de wetswijziging voor wat betreft de uitvoering van de genoemde BES-wetten op een aantal punten ten onrechte is uitgegaan van de toepasselijkheid van bepalingen uit de Awb. Dit is met name het geval bij de vergewisplicht van de uitvoeringsinstanties, de bezwaarprocedure bij het uitvoeringsorgaan, het omgaan met vertrouwelijke informatie in het kader van een bezwaar- of beroepsprocedure en het bekendmaken van beschikkingen. Hierna wordt daar nader op ingegaan en wordt aangegeven op welke wijze het niet van toepassing zijn van de Awb kan worden opgevangen door overeenkomstige bepalingen op te nemen in de betreffende BES-wetten. Daarbij wordt telkens aansluiting gezocht bij de op de BES bestaande rechtspraktijk. Er wordt uitdrukkelijk niet beoogd om wijzigingen in die praktijk aan te brengen.

Bepaling over bekendmaking beschikkingen

In paragraaf 6.3 van de memorie van toelichting bij de wetswijziging wordt verwezen naar artikel 3:41 Awb.12 Dit artikel schrijft voor dat bekendmaking van een besluit geschiedt door toezending of uitreiking daarvan aan de belanghebbende of, indien bekendmaking niet op die wijze kan geschieden, op een andere geschikte wijze. De genoemde BES-wetten kennen geen vergelijkbare bepaling. Daarom wordt voorgesteld een dergelijke bepaling nu in die BES-wetten op te nemen. In de huidige praktijk wordt een beschikking nu ook al bekend gemaakt door toezending of uitreiking daarvan aan de belanghebbende. Deze wijziging betreft dus codificering van de bestaande rechtspraktijk.

Bepalingen over bezwaar en beroep

Zoals gezegd is de Awb niet van toepassing op de BES. De BES kent ook geen eigen met de Awb vergelijkbare wet. Wel kent de BES de Wet administratieve rechtspraak BES (hierna: War BES). In die wet zijn regels over bezwaar, beroep en hoger beroep opgenomen. Het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba doet uitspraak op beroepschriften inzake sociale en volksverzekeringen, echter alleen voor zover in de daarop betrekking hebbende wetten beroep op het Gerecht is opengesteld (artikel 8 War BES). In dat geval is de gehele War BES van overeenkomstige toepassing. In de genoemde BES-wetten is beroep bij het Gerecht nu niet opengesteld. In de praktijk wordt echter wel uitgegaan van de toepasselijkheid van de War BES. In de memorie van toelichting bij de Wet kinderbijslagvoorziening BES wordt bijvoorbeeld wel aangegeven dat de War BES van toepassing is, hoewel dat in die wet (nog) niet is geregeld.13 Daarom wordt nu voorgesteld om in de betreffende BES-wetten het beroep bij het Gerecht open te stellen.

In de paragrafen 4.3.4 en 4.3.5 van de memorie van toelichting bij de wetswijziging wordt geschreven over de vertrouwelijkheid van informatie in de bezwaar- en beroepsprocedure.14De informatie die afkomstig is van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) of de Nationale Politie mag in veel gevallen niet (volledig) openbaar worden gemaakt of mag zelfs niet worden verstrekt aan (de gemachtigde van) een betrokkene. Aan de verstrekking van informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten aan de (gemachtigde van de) belanghebbende staan zwaarwegende belangen in de weg. Voor een belangrijk deel kan deze informatie immers alleen verkregen worden bij een absolute garantie van de bescherming van de bron. Verstrekking hiervan zou niet alleen leiden tot gevaar voor de veiligheid van de bronnen, maar ook op de langere termijn tot een ernstige belemmering van de werkzaamheden van de veiligheidsdiensten.

In de Awb is dit voor bezwaar geregeld in artikel 7:4 en voor beroep in artikel 8:29. In de War BES is de vertrouwelijkheid van informatie in de beroepsprocedure geregeld in artikel 24. Hierin is bepaald dat het bestuursorgaan, voor zover gewichtige redenen daartoe aanleiding geven, het verstrekken van inlichtingen of stukken kan weigeren dan wel meedelen dat uitsluitend het Gerecht kennis mag nemen van de verstrekte inlichtingen of stukken. Het Gerecht beslist ter zake van de gerechtvaardigdheid van een weigering of beperking. Wanneer het Gerecht beslist dat de weigering gerechtvaardigd is vervalt de verplichting tot het verstrekken van inlichtingen of stukken. Als het Gerecht tot het oordeel komt dat voor die beperkte kennisneming geen gewichtige redenen zijn, moet hij de betrokken informatie dan wel de betrokken stukken terugzenden aan de partij die ze heeft verstrekt dan wel overgelegd. De rechter moet die partij in de gelegenheid stellen zich te beraden of zij de inlichtingen alsnog wil verstrekken zonder het voorbehoud dat uitsluitend de rechter daarvan zal mogen kennisnemen. In artikel 8:31 Awb is geregeld dat indien die partij beslist dat zij de informatie niet zonder dit voorbehoud verstrekt dan wel de stukken niet zonder dit voorbehoud overlegt, de rechter daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die hem geraden voorkomen. In de War BES ontbreekt een met artikel 8:31 Awb overeenkomende bepaling. Daarom wordt in de betreffende BES-wetten een met artikel 8:31 Awb vergelijkbaar artikel opgenomen dat enkel geldt voor procedures over een beschikking die verband houdt met het feit dat iemand een uitreiziger is. Een oordeel van het Gerecht dat het onthouden van geheime stukken aan een procespartij niet gerechtvaardigd is, kan dus niet leiden tot openbaarmaking van het geheime stuk door het Gerecht.

In artikel 55 War BES is geregeld dat belanghebbende bevoegd is een bezwaarschrift in te dienen bij het bestuursorgaan dat de beschikking heeft genomen. In de War BES is bij de bezwaarschriftprocedure niet voorzien in bepalingen die strekken ter bescherming van de informatie van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het is echter niet gewenst dat de uitreiziger, gebruikmakend van zijn bevoegdheid om bezwaar in te dienen, op deze wijze alsnog over die informatie komt te beschikking. Daarom wordt voorgesteld artikel 24, eerste en tweede lid, van de War BES van overeenkomstige toepassing te verklaren op bezwaarprocedures met betrekking tot het intrekken van de onderstand op grond van uitreizen. Dit betekent dat het bestuursorgaan kan weigeren bepaalde stukken ter inzage te leggen, indien gewichtige redenen daartoe aanleiding geven.

Vergewisplicht

In paragraaf 4.3.3 van de memorie van toelichting bij de wetswijziging wordt ingegaan op de vergewisplicht van uitvoeringsorganen. Deze plicht vloeit voort uit artikel 3:9 Awb.15 In de betreffende BES-wetten noch in de War BES zijn bepalingen over advisering opgenomen. Het is echter wel van belang dat de Rijksdienst Caribisch Nederland (hierna: RCN) zich ervan vergewist dat de melding van de AIVD juist is. Daarom wordt voorgesteld om paragraaf 3.3 van de Awb (advisering) in de betreffende BES-wetten van toepassing te verklaren. Deze paragraaf wordt over de gehele breedte van die wetten – met uitzondering van de Wet studiefinanciering BES – van toepassing, omdat er soms ook andere adviezen worden gegeven dan de melding van de AIVD. Het van toepassing verklaren van paragraaf 3.3 van de Awb heeft weinig invloed op de uitvoering door de RCN. Zij moeten er met name op gaan letten dat in de beschikking wordt vermeld wie advies heeft uitgebracht (artikel 3:9).

1.5 Wijzigingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (hierna: Wajong) (Artikel XIV, onderdelen A en C)

Ontvangen vs. aanspraak hebben op financiële bijdrage

Voor jonggehandicapten in de Wajong2010 die studeren of naar school gaan geldt een aangepaste inkomensondersteuning, de studieregeling. Deze studieregeling heeft tot doel om een passend aanvullend inkomen te verstrekken aan jonggehandicapten die studeren of naar school gaan en aanspraak hebben op studiefinanciering of een tegemoetkoming scholieren. Instroom in de Wajong2010 is niet meer mogelijk sinds 2015. Met de invoering van de Pw is de Wajong alleen nog toegankelijk voor jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben (Wajong2015). Studeren is voor de Wajong2015 een uitsluitingsgrond. Voor de Wajong2015 geldt dat de jonggehandicapte als studerend wordt aangemerkt als hij studiefinanciering of een tegemoetkoming scholieren daadwerkelijk ontvangt. In de Wajong2010 gaat het daarentegen om aanspraak hebben op studiefinanciering of een tegemoetkoming scholieren. Het is niet wenselijk om binnen de Wajong2010 en Wajong2015 verschillende definities voor «studeren» te hanteren. Omdat de uitvoering en handhaafbaarheid van de studieregeling Wajong2010 wordt verbeterd als niet meer uitgegaan wordt van het aanspraak hebben op studiefinanciering of een tegemoetkoming scholieren, wordt voorgesteld om voortaan uit te gaan van het daadwerkelijk ontvangen van deze financiële bijdragen zoals dit ook voor de Wajong2015 geldt. De financiële effecten van de voorgestelde wijziging worden geraamd op nihil.

Uitzondering maken voor levenlanglerenkrediet

Vanaf 1 september 2017 is het levenlanglerenkrediet in het hoger onderwijs ingevoerd.16 Met dit levenlanglerenkrediet wordt een financiële drempel weggenomen die de toegang tot het hoger onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs in de weg kan staan voor die studenten die geen recht (meer) hebben op een reisvoorziening of een tegemoetkoming in de kosten van levensonderhoud (waaronder ook kosten voor studiemateriaal worden gerekend), maar die wel gemotiveerd zijn om een opleiding te volgen. Het levenlanglerenkrediet is voor iedereen tot 55 jaar oud. Het krediet kan worden gebruikt voor een wettelijk erkende opleiding in het hoger onderwijs of een beroepsopleidende leerweg in het mbo.

De nieuwe leenvoorziening is qua vorm vergelijkbaar met het bestaande collegegeldkrediet binnen de studiefinanciering. Gebruik maken van het levenlanglerenkrediet heeft daarmee gevolgen voor mensen in de Wajong2010 en Wajong2015. Wajongers2010 die gebruik maken van het levenlanglerenkrediet krijgen te maken met een verlaging van hun inkomensondersteuning. Het starten van een studie vanuit de Wajong2010 (dus vanuit de werkregeling of uitkeringsregeling) zorgt voor een verlaging van de uitkering van maximaal 75% naar (tijdelijk) 25% van het wettelijk minimumloon. Bij Wajongers2015 die gebruik maken van het levenlanglerenkrediet, wordt de uitkering beëindigd. Het volgen van een studie is namelijk een uitsluitingsgrond van de Wajong2015.

Voor mensen in de Wajong2010 en Wajong2015 wordt daarmee het beoogde doel van het levenlanglerenkrediet – een impuls geven aan het leven lang leren en het wegnemen van een financiële drempel die een leven lang leren in de weg kan staan – niet bereikt. Dit is niet in lijn met het kabinetsstandpunt van een levenlang leren. Met de voorgestelde wijziging wordt dit onbedoelde neveneffect daarom gerepareerd. De financiële effecten van de voorgestelde wijziging worden geraamd op nihil.

1.6 Verloonde uren voor de quotumheffing (Artikel XVI, onderdeel C)

Voor de quotumheffing wordt uitgegaan van het aantal verloonde uren. Dit volgt uit artikel 38b Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv). In artikel 38b, vierde lid, Wfsv is een definitie opgenomen van het begrip verloonde uren voor de toepassing van de Quotumregeling.

UWV moet in het kader van deze regeling het aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten vaststellen. UWV baseert zich voor het vaststellen van het aantal verloonde uren op de gegevens die via de loonaangifte van de werkgever zijn opgenomen in de polisadministratie. Een werknemer kan in de loop van een aangiftetijdvak de status arbeidsbeperkt krijgen of deze status kwijtraken. In onder andere artikel 2.4, tweede lid, Wet tegemoetkomingen loondomein (hierna: Wtl) is voor de situatie dat niet het gehele aangiftetijdvak recht op loonkostenvoordeel bestaat, geregeld dat de duur van het loonkostenvoordeel wordt verlengd tot het gehele aangiftetijdvak. Op deze wijze kan UWV geautomatiseerd gebruikmaken van de gegevens die aanwezig zijn in de polisadministratie.

Anders dan voor de Wtl is voor de quotumheffing een dergelijke bepaling niet opgenomen in de Wfsv. Voor een geautomatiseerde berekening is het noodzakelijk dat een dergelijke bepaling wel wordt opgenomen, zodat UWV voor de berekening van de quotumheffing altijd kan uitgaan van het aantal verloonde uren in gehele aangiftetijdvakken, ook in situaties waarin de werknemer in de loop van het aangiftetijdvak de status van arbeidsbeperkte krijgt of verliest.

1.7 Toerekening uitvoeringskosten Ziektewet (Artikel XVI, onderdelen I en K, onder 1)

Artikel 115, eerste lid, onderdeel r, Wfsv bepaalt onder meer dat de uitvoeringskosten verbonden aan Ziektewet-uitkeringen, die betaald worden uit de Werkhervattingskas (hierna: Whk), worden gefinancierd uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds (hierna: Aof). De uitvoeringskosten worden daarmee uit een ander fonds gefinancierd dan de uitkeringen. Hiervoor dient in de regel een speciale reden te zijn.

Die speciale reden doet zich bijvoorbeeld voor bij Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten uitkeringen (hierna: WGA-uitkeringen) die betaald worden uit de Whk. De uitvoering rond de verstrekking van WGA-uitkeringen door UWV heeft namelijk niet alleen betrekking op uitkeringen die verstrekt worden aan uitkeringsgerechtigden die in dienst zijn of waren bij publiek verzekerde werkgevers, maar ook op de uitkeringen die verstrekt worden aan uitkeringsgerechtigden die in dienst zijn of waren bij eigenrisicodragers. Eigenrisicodragers betalen echter geen Whk-premie en zouden bij een financiering vanuit de Whk niet bijdragen aan de financiering van de uitvoeringskosten. Om die reden is ervoor gekozen om de uitvoeringskosten te financieren uit het Aof. Deze premie wordt door alle werkgevers betaald, ook de eigenrisicodragers.

Een dergelijke uitzonderlijke situatie doet zich echter niet voor bij de Ziektewet-uitkeringen van eigenrisicodragers. Voor de uitvoering zorgt de eigenrisicodrager zelf en niet UWV. Voor een gelijk speelveld dienen de uitvoeringskosten voor de Ziektewet (hierna: ZW) voor de publiek verzekerde werkgevers om die reden juist wel uit de Whk gefinancierd te worden. Indien deze kosten zouden worden gefinancierd uit het Aof, zoals de wet nu bepaalt, zouden eigenrisicodragers mee betalen aan de uitvoeringskosten van de publiek verzekerde werkgevers en zodoende dubbel betalen.

Overigens blijven de uitvoeringskosten die betrekking hebben op re-integratie, zoals bepaald in artikel 117b, vijfde lid, onderdeel c, wel gefinancierd uit de Whk. De reden hiervoor is dat deze kosten enkel betrekking hebben op publiek verzekerde werkgevers.

Al sinds de invoering van premiedifferentiatie WGA met ingang van 1 januari 2014, opgenomen in de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters, worden de uitvoeringskosten van de ZW uit de Whk gefinancierd. Dit is in overeenstemming met de voorwaarden voor een gelijk speelveld in de hybride markt. De wetgeving was hier echter nog niet op aangepast. Voorstel is om de wet in overeenstemming te brengen met de huidige eveneens beleidsmatig gewenste financieringspraktijk. Uitzondering hierop zijn de kosten die gemaakt worden voor de uitvoering van de Eerstejaars Ziektewetbeoordelingen. Deze voert UWV uit voor zowel de publiek als privaat verzekerde populatie. Om die reden blijven deze lasten conform artikel 115, eerste lid, onderdeel s, Wfsv ten laste komen van het Aof.

1.8 Wijziging Wet kinderopvang (Artikel XXI, onderdelen A en B)

Met de invoering van het personenregister kinderopvang is het niet meer nodig om ten behoeve van de aanvraag tot inschrijving in het Landelijk Register Kinderopvang een papieren Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) aan het college te overleggen. In plaats daarvan dient de voorgenomen houder dan wel de voorgenomen gastouder zich voorafgaand aan de aanvraag met een geldige VOG in te schrijven in het personenregister kinderopvang. Dit vereiste is ook van toepassing op de personen die woonachtig of structureel aanwezig zijn op de opvanglocatie. Abusievelijk is dit in de wetswijziging in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang alleen voor de houder dan wel de voorgenomen gastouder geregeld. Met onderhavige wijzigingen wordt dit hersteld.

1.9 Wijziging van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Artikel XXVI)

In de opsomming van artikel 10, eerste en tweede lid, van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (hierna: AVV) is de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU) ingevoegd. Dit maakt het mogelijk om in het onderzoeksverslag over overtredingen van cao-bepalingen, dat de Inspectie SZW op verzoek kan verstrekken aan private toezichthouders, ook gegevens op te nemen over de naleving van de WagwEU door de onderzochte onderneming. Voorts is door vervanging van het begrip «verstrekt» door «verwerkt» verduidelijkt, dat deze bepalingen ertoe strekken dubbel werk te voorkomen voor de Inspectie SZW, en niet om een grondslag te bieden om aanvullende gegevens over de beboeting van de onderzochte onderneming te verstrekken.

In artikel 10a, derde en vierde lid, Wet AVV wordt een te nauw geformuleerde grondslag voor gegevensverstrekking verruimd. Het soort gegevens dat de Inspectie SZW kan verstrekken aan private toezichthouders van cao’s wordt, in lijn met de strekking van de handhavingsrichtlijn, uitgebreid met de gegevens die de Inspectie SZW in het kader van het toezicht op de naleving van de WagwEU en daarmee samenhangende wetgeving heeft verkregen van dienstverrichters of de voor de uitbetaling van het loon verantwoordelijke natuurlijke personen of rechtspersonen. Het gaat om gegevens over dienstverrichters met gedetacheerde werknemers die de Inspectie SZW uitwisselt met andere lidstaten in het kader van de administratieve samenwerking die met de handhavingsrichtlijn is beoogd. Deze gegevens kunnen noodzakelijk zijn voor private toezichtsinstanties om te bepalen of de harde kern van arbeidsvoorwaarden die van toepassing zijn op gedetacheerde werknemers is nageleefd.

1.9 Wijziging minimumjeugdloon in de Wtl (Artikel XXX, onderdelen B en C)

Bij de regeling van de tegemoetkoming verhoging minimumjeugdloon in de Wtl is geen rekening gehouden met de tweede fase van de verlaging van de grens voor het minimumjeugdloon met ingang van 1 juli 2019. De eerste stap van de verhoging van het minimumjeugdloon is in werking getreden per 1 juli 2017. Naar aanleiding van de verhoging van de minimumjeugdlonen is het minimumjeugdloon voordeel (jeugd-LIV) in het leven geroepen om werkgevers te compenseren voor de hogere loonkosten als gevolg van de verhoging van het minimumjeugdloon17. De tweede stap van de verhoging van het minimumjeugdloon per 1 juli 2019 is wel al geregeld op basis van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: WML) maar nog niet verwerkt in de Wtl. Deze omissie wordt hierbij hersteld.

De bandbreedtes per leeftijdscategorie voor de vaststelling van het gemiddelde uurloon worden daartoe aangepast. Om dit budgetneutraal te kunnen uitvoeren, dienen de tegemoetkomingen per uur neerwaarts te worden bijgesteld, om de grotere populatie per bandbreedte te kunnen compenseren. Omdat de bandbreedtes per leeftijdscategorie als het ware worden opgerekt, zullen werkgevers voor meer werknemers per leeftijdscategorie in aanmerking komen voor het jeugd-LIV.

De eerste verhoging van het minimumjeugdloon wordt geëvalueerd. Mocht uit de evaluatie blijken dat het niet opportuun is om de tweede verhoging van het minimumjeugdloon te laten plaatsvinden, dan kan deze wijziging weer worden heroverwogen, omdat de eerste betaling pas in 2020 zal plaatsvinden.

1.10 Geen ziekengeld over de periode waarover de WIA-uitkering te laat is aangevraagd (Artikel XXXI, onderdeel B)

De periode waarover de werkgever die eigenrisicodrager is voor de ZW het ziekengeld moet betalen wordt verlengd, als zijn ex-werknemer te laat een aanvraag voor een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen uitkering (hierna: WIA-uitkering) doet. Dit is geregeld in de Verzamelwet SZW 2017. In aanvulling hierop wordt in het onderhavige wetsvoorstel geregeld dat over deze periode geen ziekengeld wordt uitgekeerd, indien de WIA-aanvraag zonder deugdelijke grond te laat is ingediend door de verzekerde. Met dit voorstel wordt aangesloten bij de regeling die geldt bij loondoorbetaling in artikel 7:629, derde lid, BW. Werkgevers zijn in die situatie ook niet verplicht loon door te betalen, als er geen deugdelijke grond is voor het te laat indienen van de WIA-aanvraag.

2. Nota’s van wijziging

De wijzigingen in de eerste nota van wijziging zijn enkel van technische aard.

In de tweede nota van wijziging zijn de wijzigingen van technische aard, met uitzondering van artikelen XVI en XXVIIIA, deze wijzigingen zijn klein beleidsmatig.

Artikel

Onderdeel

Kwalificatie

I

A en C

Nuancering van de term kalenderjaar en aanpassen van moment van indienen aanvraag.

I

B

Wijzigen van het woord «bekend gemaakt» door het woord «medegedeeld» omdat dit beter bij het karakter van de publicatie past.

III

 

Wijzigen van het woord «bekend gemaakt» door het woord «medegedeeld» omdat dit beter bij het karakter van de publicatie past.

IV

 

Wijzigingen i.v.m. de AVG

VI

A

Met deze wijziging vervalt de verwijzing in de Pw.

VI

B

Een omissie in een verwijzing wordt hersteld.

VI

D en E

Wijzigen van het woord «bekend gemaakt» door het woord «medegedeeld» omdat dit beter bij het karakter van de publicatie past.

VIII

A

Wijzigen van het woord «bekend gemaakt» door het woord «medegedeeld» omdat dit beter bij het karakter van de publicatie past.

VIII

B

Een artikel vervalt.

IX

 

Een omissie wordt hersteld.

X

A

Wijzigen van het woord «bekend gemaakt» door het woord «medegedeeld» omdat dit beter bij het karakter van de publicatie past.

X

B

Wijziging van bedragen i.v.m. doorwerking in werknemersregelingen.

X

C

Een omissie in premieheffing wordt hersteld.

X

D

Twee artikelleden vervallen.

X

E

Een artikel vervalt.

3. Technische wijzigingen Verzamelwet SZW 2019 en nota’s van wijziging

XI

XXI

XX

XXIII

XXXII

A, B, C, G en I

A en E

A en C

C

C

De voorgestelde wijzingen bevatten het herstel van enkele omissies en wet- of taaltechnische aanpassingen.

XI

XII

XX

XXIII

XXIX

XXXII

D

B

B

B

A

B

In deze onderdelen wordt telkens een nieuw artikel voorgesteld dat de bekendmaking van beschikkingen regelt

XI

XII

XX

XXIII

XXIX

XXXII

E

C

B

B

B

B

B

In deze onderdelen wordt telkens een nieuw artikel voorgesteld of een bestaand artikel gewijzigd om te regelen dat de War BES van toepassing is.

XI

XII

XXIII

XXXII

F

D

A

A

Wijzigen van enkele omissies.

XI

XII

XX

XXIII

XXIX

XXXII

H

F

D

B

C

B

In deze onderdelen wordt paragraaf 3.3 van de Awb welke gaat over advisering van toepassing verklaard.

XII

 

Het gaat hier om dezelfde wijzigingen als onder artikel XI.

XIII

A

Wijzigen van het woord «bekend gemaakt» door het woord «medegedeeld» omdat dit beter bij het karakter van de publicatie past.

XIII

B

Opnieuw vaststellen van een artikel i.v.m. de Awb.

XIII

C

Zinsdeel vervalt.

XIV

B en D

Een onjuiste verwijzing wordt hersteld.

XIV

E en G

Dit betreft de correctie van een verschrijving in de artikelnummers en schrapping van artikel 8:4 in verband met vervallen van dit artikel.

XIV

F

Wijzigen van het woord «bekend gemaakt» door het woord «medegedeeld» omdat dit beter bij het karakter van de publicatie past.

XIV

H

Een artikel vervalt i.v.m. uitwerken van de overgangsbepaling.

XIV

I

Verwijzing wordt geschrapt.

XV

 

Wijziging formulering delegatiegrondslag.

XVI

XXXIV

A

Schrappen van de mogelijkheid tot afzonderlijke vaststelling van herleide bedragen i.v.m. vereenvoudiging.

XVI

B

Een omissie in premieheffing wordt hersteld.

XVI

D

Een onjuiste verwijzing wordt hersteld.

XVI

E tot en met H, J en K, onder 2

Wetstechnische wijzigingen.

XVI

I en K, onder 1

Met deze wijzigingen wordt de Wfsv in overeenstemming gebracht met de huidige praktijk.

XVII

A

Omissie in verwijzing worden hersteld.

XVII

B

Wijzigen van het woord «bekend gemaakt» door het woord «medegedeeld» omdat dit beter bij het karakter van de publicatie past.

XVIII

 

Wijzigen van het woord «bekend gemaakt» door het woord «medegedeeld» omdat dit beter bij het karakter van de publicatie past.

XIX

 

Een artikel vervalt.

XX

 

Het gaat hier om dezelfde wijzigingen als onder artikel XI.

XXII

 

Wijziging i.v.m. verduidelijking.

XXIII

 

Het gaat hier om dezelfde wijzigingen als onder artikel XI.

XXIV

A

Wijziging van bedragen i.v.m. doorwerking in werknemersregelingen.

XXIV

B en C

Wijzigen van het woord «bekend gemaakt» door het woord «medegedeeld» omdat dit beter bij het karakter van de publicatie past.

XXIV

D

Opnieuw vaststellen van een artikel i.v.m. de Awb.

XXIV

E

Een zinsdeel vervalt.

XXV

 

Wijziging citeertitel

XXVII

 

Wijzigen van het woord «bekend gemaakt» door het woord «medegedeeld» omdat dit beter bij het karakter van de publicatie past.

XXVIII

 

Wijziging Wet overige OCW-subsidies i.v.m. wijziging in de Wajong

XXXIX

 

Het gaat hier om dezelfde wijzigingen als onder artikel XI.

XXX

A

Verbeteren van de verwijzingen.

XXX

D

Omissie in verwijzing wordt hersteld.

XXXI

A

Wijzigen van het woord «bekend gemaakt» door het woord «medegedeeld» omdat dit beter bij het karakter van de publicatie past.

XXXI

C

Wijzigen van het woord «bekend gemaakt» door het woord «medegedeeld» omdat dit beter bij het karakter van de publicatie past.

XXXI

D

Een artikel vervalt.

XXXI

E

Opnieuw vaststellen van een artikel i.v.m. de Awb.

XXXII

 

Het gaat hier om dezelfde wijzigingen als onder artikel XI.

XXXIII

A

Wijziging van bedragen i.v.m. doorwerking in werknemersregelingen.

XXXIII

B

Wijzigen van het woord «bekend gemaakt» door het woord «medegedeeld» omdat dit beter bij het karakter van de publicatie past.

XXXIII

C en F, onder 1

Omissie in verwijzing wordt hersteld.

XXXIII

C, onder 2

Wetstechnische wijziging

XXXIII

D

Verbeteren van de verwijzingen.

XXXIII

E

Een artikel vervalt.


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2398.

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2760.

X Noot
3

Kamerstuk 30 982, nr. 40.

X Noot
4

Kamerstuk 31 497, nr.188.

X Noot
5

Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangselnummer 2398.

X Noot
6

Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangselnummer 2398.

X Noot
7

N. Jungmann e.a., Knellende Schulden, juni 2018, p. 48.

X Noot
8

Kamerstukken II 1962/63, 7113, nr. 3.

X Noot
9

Met artikel VIII, onderdeel B, van de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht wordt in artikel 7:686a BW de term «verzoekschrift» vervangen door «verzoek» of «procesinleiding». In verband hiermee wordt in deze memorie van toelichting de algemene term «verzoeken» gehanteerd.

X Noot
10

Rb. Amsterdam 30 juni 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:5514.

X Noot
11

Kamerstukken II 2008/09, 31 957, nr. 3, p. 10 e.v.

X Noot
12

Kamerstukken II 2016/17, 34 577, nr. 3, p. 21.

X Noot
13

Kamerstukken II 2014/15, 34 275, nr. 3, p. 7.

X Noot
14

Kamerstukken II 2016/17, 34 577, nr. 3, p. 15–16.

X Noot
15

Kamerstukken II 2016/17, 34 577, nr. 3, p. 14.

X Noot
16

Zie artikel 1.1, eerste lid, Wet studiefinanciering 2000.

X Noot
17

Kamerstukken II 2016/17, 34 573, nr. 5.

Naar boven