34 972 Algemene regels inzake het elektronisch verkeer in het publieke domein en inzake de generieke digitale infrastructuur (Wet digitale overheid)

H VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 september 2020

Bij de Eerste Kamer is thans aanhangig het voorstel voor de Wet digitale overheid.1 Mocht dit wetsvoorstel worden aanvaard, dan zal op basis van de nieuwe wet het Besluit houdende vaststelling van regels inzake de erkenning van bedrijfs- en organisatiemiddelen en bijbehorende diensten (Besluit bedrijfs- en organisatiemiddel Wdo) worden vastgesteld. Bij brief van 19 juni 2020 is het ontwerp van dit Besluit bij de Eerste Kamer voorgehangen.2

Naar aanleiding hiervan is op 10 juli 2020 een brief gestuurd aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De Staatssecretaris heeft op 31 augustus 2020 gereageerd.

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Coleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning3 brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Coleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning, Bergman

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT/ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING

Aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Den Haag, 10 juli 2020

Bij de Eerste Kamer is thans aanhangig het voorstel voor de Wet digitale overheid.4 Mocht dit wetsvoorstel worden aanvaard, dan zal op basis van de nieuwe wet het Besluit houdende vaststelling van regels inzake de erkenning van bedrijfs- en organisatiemiddelen en bijbehorende diensten (Besluit bedrijfs- en organisatiemiddel Wdo) worden vastgesteld. Bij brief van 19 juni 2020 hebt u het ontwerp van dit Besluit bij de Eerste Kamer voorgehangen.5 In deze brief wordt verwezen naar een reactietermijn van vier weken. De commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning wijst er echter op dat deze termijn voortvloeit uit artikel 25 van de toekomstige Wet digitale overheid, een wet waarover de Kamer nog een beslissing moet nemen en die dus nog niet in werking is getreden. De commissie behoudt zich daarom het recht voor op het ontwerpbesluit te reageren tot het moment waarop de Eerste Kamer de finale besluitvorming over het wetsvoorstel heeft afgerond. De commissie wenst, kortom, de voorhangtermijn te stuiten. Zij verzoekt u, net als eerder bij het Besluit digitale overheid6, het voorgehangen ontwerpbesluit niet voordien formeel ter advisering voor te leggen aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

De voorzitter van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, B.O. Dittrich

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 augustus 2020

U verzocht mij te reageren op de brief van 10 juli jl, waarin uw commissie aangeeft zich het recht voor te behouden op het ontwerpbesluit bedrijfs- en organisatiemiddel WDO te reageren tot het moment waarop de Eerste Kamer de finale besluitvorming over het bovenliggende wetsvoorstel heeft afgerond. Verder verzoekt de commissie het voorgehangen ontwerpbesluit niet voordien formeel ter advisering voor te leggen aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Bij brief van 19 juni 2020 heb ik het ontwerp van genoemd besluit aan beide Kamers der Staten-Generaal toegezonden. Deze voorlegging geschiedde in het kader van de voorhangprocedure van de voorgenomen Wet digitale overheid (WDO) en biedt uw Kamer de mogelijkheid zich uit te spreken over het ontwerpbesluit voordat het aan de Afdeling advisering van de Raad van State zal worden voorgelegd.Op grond van artikel 25 WDO geschiedt de voordracht aan de Koning ter verkrijging van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het ontwerpbesluit niet eerder dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

U geeft terecht aan dat de genoemde termijn voortvloeit uit artikel 25 van de toekomstige WDO, een wet waarover uw Kamer nog een beslissing moet nemen en die dus nog niet in werking is getreden. Ik hecht er niettemin aan in deze fase van het wetgevingsproces uw zienswijze ter zake van het ontwerpbesluit te vernemen. Ik heb ook begrip voor uw wens om dit besluit in samenhang met het bovenliggende wetsvoorstel te bezien.

Ik zal het ontwerpbesluit derhalve niet formeel ter advisering voorleggen aan de Afdeling advisering van de Raad van State dan nadat ik van uw commissie een reactie op het ontwerp heb ontvangen.

Wel verzoek ik u het wetsvoorstel WDO en het ontwerpbesluit met voortvarendheid te behandelen, aangezien spoedige inwerkingtreding van het wetsvoorstel en de onderliggende regelgeving zeer wenselijk is. Dit gelet op het grote belang van veilige en betrouwbare overheidsdienstverlening, waartoe brede beschikbaarheid van inlogmiddelen nodig is. Uit een oogpunt van veiligheid, betrouwbaarheid en privacybescherming, alsmede vanuit financiële overwegingen, moet voorkomen worden dat de afhankelijkheid van inlogmiddelen op een laag betrouwbaarheidsniveau (gebruikersnaam en wachtwoord) onnodig lang duurt.

De Staatssecretaris voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops


X Noot
1

Kamerstukken 34 972.

X Noot
2

Kamerstukken I 2019/20, 34 972, D.

X Noot
3

Samenstelling:

Kox (SP), Koffeman (PvdD), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA). Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Wever (VVD), Bezaan (VVD), Van der Burg (VVD), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Dittrich (D66) (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (FVD), Gerbrandy (OSF), Van der Linden (FvD), Meijer (VVD), Nanninga (FVD), Nicolaï (PvdD) (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten).

X Noot
4

Kamerstukken 34 972.

X Noot
5

Kamerstukken I 2019/20, 34 972, D.

X Noot
6

Kamerstukken I 2019/20, 34 972, B. Zie voor de correspondentie hierover Kamerstukken I 2019/20, 34 972, C.

Naar boven