Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 juni 2018
Naar aanleiding van het BNC Fiche biometrie op identiteitskaarten1 heeft uw Kamer een Algemeen Overleg aangevraagd dat op donderdag 28 juni zal plaatsvinden.
Op 20 juni jl. zijn de laatste compromisteksten door het voorzitterschap verstuurd,
die op 26 juni zijn besproken in de Raadswerkgroep Grenzen. In het licht van het door
u geplaatste behandelvoorbehoud (Kamerstuk 34 966, nr. 1) en het naderende AO wil ik u op de hoogte brengen van de laatste stand van zaken
rond de onderhandelingen over deze verordening2.
Uitfaseren en kosten
In het BNC-fiche heb ik u reeds gemeld dat de verordening een uitfaseertermijn van
twee en vijf jaar bevatte voor die documenten die niet aan de gestelde normen voldoen.
Nederland zou daardoor vijf miljoen kaarten binnen vijf jaar moeten uitfaseren. Voor
de Nederlandse identiteitskaart is de reden voor uitfaseren dat deze geen vingerafdrukken
bevatten en er wel kaarten uitgegeven zijn die geldig zijn na de gestelde deadline.
In de compromistekst is de uitfaseertermijn van vijf naar tien jaar bijgesteld. Hierdoor
sluit de uitfaseertermijn aan bij het natuurlijke verval van de Nederlandse identiteitskaarten
die tien jaar geldig zijn. De eerder geraamde kostenpost van 250 miljoen euro voor
het eerder vervangen van nog geldige documenten komt hierdoor te vervallen.
Vingerafdrukken
Zoals in het BNC-Fiche aangekondigd heeft Nederland in de Raadswerkgroep Grenzen ingebracht
geen voorstander te zijn van het verplicht stellen van vingerafdrukken. De Commissie
heeft hierop aangegeven dat de verplichting om vingerafdrukken op te nemen onbespreekbaar
is. Men wil voor grenscontroles beschikken over dezelfde functionaliteit als paspoorten.
Zoals ook al verondersteld in het BNC-fiche blijkt geen van de andere lidstaten de
vragen van Nederland over de proportionaliteit van de verplichte opname vingerafdrukken
te delen.
Omdat in de Nederlandse Paspoortwet opgenomen is dat de Nederlandse identiteitskaart
geen vingerafdrukken bevat zal er een wetswijziging ingezet moeten worden. Omdat in
de compromistekst de inwerkingtreding van 12 naar 24 maanden is verschoven, is daarmee
voorzien in een uitvoerbare implementatietermijn.
Nieuw in de compromistekst is een artikel dat stelt dat in het geval iemand tijdelijk
geen kwalitatief goede vingerafdruk kan geven, er een document met een beperkte geldigheidsduur
uitgegeven kan worden. Dit tijdelijke document heeft een geldigheid van drie maanden.
Het is mijn inzet deze geldigheidsduur aan te laten sluiten bij de huidige Nederlandse
regeling voor paspoorten, te weten één jaar.
Rechtsgrondslag
Op 9 mei jl. ontving ik van de Eerste Kamer het verzoek om een uitgebreide reactie
op de door de Commissie gekozen rechtsgrondslag te geven. De Eerste Kamer stelde dat
niet artikel 21 tweede lid VWEU maar artikel 77 derde lid VWEU als rechtsgrondslag
had moeten dienen. In het BNC-fiche heb ik u ook gemeld twijfels te hebben bij de
gekozen rechtsgrondslag. Ik heb parallel aan deze brief de Eerste Kamer geantwoord
(als bijlage bijgevoegd)3. Samengevat komt deze brief er op neer dat de nadere onderbouwing van de Commissie
en de Juridische Dienst van de Raad de twijfel niet kunnen wegnemen. Geen van de andere
lidstaten heeft echter steun geuit voor de twijfel van Nederland bij de gebruikte
rechtsgrondslag. Ik zie daarom weinig tot geen ruimte in de verdere onderhandelingen
om de grondslag alsnog aangepast te krijgen. Nederland kan hierop blijven inzetten,
maar dat zal ten koste gaan van de effectiviteit van de Nederlandse onderhandelingspositie
bij de verdere besprekingen.
Positie
Mijn positie ten opzichte van de verordening heb ik reeds verwoord in het BNC-Fiche.
De compromisteksten zoals voorgesteld door het voorzitterschap nemen enkele belangrijke
kritiekpunten van Nederland weg. Ook zet de verordening belangrijke stappen om identiteitsfraude
op basis van zwakke documenten tegen te gaan. De voor- en nadelen overwegend is mijn
oordeel over de verordening voorlopig positief. Ik zal u op de hoogte blijven houden
van de verdere vorderingen van de onderhandelingen.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops