Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 34962 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 34962 nr. A |
Vastgesteld 6 juli 2018
De leden van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad2 hebben kennisgenomen van de commissiemededeling en het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening tot wijziging van de Visumcode3, alsmede van het BNC-fiche van de regering bij deze voorstellen van 20 april 2018.4 De leden van de fracties van PVV en GroenLinks hebben over deze mededeling en verordening enkele opmerkingen en vragen die zijn opgenomen in de brief aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 5 juni 2018. De leden van de fractie van de PvdA hebben zich bij de vragen van de GroenLinks-fractieleden aangesloten.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 5 juli 2018 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad, Van Dooren
Aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Den Haag, 5 juni 2018
De leden van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad hebben met belangstelling kennisgenomen van de commissiemededeling en het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening tot wijziging van de Visumcode5, alsmede van het BNC-fiche van de regering bij deze voorstellen van 20 april 2018.6 De leden van de fracties van PVV en GroenLinks hebben over deze mededeling en verordening de volgende opmerkingen en vragen. De leden van de fractie van de PvdA sluiten zich aan bij de vragen van de GroenLinks-fractieleden.
Opmerkingen en vragen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie lezen op pagina 7 van het BNC-fiche: «Nederland is geen voorstander van het faciliteren van korte termijn toerisme door het mogelijk te maken om krachtens een tijdelijke regeling visa aan de grens te verstrekken. Bij het afgeven van een visum aan de grens kan maar een zeer beperkt onderzoek plaatsvinden. De meerwaarde van de visumplicht is dat de toetsing plaatsvindt voordat men zich meldt aan de grens. Ook voor toerisme van visumplichtige vreemdelingen, acht Nederland die toetsing vooraf nodig. Het afgeven van visa aan de grens zou alleen, zoals nu het geval is, in onvoorziene en ongeplande situaties plaats moeten kunnen vinden." 7
Kunt u, nu u duidelijk stelt geen voorstander te zijn van het verstrekken van deze visa aan de grens, aangeven of u verdere stappen zult ondernemen om de invoering van dit beleidsonderdeel te voorkomen? Zo ja, welke concrete stappen, zo vragen deze leden. Zo nee, waarom niet?
Opmerkingen en vragen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie stellen vast dat dit Europees voorstel de mogelijkheid bevat om bepaalde maatregelen aan derde landen op te leggen die in de ogen van de Unie onvoldoende meewerken aan terugname van irreguliere migranten. De maatregelen hebben met name gevolgen voor groepen burgers die vaker heen en weer naar de Europese Unie reizen en zich daarbij ook steeds hebben gehouden aan de termijnen en andere voorschriften. Acht u deze sancties voor individuen proportioneel en rechtvaardig, nu ze voortkomen uit het gedrag van hun regering? Erkent u dat deze maatregelen niet alleen deze burgers treffen maar ook burgers of organisaties in de Unie die samenwerken of een andere relatie hebben met deze personen? Hoe heeft u en hoe hebben andere lidstaten hun belangen meegewogen? Is er ook bij stilgestaan dat dergelijke sancties juist ook het nationale belang kunnen raken, bijvoorbeeld de wetenschap of de handel? Deze leden zouden graag meer inzicht willen krijgen in hoeverre deze consequenties hebben meegewogen.
Dit voorstel strekt zich echter ook uit over transitlanden, die onvoldoende zouden meewerken aan de overname van een migrant die door hun land is gereisd. In het BNC-fiche spreekt u zich uit over de koppeling van visaverstrekking aan het terugnemen van irreguliere migranten door herkomstlanden, maar wat is uw standpunt ten aanzien van transitlanden? Kunt u toelichten waarom beide situaties identiek worden behandeld in de ontwerpverordening? Ten aanzien van herkomstlanden is er sprake van een internationale plicht om eigen burgers terug te nemen, maar welke internationaalrechtelijke grondslag heeft de verplichting aan transitlanden om irreguliere derdelanders over te nemen? De leden van de GroenLinks-fractie vragen u of dit niet uitsluitend is gebaseerd op een politieke wens van de Unie en zo ja, riekt deze koppeling aan de visaregels niet naar een oneigenlijk gebruik van bevoegdheden? Op welke wijze heeft u, en ook de Raad, de mogelijke negatieve consequenties voor individuen, organisaties en de betreffende lidstaten meegewogen?
Deelt u de opvatting van de leden van de GroenLinks-fractie dat terugname door het herkomstland de grote voorkeur verdient boven overname door een transitland? Juist vanwege deze volkenrechtelijke plicht en omdat de betreffende migrant hierdoor een behandeling toekomt die gelijk is aan andere burgers in het herkomstland met meer kans op duurzame re-integratie, terwijl irreguliere migranten in een transitland vaak in een juridisch vacuüm belanden zonder enige aanspraak op basale voorzieningen of toegang tot de arbeidsmarkt. Ook de Europese Commissie pleitte hiervoor in 2011 in haar evaluatie van de terug- en overname overeenkomsten.8 Zo ja, welk uitgangspunt hanteert de Raad? Deelt u de mening van deze leden dat bij overname door een transitland gezekerd zal moeten zijn dat terugkeer naar het herkomstland niet mogelijk is en dat de betrokken migrant in elk geval recht heeft op een menswaardig bestaan in het transitland? Ziet deze koppeling ten aanzien van transitlanden ook op de overname van vluchtelingen op grond van het «veilige derde landen»-concept of uitsluitend op irreguliere migranten, onder wie uitgeprocedeerde asielzoekers?
Artikel 32, lid 3 van de ontwerpverordening bepaalt dat tegen de weigering van een visum een effectief rechtsmiddel moet kunnen worden ingesteld. Dit rechtsmiddel moet voldoen aan de eisen van artikel 47 Handvest, zoals ook is vastgesteld door het Hof in de zaak El Hassani. Acht u een rechtsmiddel effectief als de aanvrager dit moet indienen in de vertegenwoordigende lidstaat, onder de voorwaarden die gelden in die betreffende lidstaat? Een dergelijke procedure betekent dat er meer kosten aan verbonden zijn in verband met de afstand en de benodigde vertaling van documenten en mogelijk additionele kosten die inherent zijn aan dat landelijke systeem. Daarnaast betekent het dat er andere regels kunnen gelden waar de aanvrager, maar ook de rechtshulpverlener, niet mee bekend is. Deze consequenties hebben daarom ook geleid tot prejudiciële vragen van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag over de uitleg van dit artikel. De leden van de fractie van GroenLinks zijn daarom verbaasd dat er tijdens de onderhandelingen kennelijk overeenstemming is bereikt over het schrappen van een bepaling dat het beroep moet worden ingesteld tegen de lidstaat die wordt vertegenwoordigd. Deze bepaling zou juist tegemoetkomen aan de praktische bezwaren en aan de eisen van artikel 37 van de Handvest. Waarom is de bepaling geschrapt en wat is uw standpunt hierover? Met hetzelfde doel lijkt de bepaling te zijn geschrapt in artikel 8 dat de beslissing genomen wordt door de vertegenwoordigde lidstaat indien de vertegenwoordigende lidstaat het voornemen heeft een aanvraag af te wijzen. Het ongedaan maken van deze bepalingen houdt de huidige problemen in stand en maken het systeem bepaald niet gebruiksvriendelijker, zoals u wel zegt te beogen. Deze leden vragen u om een reactie.
Waarom is de bepaling over samenwerking tussen de lidstaten door gezamenlijke aanvraagcentra geschrapt? Passen dergelijke ontwikkelingen niet juist in de toenemende uniformering van het visabeleid en in het zoeken naar een oplossing voor beperkte consulaire capaciteiten en de lange afstanden die aanvragers als gevolg daarvan moeten afleggen?
Artikel 8 van de ontwerpverordening biedt ook de mogelijkheid om een andere lidstaat biometrische gegevens te laten afnemen of aanvragen in te nemen. Hoewel deze verordening alleen ziet op visa voor kort verblijf, zouden de leden van de GroenLinks-fractie graag willen weten of u overweegt om andere lidstaten in te schakelen bij dergelijk onderzoek naar de feitelijke gezinsband, in elk geval DNA-onderzoek in nareissituaties. Gezinsleden van vluchtelingen ondervinden vaak obstakels in deze procedure als er geen Nederlandse ambassade aanwezig is in hun land van verblijf. Een samenwerkingsverband waarbij heel gerichte, afgebakende taken zouden kunnen worden gedelegeerd zonder de besluitvorming zelf over te dragen, zou hierin uitkomst bieden. In deze situaties zou delegatie en vertegenwoordiging nu juist wel in het belang van de aanvrager zijn. Heeft u dit ook onderzocht en zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te overwegen?
De leden van de commissie zien uw antwoord met belangstelling en bij voorkeur binnen vier weken tegemoet.
De voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, R.G.J. Dercksen
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 juli 2018
Hierbij bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-raad over de commissiemededeling en het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening tot wijziging van de Visumcode, alsmede van het BNC-fiche van de regering bij deze voorstellen. Deze vragen werden ingezonden op 5 juni 2018 met kenmerk 163136u.
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
1.
De leden van de PVV-fractie lezen op pagina 7 van het BNC-fiche:
«Nederland is geen voorstander van het faciliteren van korte termijn toerisme door het mogelijk te maken om krachtens een tijdelijke regeling visa aan de grens te verstrekken. Bij het afgeven van een visum aan de grens kan maar een zeer beperkt onderzoek plaatsvinden. De meerwaarde van de visumplicht is dat de toetsing plaatsvindt voordat men zich meldt aan de grens. Ook voor toerisme van visumplichtige vreemdelingen, acht Nederland die toetsing vooraf nodig. Het afgeven van visa aan de grens zou alleen, zoals nu het geval is, in onvoorziene en ongeplande situaties plaats moeten kunnen vinden.»
Kunt u, nu u duidelijk stelt geen voorstander te zijn van het verstrekken van deze visa aan de grens, aangeven of u verdere stappen zult ondernemen om de invoering van dit beleidsonderdeel te voorkomen? Zo ja, welke concrete stappen, zo vragen deze leden. Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Tijdens de onderhandelingen over de herziening van de Visumcode heeft Nederland, zowel op ambtelijk als op politiek niveau, steeds aangegeven geen voorstander van het betreffende voorstel te zijn. Dit geldt eveneens voor een meerderheid van de lidstaten. In de raadspositie die is vastgesteld in het Coreper op 19 juni is dit voorstel niet opgenomen. Ook in de triloogfase van de onderhandelingen met het Europese Parlement zal Nederland zich hard blijven maken voor dit punt.
2.
De leden van de GroenLinks-fractie stellen vast dat dit Europees voorstel de mogelijkheid bevat om bepaalde maatregelen aan derde landen op te leggen die in de ogen van de Unie onvoldoende meewerken aan terugname van irreguliere migranten. De maatregelen hebben met name gevolgen voor groepen burgers die vaker heen en weer naar de Europese Unie reizen en zich daarbij ook steeds hebben gehouden aan de termijnen en andere voorschriften.
Acht u deze sancties voor individuen proportioneel en rechtvaardig, nu ze voortkomen uit het gedrag van hun regering? Erkent u dat deze maatregelen niet alleen deze burgers treffen maar ook burgers of organisaties in de Unie die samenwerken of een andere relatie hebben met deze personen? Hoe heeft u en hoe hebben andere lidstaten hun belangen meegewogen? Is er ook bij stilgestaan dat dergelijke sancties juist ook het nationale belang kunnen raken, bijvoorbeeld de wetenschap of de handel? Deze leden zouden graag meer inzicht willen krijgen in hoeverre deze consequenties hebben meegewogen.
Antwoord:
Indien wordt vastgesteld dat een derde land onvoldoende meewerkt aan terugkeer, zal overwogen worden welke maatregelen effectief, passend en proportioneel zijn om het land te bewegen de samenwerking op terugkeer te verbeteren. De bredere relaties en belangen die de Unie met het betreffende derde land heeft worden daarbij meegewogen. Eventuele maatregelen moeten worden gezien als laatste middel om samenwerking te bewerkstelligen.
Indien besloten wordt over te gaan tot het nemen van maatregelen wordt per situatie bezien op welke groepen deze maatregelen van toepassing zullen zijn. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan maatregelen die specifiek gericht zijn tegen vertegenwoordigers van de betreffende regeringen. Er bestaat geen blauwdruk met visummaatregelen, omdat de situatie in en relatie met elk land anders is. De maatregelen die genomen kunnen worden hebben enkel invloed op het proces voor aanvraag van een visum en zullen geen betrekking hebben op het besluit tot het al dan niet afgeven van een visum.
3.
Dit voorstel strekt zich echter ook uit over transitlanden, die onvoldoende zouden meewerken aan de overname van een migrant die door hun land is gereisd. In het BNC-fiche spreekt u zich uit over de koppeling van visaverstrekking aan het terugnemen van irreguliere migranten door herkomstlanden, maar wat is uw standpunt ten aanzien van transitlanden? Kunt u toelichten waarom beide situaties identiek worden behandeld in de ontwerpverordening? Ten aanzien van herkomstlanden is er sprake van een internationale plicht om eigen burgers terug te nemen, maar welke internationaalrechtelijke grondslag heeft de verplichting aan transitlanden om irreguliere derdelanders over te nemen? De leden van de GroenLinks-fractie vragen u of dit niet uitsluitend is gebaseerd op een politieke wens van de Unie en zo ja, riekt deze koppeling aan de visaregels niet naar een oneigenlijk gebruik van bevoegdheden? Op welke wijze heeft u, en ook de Raad, de mogelijke negatieve consequenties voor individuen, organisaties en de betreffende lidstaten meegewogen?
Antwoord:
Uw Kamer merkt terecht op dat er een internationale verplichting is om eigen burgers terug te nemen. Met een aantal derdelanden is deze verplichting tevens vastgelegd in een terug- en overnameovereenkomst. In dergelijke terug- en overnameovereenkomst worden ook afspraken opgenomen over de overname van derdelanders en staatlozen. Bij de beoordeling van de medewerking aan terugkeer zoals opgenomen in de ontwerpverordening tot wijziging van de Visumcode zal enkel medewerking aan de overname van derdelanders en staatlozen worden meegewogen indien hierover met het betreffende land afspraken zijn gemaakt. In andere gevallen wordt enkel de medewerking aan de terugname van eigen onderdanen beoordeeld.
4.
Deelt u de opvatting van de leden van de GroenLinks-fractie dat terugname door het herkomstland de grote voorkeur verdient boven overname door een transitland? Juist vanwege deze volkenrechtelijke plicht en omdat de betreffende migrant hierdoor een behandeling toekomt die gelijk is aan andere burgers in het herkomstland met meer kans op duurzame re-integratie, terwijl irreguliere migranten in een transitland vaak in een juridisch vacuüm belanden zonder enige aanspraak op basale voorzieningen of toegang tot de arbeidsmarkt. Ook de Europese Commissie pleitte hiervoor in 2011 in haar evaluatie van de terug- en overname overeenkomsten. Zo ja, welk uitgangspunt hanteert de Raad? Deelt u de mening van deze leden dat bij overname door een transitland gezekerd zal moeten zijn dat terugkeer naar het herkomstland niet mogelijk is en dat de betrokken migrant in elk geval recht heeft op een menswaardig bestaan in het transitland? Ziet deze koppeling ten aanzien van transitlanden ook op de overname van vluchtelingen op grond van het «veilige derde landen»-concept of uitsluitend op irreguliere migranten, onder wie uitgeprocedeerde asielzoekers?
Antwoord:
In de Raadspositie van de herziene Visumcode staan geen inhoudelijke bepalingen over de overname van derdelanders en staatlozen. Er staat enkel dat, indien er dergelijke afspraken zijn gemaakt, wordt beoordeeld in hoeverre het derdeland hieraan uitvoering geeft. Nederland zet primair in op terugkeer van irreguliere migranten naar het land van herkomst. Andere EU-lidstaten kunnen hierin een andere afweging maken.
5.
Artikel 32, lid 3 van de ontwerpverordening bepaalt dat tegen de weigering van een visum een effectief rechtsmiddel moet kunnen worden ingesteld. Dit rechtsmiddel moet voldoen aan de eisen van artikel 47 Handvest, zoals ook is vastgesteld door het Hof in de zaak El Hassani. Acht u een rechtsmiddel effectief als de aanvrager dit moet indienen in de vertegenwoordigende lidstaat, onder de voorwaarden die gelden in die betreffende lidstaat? Een dergelijke procedure betekent dat er meer kosten aan verbonden zijn in verband met de afstand en de benodigde vertaling van documenten en mogelijk additionele kosten die inherent zijn aan dat landelijke systeem. Daarnaast betekent het dat er andere regels kunnen gelden waar de aanvrager, maar ook de rechtshulpverlener, niet mee bekend is. Deze consequenties hebben daarom ook geleid tot prejudiciële vragen van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag over de uitleg van dit artikel. De leden van de fractie van GroenLinks zijn daarom verbaasd dat er tijdens de onderhandelingen kennelijk overeenstemming is bereikt over het schrappen van een bepaling dat het beroep moet worden ingesteld tegen de lidstaat die wordt vertegenwoordigd. Deze bepaling zou juist tegemoetkomen aan de praktische bezwaren en aan de eisen van artikel 37 van de Handvest. Waarom is de bepaling geschrapt en wat is uw standpunt hierover? Met hetzelfde doel lijkt de bepaling te zijn geschrapt in artikel 8 dat de beslissing genomen wordt door de vertegenwoordigde lidstaat indien de vertegenwoordigende lidstaat het voornemen heeft een aanvraag af te wijzen. Het ongedaan maken van deze bepalingen houdt de huidige problemen in stand en maken het systeem bepaald niet gebruiksvriendelijker, zoals u wel zegt te beogen. Deze leden vragen u om een reactie.
Antwoord:
In artikel 8 van de Visumcode is bepaald dat de beslissing wordt genomen door de vertegenwoordigde lidstaat indien de vertegenwoordigende lidstaat het voornemen heeft een aanvraag af te wijzen, tenzij hiervan wordt afgeweken in de bilaterale regeling tussen de twee lidstaten (zie artikel 8, tweede en vierde lid, onder d, van de Visumcode). In de regel spreken lidstaten in de bilaterale regeling af dat de vertegenwoordigende lidstaat de volledige vertegenwoordiging op zich neemt, inclusief het nemen van weigeringsbeslissingen. In het voorstel tot wijziging van de Visumcode wordt inderdaad de mogelijkheid geschrapt om de weigeringsbeslissing te laten nemen door de vertegenwoordigde lidstaat. Dit is conform de huidige praktijk. Daarnaast wordt zo verzekerd dat de vertegenwoordigende lidstaat volledig verantwoordelijk blijft voor het verwerken van visumaanvragen namens de vertegenwoordigde lidstaat. Dit is in overeenstemming met het Europese beginsel van wederzijds vertrouwen tussen lidstaten. Bovendien vindt het verwerkingsproces van visumaanvragen op deze wijze gestroomlijnder en sneller plaats.
Artikel 32, derde lid, Visumcode bepaalt dat het beroep tegen een weigering van een visum moet worden ingesteld tegen de lidstaat die de beslissing op de visumaanvraag heeft genomen. In geval van visumvertegenwoordiging is dat in de regel de vertegenwoordigende lidstaat. Dit is vanuit de optiek van rechtsbescherming een normale gang van zaken. Het voorstel tot wijziging van de Visumcode verandert op dit punt niets. Daarin is geen bepaling opgenomen dat het beroep zou moeten worden ingesteld tegen de vertegenwoordigde lidstaat.
De regeling van artikel 32, derde lid, van de Visumcode houdt in dat als bijvoorbeeld door Frankrijk in vertegenwoordiging voor Nederland is beslist, de visumaanvrager in Frankrijk moet procederen volgens het Franse recht en in de Franse taal. Dit is een consequentie van visumvertegenwoordiging. De aanvrager kan zich uiteraard laten bijstaan door een rechtshulpverlener uit het vertegenwoordigende land. Afhankelijk van de situatie, kan dit ook juist in het voordeel van de visumaanvrager uitpakken. Namelijk als een visumaanvrager in een Franstalig gebied/land woonachtig is.
De lidstaten mogen er blijkens de rechtspraak van het Hof van Justitie in beginsel op vertrouwen dat het rechtssysteem in andere lidstaten het recht op effectieve rechtsbescherming garandeert. Er bestaat dan ook geen reden om aan te nemen dat artikel 32, derde lid, van de Visumcode in strijd is met artikel 47 van het Handvest of het corresponderende artikel 6 van het EVRM.
6.
Waarom is de bepaling over samenwerking tussen de lidstaten door gezamenlijke aanvraagcentra geschrapt? Passen dergelijke ontwikkelingen niet juist in de toenemende uniformering van het visabeleid en in het zoeken naar een oplossing voor beperkte consulaire capaciteiten en de lange afstanden die aanvragers als gevolg daarvan moeten afleggen?
Antwoord:
De meeste lidstaten, waaronder Nederland, zoeken een oplossing voor beperkte consulaire capaciteit en lange afstanden die aanvragers moeten afleggen in het inschakelen van externe dienstverleners en visumvertegenwoordiging. Het artikel over samenwerking tussen de lidstaten wordt geschrapt omdat dit alleen gaat over co-locatie en gemeenschappelijke aanvraagcentra, waar door de lidstaten weinig gebruik van wordt gemaakt. Het voorgestelde herziene artikel 40 van de Visumcode staat de lidstaten toe op een flexibeler manier samenwerkingsverbanden aan te gaan voor het uitgeven van visa. Het wordt bijvoorbeeld makkelijker om externe dienstverleners in te schakelen, doordat de bepaling wordt geschrapt dat een lidstaat alleen in laatste instantie met een externe dienstverlener mag samenwerken.
7.
Artikel 8 van de ontwerpverordening biedt ook de mogelijkheid om een andere lidstaat biometrische gegevens te laten afnemen of aanvragen in te nemen. Hoewel deze verordening alleen ziet op visa voor kort verblijf, zouden de leden van de GroenLinks-fractie graag willen weten of u overweegt om andere lidstaten in te schakelen bij dergelijk onderzoek naar de feitelijke gezins-band, in elk geval DNA-onderzoek in nareissituaties. Gezinsleden van vluchtelingen ondervinden vaak obstakels in deze procedure als er geen Nederlandse ambassade aanwezig is in hun land van verblijf. Een samenwerkingsverband waarbij heel gerichte, afgebakende taken zouden kunnen worden gedelegeerd zonder de besluitvorming zelf over te dragen, zou hierin uitkomst bieden. In deze situaties zou delegatie en vertegenwoordiging nu juist wel in het belang van de aanvrager zijn. Heeft u dit ook onderzocht en zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te overwegen?
Antwoord:
Gezinsleden van een vergunninghouder asiel dienen tijdens de nareisprocedure altijd een Nederlandse post te bezoeken ten behoeve van de afname van biometrie en het ophalen van de Machtiging Voorlopig Verblijf. Een eventueel nader onderzoek naar de identiteit en/of gezinsband vindt eveneens plaats op de Nederlandse post. De IND stelt zich over het algemeen flexibel op als sprake is van belemmeringen van procedurele aard, zoals het (tijdelijk) niet kunnen bereiken van ambassades. De IND houdt namelijk rekening met de problematiek waar een nareizend gezinslid mee te maken kan krijgen: problemen om de grens over te steken, toestemming voor het verlaten van een vluchtelingenkamp, etc.
Nederland heeft recent geen onderzoek gedaan naar het inschakelen van andere lidstaten bij het verrichten van DNA onderzoek in het kader van nareis. Wel kan de IND in bepaalde uitzonderlijke, individuele gevallen het IOM verzoeken om van de gezinsleden DNA materiaal af te nemen wanneer in redelijkheid niet verlangd kan worden dat het gezinslid hiervoor afreist naar een dichtstbijzijnde Nederlandse post. Mogelijk bevindt IOM zich wel in de nabijheid van de vreemdeling en kan IOM de vreemdeling bereiken voor de afname van DNA materiaal. IOM kan, wanneer geen kans wordt gezien om de nareizende gezinsleden te kunnen bereiken voor DNA afname, eventueel UNHCR vragen of zij wel de mogelijkheid hebben.
Samenstelling:
Engels (D66), Nagel (50plus), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Ten Hoeve (OSF), Schaap (VVD), Strik (GL) (vice-voorzitter), Knip (VVD, Faber-van de Klashorst (PVV), Schouwenaar (VVD), Gerkens (SP), Bredenoord (D66), Dercksen (PVV) (voorzitter), D.J.H. van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Knapen (CDA), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Stienen (D66), Teunissen (PvdD), Wezel (SP), Bikker (CU), Overbeek (SP), Van Zandbrink (PvdA),), Fiers PvdA).
COM(2011)76 Commissiemededeling: Evaluatie van de EU overnameovereenkomsten, 23 februari 2011.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34962-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.