34 958 Goedkeuring van op 18 augustus 1960 te Washington tot stand gekomen Briefwisseling houdende een verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Verenigde Staten van Amerika inzake beveiliging van gerubriceerde gegevens en de op 6 april 1981 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Notawisseling houdende een verdrag tot wijziging van de Briefwisseling houdende een verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Verenigde Staten van Amerika inzake beveiliging van gerubriceerde gegevens (Trb. 2017, 193 en Trb. 2018, 39)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 2 juli 2018

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet. Zij hebben nog één vraag naar aanleiding van het bovengenoemde verdrag.

De leden van de VVD-fractie willen graag weten welke criteria een rol spelen bij het bepalen of een geheim karakter nodig is, dan wel opgeheven kan worden.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de goedkeuring van het verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Verenigde Staten van Amerika inzake de beveiliging van gerubriceerde gegevens. Zij hebben nog enkele vragen.

De derubricering van het verdrag heeft te maken met de onderhandeling over twee verdragen op defensieterrein: de Acquisition and Cross-Servicing Agreement en het Raamverdrag defensie samenwerking VS. Deze leden zouden graag willen weten wat in deze verdragen geregeld gaat worden.

Over de toepassing van het te derubriceren verdrag hebben de leden van de CDA-fractie nog enkele vragen. In het jaarverslag van de MIVD over 2017 concludeert de MIVD dat het afgelopen jaar meer dan ooit doelwitten en slachtoffers van digitale spionage opgespoord, gewaarschuwd, op de hoogte gesteld zijn. Daarnaast zijn zij geadviseerd over of geholpen met het schoonmaken of houden van Defensienetwerken. De doelwitten in Nederland betroffen zowel Defensie, Defensie-industrie, overheidsinstellingen, NGO’s, vitale sectoren en individuen. In hoeverre heeft de daar genoemde bedrijfsspionage ook te maken met bedrijven die gerubriceerde gegevens uitwisselen met de overheid of in strikt civiele sfeer, vragen de leden van CDA-fractie.

Op verzoek van de Verenigde Staten zijn in 1981 twee paragrafen aan de bijlage van het verdrag toegevoegd. Deze paragrafen gingen onder meer over het onderzoeken van verdenkingen van het illegaal verstrekken of kwijtraken van gerubriceerde militaire gegevens. Hoe vaak is er in de afgelopen tien jaar sprake geweest van het onderzoeken van verdenkingen van het illegaal verstrekken of kwijtraken van gerubriceerde gegevens van Nederlandse en Amerikaanse zijde?

De leden van de CDA-fractie kunnen zich indenken dat het van belang is dat het verdrag ook toepassing heeft op de Caribische delen van het Koninkrijk. De Minister geeft aan dat aan de Verenigde Staten zal worden voorgesteld bredere geografische toepassing van het verdrag mogelijk te maken. Deze leden vragen wat de stand van zaken op dit punt is.

De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen voor voorliggend wetsvoorstel. Het roept enige vragen bij hen op.

De leden van de D66-fractie zouden graag verduidelijking krijgen over het afwegingskader dat voorafgaat aan het besluit dat een verdrag een geheim of vertrouwelijk karakter draagt. Zowel zoals dat nu besloten wordt via de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen (Rgbv), als via de grondwettelijke kaders van 1960 en 1981. De zinsnede dat goedkeuring niet vereist is «indien in buitengewone gevallen van dwingende aard het belang van het Koninkrijk het bepaald noodzakelijk maakt dat het verdrag een geheim of vertrouwelijk karakter draagt», laat immers veel ruimte open voor interpretatie. In het artikelsgewijze deel van de toelichting op de Rgbv (21 214 (R 1375), nr. 3, p. 16/17) kunnen zij echter geen klip-en-klaar toepassingskader vinden dat definieert wat buitengewone gevallen zijn, wat dwingende aard is, wanneer iets noodzakelijk geacht wordt en wanneer respectievelijk voor een geheim of vertrouwelijk status gekozen wordt. Zij zijn benieuwd welk kader daar destijds achter lag, en – indien dit niet meer geheel actueel is – welk kader nu geldt.

De leden van de D66-fractie merken op dat bij het sluiten van de verdragen in 1960 en 1981 gesteld was, en ook onder de Rgbv gesteld is, dat een vertrouwelijk verdrag alsnog zo spoedig mogelijk aan de goedkeuring van de Staten-Generaal moet worden onderworpen. Het roept bij hen de vraag op waarom derubricering van beide verdragen vooral lijkt plaats te vinden met oog op de wens ernaar te verwijzen in defensieverdragen die nu in onderhandeling zijn. Immers, rubricering hing samen met gevoeligheden rondom de Koude Oorlog. Die is al enige tijd afgelopen. Waarom kon dit verdrag dan niet al (veel) eerder openbaar gemaakt worden? Wat is er in 2017 ten aanzien van de gevoeligheid van het uitwisselen van gerubriceerde en (deels) militaire gegevens gebeurd dat het verdrag niet meer geheim hoefde te zijn? Waarom bestonden er eerder in ogen van de regering geen omstandigheden die openbaarmaking mogelijk maakten? Wat is het eerste moment dat Nederland hierover contact zocht met de Verenigde Staten of andersom? Welke strekking had die communicatie over en weer?

In meer algemene zin zijn de aan het woord zijnde leden benieuwd of zij ervanuit kunnen gaan dat de regering zich gebonden voelt aan het vereiste een geheim verdrag zo spoedig mogelijk aan de Staten-Generaal voor te leggen en daartoe passend en adequaat derubriceringsbeleid heeft? In dat kader zijn zij benieuwd met welke regelmaat gekeken wordt naar het voortduren van de redenen van dwingende aard en de noodzakelijkheden die bij het sluiten van een verdrag reden waren voor het vertrouwelijk of geheim karakter. Zijn verdragen bijvoorbeeld voorzien van een termijn waarbinnen de rubricering wordt opgeheven?

De leden van de D66-fractie lezen in het verdrag uit 1960 dat de wens bestond dezelfde principes toe te passen op uitwisseling van gerubriceerde gegevens tussen beide staten als die golden bij de voorloper van de NAVO. De inhoud van de nu openbaar gemaakte verdragsbepalingen kennen een hoogst procedureel en zakelijk karakter. In dat kader hebben zij enige moeite de gevoeligheid van het verdrag te begrijpen die reden was voor het geheime karakter. Was destijds echt niet publiekelijk bekend of te veronderstellen dat staten die in een voorganger van de NAVO samenwerkten ook bilateraal gegevens uitwisselden en daartoe uiteraard afspraken maakten over het beheer van die gegevens? Is het niet ook zo dat een verdrag dat juist stelt dat die gegevens niet zomaar doorgegeven mogen worden en veilig opgeslagen moeten worden, eerder vertrouwenwekkend zal werken bij openbaring dan ernstige schade toebrengt aan Nederland?

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd wat de rechtsgevolgen voor de geldigheid zouden zijn wanneer de Staten-Generaal bij enig verdrag zou bepalen dat deze onterecht gerubriceerd is of niet tijdig werd gederubriceerd?

De leden van de D66-fractie merken op dat artikel 11, tweede lid Rgbv, evenals in het vernoemde artikel 62 Grondwet uit 1956 als voorwaarde opgenomen staat voor het sluiten van een geheim verdrag dat dit gebeurt onder voorbehoud van beëindiging bij onthouding van goedkeuring. In dat licht vragen deze leden zich af waarom pas bij briefwisseling van 12 september 2017 en 24 oktober 2017 de mogelijkheid tot opzegging is opgenomen in het verdrag. Kan de regering garanderen dat bij alle eventueel andere geheime of vertrouwelijke verdragen dit correct geregeld is?

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de reden dat er bij de in onderhandeling zijnde defensieverdragen voor gekozen is te gaan verwijzen naar twee tot nu toe geheime verdragen in plaats van verwijzing naar een al wel openbaar verdrag of gewoon opname van de regels in het verdrag zelf verstaan.

De leden van de D66-fractie merken op dat naar aanleiding van het advies van de Raad van State de memorie van toelichting is aangevuld met een paragraaf «Koninkrijkspositie». Zij zouden graag nog nadere toelichting willen krijgen over het volgende. Zij kunnen volgen dat in 1960 het verdrag gesloten werd in de context van het mogelijk maken van uitwisseling van gerubriceerde gegevens tussen Den Haag en Washington. En dat daarmee geen toepassing van het verdrag nodig was voor het Caribisch deel van het Koninkrijk. Evenwel, sinds 2010 zijn de BES-eilanden onderdeel geworden van het land Nederland. De Wiv2017 kent territoriale werking voor het gehele land Nederland, niet slechts het Europese deel. Werkzaamheden die eerder wellicht door de veiligheidsdienst van de Nederlandse Antillen verricht werden, zouden nu door de AIVD gedaan kunnen worden. Valt gegeven de territoriale beperking van het verdrag tot het Europese deel van Nederland informatie die de AIVD of MIVD verkrijgt en verwerkt in Bonaire over bijvoorbeeld Venezuela en verstrekt aan de Verenigde Staten op deze wijze dan wel of niet onder voorliggend verdrag?

De leden van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel en het commentaar daarop van de Raad van State. Het is deze leden nog niet duidelijk hoe de Minister de opmerkingen van de Raad van State over de beperking van de geldigheid tot het Europese deel van Nederland wil verwerken in het voorstel. De BES-eilanden behoren niet tot het Europese deel van Nederland maar maken wel volledig deel uit van Nederland. Het is deze leden niet duidelijk waarom deze eilanden van de werking hiervan uitgezonderd zouden blijven.

De voorzitter van de commissie, Ziengs

De waarnemend griffier van de commissie, Hendrickx

Naar boven