34 955 Notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Montenegro inzake de privileges en immuniteiten van verbindingsofficieren die door Montenegro bij Europol gedetacheerd worden; ’s-Gravenhage, 17 april 2018

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 29 mei 2018.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 28 juni 2018.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 mei 2018

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 17 april 2018 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Montenegro inzake de privileges en immuniteiten van verbindingsofficieren die door Montenegro bij Europol gedetacheerd worden (Trb. 2018, nrs. 59 en 63).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het Europese deel van Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Op grond van de Verordening (EU) 2016/794 van het Europees parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PbEU 2016, L 135) worden verbindingsofficieren door Montenegro naar Nederland (als vestigingsstaat van Europol) gezonden en bij Europol te Den Haag gedetacheerd. De bepalingen van het oorspronkelijke Europol oprichtingsverdrag zijn vervangen door het Besluit van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (2009/371/JBZ) (PbEU 2009, L 121). Dit raadsbesluit is vervolgens vervangen en ingetrokken door Verordening 2016/794 (PbEU 2016, L 135). Uit artikel 63 van Verordening 2016/794 (PbEU 2016, L 135) vloeit voor Nederland de verplichting voort om als vestigingsstaat van Europol de voorrechten en immuniteiten van verbindingsofficieren afkomstig uit andere lidstaten en hun gezinsleden te regelen.

Door de Montenegrijnse autoriteiten is verzocht om aan deze verbindingsofficieren en hun familieleden voorrechten en immuniteiten toe te kennen. Daartoe is op 17 april 2018 met Montenegro een verdrag gesloten inzake het verlenen van voorrechten en immuniteiten.

Aan de Montenegrijnse verbindingsofficieren worden dezelfde voorrechten en immuniteiten toegekend die worden verleend aan de verbindingsofficieren van de lidstaten van Europol. Deze voorrechten en immuniteiten zijn geregeld in verdragen die het Koninkrijk der Nederlanden met de lidstaten van Europol sluit (zie laatstelijk het betreffende verdrag met Moldavië, Trb. 2014, 134).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 bevat definities van enkele veel gebruikte termen in het verdrag.

In artikel 2 wordt aangegeven dat aan de door Montenegro gedetacheerde verbindingsofficieren en hun familieleden dezelfde voorrechten en immuniteiten worden verleend die op grond van het op 18 april 1961 te Wenen tot stand gekomen Verdrag inzake diplomatiek verkeer (Trb. 1962, 101; hierna te noemen: Verdrag van Wenen) toekomen aan diplomatiek personeel, voor zover noodzakelijk voor het onafhankelijk uitoefenen van hun functies. Daarnaast regelt het tweede lid van artikel 2 dat de straf- en burgerrechtelijke immuniteit uitdrukkelijk is beperkt tot handelingen binnen de functie. Het derde lid van artikel 2 verzekert dat Montenegro en de Montenegrijnse verbindingsofficieren niet alleen rechten ontlenen aan het Verdrag van Wenen, maar dat voor hen ook de verplichtingen in dat Verdrag gelden.

De artikelen 3 en 4 bevatten bepalingen die veel voorkomen in verdragen waarmee voorrechten en immuniteiten worden verleend en waarin het Verdrag van Wenen niet expliciet voorziet. Deze bepalingen hebben tot doel eventuele visumverlening en binnenkomst van de desbetreffende personen te faciliteren en tewerkstelling van familieleden van verbindingsofficieren mogelijk te maken.

De artikelen 5 tot en met 7 gaan in op de onschendbaarheid van de archieven van de verbindingsofficieren, op hun persoonlijke bescherming, alsmede de faciliteiten en immuniteiten betreffende communicatie. Deze onderwerpen zijn in het verdrag opgenomen gelet op de speciale positie die verbindingsofficieren bij Europol innemen.

Artikel 8 regelt de melding door Montenegro aan de Nederlandse autoriteiten van de aankomst en het vertrek van de verbindingsofficieren, alsmede de melding indien een familielid van een verbindingsofficier niet langer deel uitmaakt van de huishouding van deze verbindingsofficier. In het tweede lid wordt de verstrekking van identiteitskaarten geregeld.

Artikel 9 bevat een geschillenbeslechtingsregeling, die in voorkomend geval kan leiden tot oprichting van een ad hoctribunaal.

In artikel 11 wordt de datum van de inwerkingtreding van het verdrag geregeld.

Naar het oordeel van de regering bevat het verdrag een ieder verbindende bepalingen in de zin van artikel 93 en 94 Grondwet, die aan rechtssubjecten rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen. Waaronder (delen van) de volgende artikelen van het verdrag: 2, 3, 4, 5 en 7.

Koninkrijkspositie

Het verdrag geldt, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor het Europese deel van Nederland.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

Naar boven