34 944 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur inzake het IHE Delft Institute for Water Education in Nederland als een instituut onder auspiciën van UNESCO (categorie 2); Parijs, 15 december 2017

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 1 mei 2018.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 31 mei 2018.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 april 2018

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 15 december 2017 te Parijs tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur inzake het IHE Delft Institute for Water Education in Nederland als een instituut onder auspiciën van UNESCO (categorie 2) (Trb. 2018, nrs. 9 en 46).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het Europese deel van Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

TOELICHTENDE NOTA

Algemeen

Het IHE Delft Institute for Water Education (hierna: IHE Delft of het instituut) is een kennis- en opleidingsinstituut voor water dat is verbonden aan de waterprogramma’s van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO). Het instituut biedt internationale masteropleidingen en -in samenwerking met Nederlandse universiteiten- doctoraten aan en doet onderzoek op het gebied van water en hiermee verbonden vakgebieden. Daarnaast richt het instituut zich op capaciteitsopbouw en institutionele versterking van maatschappelijke organisaties, de private sector en overheden in ontwikkelingslanden en landen in transitie. Dit doet het instituut door kennisoverdracht en door het uitvoeren van specifieke projecten in deze gebieden.

Het instituut is opgericht in 1957 met een internationale opleiding in hydraulic engineering. Het instituut heeft sindsdien een internationale reputatie opgebouwd op het gebied van onderwijs en onderzoek naar water en water-gerelateerde vraagstukken. De verbinding met UNESCO is in augustus 2001 vastgesteld tijdens de 31e Algemene Conferentie van UNESCO. De Algemene Conferentie heeft er tijdens die conferentie mee ingestemd om IHE Delft institutioneel deel uit te laten maken van de organisatie. Dit betreft de status als zogenaamd categorie-1-instituut van UNESCO.

Tijdens de onderhandeling over het voortzetten van de categorie-1-status medio 2016 is gebleken dat de verscherpte regelgeving van UNESCO voor categorie-1-instituten in het geval van UNESCO-IHE in strijd was met de Nederlandse wetgeving. De belangrijkste voorwaarde aan een categorie-1-instituut is dat UNESCO verregaande zeggenschap heeft over het instituut. Volgens de Nederlandse wetgeving is een niet-bekostigde instelling voor hoger onderwijs zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de opleidingen en het onderzoek (dit volgt uit het systeem van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek), voor de aansturing van het personeel en voor de bestuurlijke en financiële continuïteit. Met de status als categorie-1-instituut en de verplichtingen die dat met zich brengt jegens UNESCO kan het instituut genoemde verantwoordelijkheid niet volledig uitoefenen en zou het niet in staat zijn om Nederlandse wet- en regelgeving te kunnen naleven. UNESCO en Nederland zijn derhalve tot de conclusie gekomen dat het voortzetten van de categorie-1-status niet mogelijk was.

Met ingang van 1 januari 2017 zijn de afspraken tussen het Ministerie van OCW, UNESCO en de stichting IHE Delft inzake het instituut UNESCO-IHE als categorie-1-instituut beëindigd. Na overleg tussen UNESCO en Nederland is in gezamenlijkheid besloten om het instituut onder auspiciën te brengen van UNESCO als instituut met een categorie-2-status. Dit houdt onder meer in dat IHE Delft gebruik mag blijven maken van de naam, het logo en de netwerken van UNESCO. Ook behoudt IHE Delft het recht om het logo van UNESCO te vermelden op de door het instituut afgegeven diploma’s. Dit is van belang omdat in de praktijk gebleken is dat de verbinding van het instituut aan UNESCO met zich meebrengt dat (internationale) partners eerder een samenwerking overwegen. Het instituut maakt als categorie-2-instituut institutioneel geen deel meer uit van UNESCO en verliest daarmee ook de status van internationale organisatie. Het zetelverdrag (Trb. 2003, nr. 49) en het bijbehorende privileges en immuniteitenverdrag (Trb. 2005, nr. 320), dat het Koninkrijk der Nederlanden heeft gesloten met betrekking tot IHE als internationale organisatie, worden beëindigd. Het UNESCO-besluit, dat is uitgewerkt in voorliggend verdrag, betreft een statusverlening voor een periode van zes jaar. UNESCO verleent hiermee de categorie-2-status aan IHE Delft.

Sinds 2013 hanteert UNESCO, op verzoek van de lidstaten, een standaardmodel voor afspraken met betrekking tot nieuwe categorie-2-centra, om meer eenheid in de aansturing van deze centra te brengen. Met het onderhavige verdrag worden de rechten en plichten ten aanzien van IHE Delft vastgelegd tussen Nederland en UNESCO.

Het onderhavige verdrag bevat, omdat het afspraken tussen UNESCO en Nederland betreft, naar de mening van de regering geen eenieder verbindende bepalingen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 omschrijft drie begrippen die in het Verdrag worden gebruikt. Met het instituut wordt stichting IHE Delft bedoeld. Het instituut wordt opgericht als categorie-2-instituut.

In artikel 2 wordt verwezen naar maatregelen die nodig zijn voor het toekennen van de categorie-2-status aan het instituut. Daaronder worden in ieder geval de maatregelen door de regering verstaan, die het instituut in staat stellen om vanaf 2018 de activiteiten uit te voeren waarmee de doelen van het instituut kunnen worden bereikt.

Artikel 3 omschrijft het doel van het Verdrag. Dit betreft de omschrijving van de voorwaarden voor de samenwerking tussen Nederland en UNESCO, alsmede de rechten en verplichtingen van partijen.

In artikel 4 wordt de juridische status van IHE Delft benoemd. Het instituut functioneert onafhankelijk van UNESCO en zal onder Nederlands recht opereren als een onafhankelijke stichting. De Nederlandse regering garandeert dat het instituut de benodigde functionele autonomie heeft voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden en beschikt over de rechtsbevoegdheid om onder andere contracten te sluiten.

In artikel 5 wordt een aantal punten met betrekking tot de inhoud van de statuten van het instituut genoemd. Zo moeten de statuten bepalingen bevatten inzake de bevoegdheid om handelingen te verrichten die nodig voor zijn het functioneren van de stichting, zoals het ontvangen van gelden, het ontvangen van betalingen voor geleverde diensten en het verkrijgen van alle voor het functioneren noodzakelijke middelen. Het instituut heeft een Raad van Commissarissen waarin UNESCO vertegenwoordigd zal zijn.

Volgens artikel 6 is de missie van IHE Delft om door middel van het aanbieden van onderwijs en training de kennis en expertise op het terrein van water te vergroten, met name gericht op ontwikkelingslanden en landen in transitie. Hiertoe biedt het instituut in Nederland geaccrediteerd hoger onderwijs aan in de vorm van masteropleidingen en – in samenwerking met Nederlandse universiteiten – doctoraten en wordt er wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd. Het instituut heeft geen winstoogmerk.

Op grond van artikel 7 functioneert het instituut onder toezicht van een Raad van Commissarissen. De leden van de Raad van Commissarissen worden benoemd voor een periode van drie jaar en kunnen voor een tweede termijn van drie jaar worden herbenoemd. In het eerste lid wordt de samenstelling van de Raad van Commissarissen omschreven. In de Raad van Commissarissen zit een door de Nederlandse overheid aangewezen vertegenwoordiger. Hiertoe legt IHE Delft een voorstel ter instemming aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor. Naast de afgevaardigde van UNESCO, kunnen ook maximaal twee vertegenwoordigers van lidstaten van UNESCO deel uit maken van de Raad van Commissarissen, evenals maximaal twee vertegenwoordigers van Nederlandse universiteiten en een vertegenwoordiger vanuit de internationale watersector. Het tweede lid stelt de taak van de Raad van Commissarissen vast. De Raad van Commissarissen heeft de opdracht om de missie en de reputatie van het instituut te bewaken, waartoe zij onder andere goedkeuring geeft op strategische programma’s, het jaarlijkse werkplan en het personeelsplan. Ingevolge het derde lid komt de Raad van Commissarissen tenminste twee maal per jaar bijeen. De Raad van Commissarissen kan bijeen komen voor een buitengewone vergadering op verzoek van de voorzitter of de Directeur-Generaal van UNESCO. Volgens het vierde lid stelt de Raad van Commissarissen een eigen reglement van orde vast.

De bijdrage van UNESCO zal volgens artikel 8 onder andere bestaan uit het verlenen van technische assistentie, bijvoorbeeld door het uitlenen van experts voor programma-activiteiten van het instituut passend bij de gezamenlijke doelen van UNESCO en IHE Delft, het uitwisselen van personeel of door een tijdelijke detachering vanuit UNESCO.

Artikel 9 gaat in op de Nederlandse bijdrage. Bepaald is dat de regering een jaarlijkse basisfinanciering aan het instituut ter beschikking stelt vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze middelen worden beschikbaar gesteld voor het verzorgen van onderwijs en onderzoek. Daarnaast kan het instituut participeren in specifieke financieringsprogramma’s van de Nederlandse overheid, bijvoorbeeld voor het uitvoeren van projecten in ontwikkelingslanden en landen in transitie.

Ingevolge artikel 10 stimuleert het instituut deelname van de lidstaten en geassocieerde leden van UNESCO aan de activiteiten van het instituut.

Artikel 11 bepaalt dat het instituut onafhankelijk opereert van UNESCO. UNESCO is juridisch niet aansprakelijk voor het handelen van het instituut.

Op grond van artikel 12 heeft UNESCO het recht om een evaluatie uit te voeren. Indien er sprake is van het niet voldoen aan de in het eerste lid genoemde omstandigheden kunnen beide verdragspartijen het Verdrag opzeggen, met als gevolg de opheffing van de door UNESCO verleende status aan het instituut.

In artikel 13 is vastgelegd dat IHE Delft gebruik kan maken van de naam, het logo en de netwerken van UNESCO. Het logo van UNESCO mag tevens worden vermeld op de door het instituut uitgegeven diploma’s.

Het Verdrag bevat de gebruikelijke slotbepalingen. Artikel 16 bepaalt dat de gelding van het Verdrag zal aflopen zes jaar na inwerkingtreding van het Verdrag. Dit loopt parallel met de huidige statusverlening door UNESCO. Hierna kan het Verdrag worden verlengd, mits de status van het instituut is herbevestigd door de Uitvoerende Raad van UNESCO.

Artikel 19 behandelt de geschillenbeslechting. Geschillen die niet door middel van onderhandeling of anderszins kunnen worden opgelost, worden ter arbitrage voorgelegd. Indien noodzakelijk wordt de derde arbiter van het arbitragepanel benoemd door de President van het Internationaal Gerechtshof.

Koninkrijkspositie

Ingevolge artikel 14 zal het Verdrag, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor het Europese deel van Nederland gelden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

Naar boven