34 934 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op het financieel toezicht in verband met de implementatie van Richtlijn 2016/2341/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) (PbEU 2016, L 354)

D BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Aan de vice-president van de Raad van State

Den Haag, 20 november 2018

De Eerste Kamer heeft thans in behandeling het op 18 oktober 2018 door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel waarmee de EU-Richtlijn betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s)1 wordt geïmplementeerd.

De bij tweede nota van wijziging2 aangebrachte wijzigingen in dit wetsvoorstel werpen bij de leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel is belast, enkele vragen op waarover voorlichting als bedoeld in artikel 21a van de Wet op de Raad van State wenselijk wordt geacht. Met voornoemde nota van wijziging wordt in artikel I, onderdeel M, artikel 90a bij onderdeel b namelijk voorgeschreven dat een tweederdemeerderheid van de deelnemers en gewezen deelnemers en een tweederdemeerderheid van de pensioengerechtigden, die hebben gereageerd op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek, het voorgenomen besluit met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht hebben goedgekeurd. Hiermee is het onderscheid ten opzichte van binnenlandse collectieve waardeoverdrachten – waarvan sommigen al van mening zijn dat er sprake is van een verboden onderscheid op grond van nationaliteit/territorialiteit, maar waarvan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt dat dit onderscheid voortvloeit uit de richtlijn – uitvergroot, door een hogere drempel op te werpen tegen collectieve waardeoverdracht dan de richtlijn voorschrijft.

De commissie acht het gewenst de Afdeling advisering van de Raad van State in de gelegenheid te stellen de Eerste Kamer overwegingen mee te geven ten aanzien van dit bij nota van wijziging geïntroduceerde vereiste van tweederdemeerderheid. Kwalificeert deze verhoogde drempel als een toegestane beperking op de grensoverschrijdende waardeoverdracht volgens de IORP II richtlijn, met inachtneming van de fundamentele vrijheden en rechtsbeginselen van de Europese Unie, waaronder het gelijkheidsbeginsel en het verbod op discriminatie naar nationaliteit? In hoeverre is sprake van een te rechtvaardigen onderscheid? Hoe ver reikt de vrijheid van de lidstaten bij het definiëren overeenkomstig het nationale recht van de meerderheid, zoals artikel 12, lid 3, sub a de lidstaten toestaat?

Met het oog op de implementatiedatum van 13 januari 20193 stelt de Kamer het op prijs de voorlichting zo spoedig mogelijk te ontvangen, zodat zij deze bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel kan betrekken.

De Kamer ziet uw reactie met belangstelling tegemoet.

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, A. Broekers-Knol


X Noot
1

Richtlijn (EU) 2016/2341 ofwel IORP (Institution for Occupational Retirement Provisions) II-richtlijn (PbEU 2016, L 354).

X Noot
2

Kamerstukken II 2018/19, 34 934, nr. 11.

X Noot
3

Artikel 64 van de richtlijn.

Naar boven