34 934 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op het financieel toezicht in verband met de implementatie van Richtlijn 2016/2341/EU van het Europees parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) (PbEU 2016, L 354)

Nr. 8 NADER VERSLAG

Vastgesteld 21 juni 2018

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft naar aanleiding van de op 14 juni 2018 ontvangen nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34 934, nr. 6) besloten tot het uitbrengen van een nader verslag over het wetsvoorstel.

Onder het voorbehoud dat de in het nader verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inbreng naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het verslag

De leden van de CDA-fractie danken de regering voor de antwoorden in de nota naar aanleiding van het verslag van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en zouden op een aantal eerder gestelde vragen graag een iets preciezer antwoord willen hebben.

Ten eerste zouden de leden van de CDA-fractie graag precies willen weten hoeveel pensioenvermogen er is in de Europese Unie, hoeveel van dit pensioenvermogen er onder de richtlijn valt en hoeveel van dit pensioenvermogen bevindt zich in Nederland? Met andere woorden: welke landen zijn er dus in geslaagd om hun pensioenstelsel niet onder deze richtlijn te laten vallen?

Vervolgens vragen genoemde leden nogmaals of de regering de gedelegeerde regelgeving (in concept) aan de Kamer kan doen toekomen, zodat deze expliciet in de Kamerstukken worden opgenomen.

De leden van de CDA-fractie maken zich in het bijzonder zorgen over mogelijke collectieve waardeoverdrachten van IORP’s naar het buitenland. Genoemde leden merken in dit kader op dat de landen in de Europese Unie zeer verschillende disconteringsvoeten hanteren voor IORP’s. De Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EIOPA), de Europees toezichthouder, gaf in 2017 het volgende overzicht:

Disconteringsvoeten in internationaal perspectief, 20161

Land

Disconteringsvoet

Land

Disconteringsvoet

Nederland

1,2

Finland

2,8

Denemarken

1,4

Ierland

3,0

Zweden

1,6

Verenigd Koninkrijk

3,1

Slovenië

1,8

Duitsland

3,3

Portugal

2,0

Italië

3,4

Noorwegen

2,6

Luxemburg

3,7

België

2,7

Spanje

4,2

Cyprus

2,8

Gemiddeld

2,1

X Noot
1

Bron: https://eiopa.europa.eu/Publications/Reports/2017%20IORP%20Stress%20Test%20Report.pdf en De hervorming van een goed pensioenstelsel, Han de Jong, Mejudice

Dit heeft vergaande gevolgen hoeveel geld een IORP in kas moet hebben om zijn verplichtingen na te komen. De leden van de CDA-fractie geven het voorbeeld van een belofte om over 20 jaar eenmalig een pensioen uit te keren van 100 euro, uitgaande van de gemiddelde discontovoet. Bij een discontovoet van 1,2% in Nederland dient een pensioenfonds nu 79 euro in kas te hebben. In Spanje dient een pensioenfonds bij een discontovoet van 4,2% slechts 44 euro in kas te hebben.

Een Nederlands fonds dat collectieve waardeoverdracht pleegt naar Spanje gaat van het strenge Nederlandse nieuwe Financiële Toetsingskader (FTK) naar het minder strakke Spaanse toezichtregime en hoeft voor dezelfde belofte in dit geval bijna de helft minder te reserveren. Dat kan dus zeer aantrekkelijk lijken.

De Nederlandse regering heeft een hogere discontovoet consequent afgewezen, maar deze richtlijn biedt indirect dus toch de mogelijkheid om te kiezen voor een hogere discontovoet. De Nederlandse Bank (DNB) heeft in de richtlijn expliciet niet de mogelijkheid om een collectieve waardeoverdracht te weigeren vanwege onvoldoende toezicht in een ander land, dan wel een te hoge discontovoet.

Het bovenstaande is op punten een versimpeling omdat sommige toezichthouders toch gedwongen zullen worden rekening te houden met de Nederlandse discontovoet vanwege de verplichting tot het meewerken aan een waardeoverdracht. Desalniettemin geldt deze verplichting niet voor ingegane pensioenen en veel slapersrechten. Die kunnen dus veel lager gewaardeerd worden. Kan de regering dit bevestigen?

De leden van de CDA-fractie hebben daarom de volgende vraag, die in de nota naar aanleiding van het verslag niet duidelijk beantwoord is. Krijgen de deelnemer in het pensioenfonds in Spanje met een belofte van 100 euro en de deelnemer met een belofte van 100 euro in Nederland nu hetzelfde pensioenoverzicht? Krijgen zij beiden te zien dat hun verwachte pensioen 100 euro is? Op basis waarvan zal het positieve en het negatieve scenario berekend worden? Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie hierop een duidelijk antwoord en een realistische vergelijking.

Ook vernemen deze leden graag het antwoord op de vraag of bij een collectieve waardeoverdracht het overschot (door de hogere rekenrente) terug kan vloeien naar bijvoorbeeld de werkgever. Hoe moet een pensioenfonds splitsen als er wel collectieve waardeoverdracht gepleegd wordt maar een aantal deelnemers bezwaar maken? Mogen de gewezen deelnemers en de gepensioneerden ook individueel bezwaar maken zodat hun rechten in Nederland blijven?

Tot slot willen de leden van de CDA-fractie wijzen op het volgende. Deze leden krijgen signalen dat er een pensioenfonds is dat deelnemers probeert over te halen in te stemmen met een collectieve waardeoverdracht naar België door indexatie in het vooruitzicht te stellen. Is dit de regering bekend en wat vindt zij hiervan? Deze leden vragen de regering tevens wat de gevolgen zijn voor de bijstortverplichting voor de werkgever van de overdracht van een pensioenfonds naar België. Is er bij een collectieve overdracht naar België voor 1 januari 2019 een verplichting voor het fonds om de deelnemers te raadplegen?

De voorzitter van de commissie, Rog

De adjunct-griffier van de commissie, Sjerp

Naar boven