34 934 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op het financieel toezicht in verband met de implementatie van Richtlijn 2016/2341/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) (PbEU 2016, L 354)

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 15 juni 2018

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

In artikel I, onderdeel E, onderdeel 3, wordt in artikel 40, tweede lid, «een wijziging in het pensioenreglement» vervangen door «een voor hem relevante wijziging in het pensioenreglement».

2

In artikel I, onderdeel F, onderdeel 2, wordt in artikel 44, tweede lid, «een wijziging in het pensioenreglement» vervangen door «een voor hem relevante wijziging in het pensioenreglement».

3

Artikel I, onderdeel X, wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 185, derde lid, aanhef, wordt «individuele pensioenuitvoerder» vervangen door «individuele rechtspersoon».

2. In artikel 185, derde lid, onderdeel a, wordt «de identiteit van de pensioenuitvoerder» vervangen door «de identiteit van de rechtspersoon».

4

Artikel I, onderdeel Y, onderdeel 1, onderdeel a, komt te luiden:

a. In onderdeel b wordt «het feit ter zake waarvan een aanwijzing is gegeven, het overtreden voorschrift» vervangen door «het feit ter zake waarvan een aanwijzing als bedoeld in artikel 171, tweede lid, is gegeven» en wordt «pensioenuitvoerder» telkens vervangen door «pensioenfonds».

5

Na artikel I, onderdeel PP, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

QQ

Na artikel 220b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 220c. Overgangsrecht implementatie richtlijn 2016/2341/EU

1. Tot 1 januari 2020 luidt artikel 38, eerste lid, onderdeel g, als volgt:

g. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken, met de waarschuwing dat deze opgave kan verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen;.

2. Tot 1 januari 2020 luidt artikel 40, eerste lid, onderdeel a, als volgt:

a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken, met de waarschuwing dat deze opgave kan verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen;.

3. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2020.

6

In artikel II, onderdeel F, onderdeel 3, wordt in artikel 51, tweede lid, «een wijziging in het pensioenreglement» vervangen door «een voor hem relevante wijziging in het pensioenreglement».

7

In artikel II, onderdeel G, onderdeel 2, wordt in artikel 55, tweede lid, «een wijziging in het pensioenreglement» vervangen door «een voor hem relevante wijziging in het pensioenreglement».

8

Artikel II, onderdeel X, wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 180, derde lid, aanhef, wordt «individuele pensioenuitvoerder» vervangen door «individuele rechtspersoon».

2. In artikel 180, derde lid, onderdeel a, wordt «de identiteit van de pensioenuitvoerder» vervangen door «de identiteit van de rechtspersoon».

9

Artikel II, onderdeel Y, onderdeel 1, onderdeel a, komt te luiden:

a. In onderdeel b wordt «het feit ter zake waarvan een aanwijzing is gegeven, het overtreden voorschrift» vervangen door «het feit ter zake waarvan een aanwijzing als bedoeld in artikel 166, tweede lid, is gegeven» en wordt «pensioenuitvoerder» telkens vervangen door «beroepspensioenfonds».

10

Na artikel II, onderdeel OO, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

PP

Na artikel 214a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 214b. Overgangsrecht implementatie richtlijn 2016/2341/EU

1. Tot 1 januari 2020 luidt artikel 49, eerste lid, onderdeel g, als volgt:

g. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken, met de waarschuwing dat deze opgave kan verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen;.

2. Tot 1 januari 2020 luidt artikel 51, eerste lid, onderdeel a, als volgt:

a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken, met de waarschuwing dat deze opgave kan verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen;.

3. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2020.

Toelichting

Onderdelen 1, 2, 6 en 7

Ter implementatie van artikel 37, derde lid, eerste zin, van Richtlijn 2016/2341/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) (PbEU 2016, L 354) (hierna: de richtlijn) is in het wetsvoorstel opgenomen dat pensioenuitvoerders gewezen deelnemers en pensioengerechtigden moeten informeren over wijzigingen in het pensioenreglement. Met deze onderdelen wordt gespecificeerd dat de pensioenuitvoerder de gewezen deelnemer en pensioengerechtigde alleen hoeft te informeren over wijzigingen die relevant zijn voor de gewezen deelnemer respectievelijk de pensioengerechtigde. Hiermee wordt voorkomen dat gewezen deelnemers en pensioengerechtigden een overvloed aan informatie ontvangen die voor hen niet relevant is. Daarnaast wordt de regeldruk voor pensioenuitvoerders hiermee beperkt.

Een wijziging in het pensioenreglement zal onder meer relevant zijn voor de gewezen deelnemer en pensioengerechtigde, indien de informatie betrekking heeft op het toeslagbeleid. Daarnaast is voor gewezen deelnemers onder andere een wijziging van de pensioenrichtleeftijd relevant.

Deze wijziging is mogelijk binnen de kaders van artikel 37, derde lid, eerste zin, van de richtlijn, aangezien daarin expliciet is opgenomen dat alleen de relevante informatie hoeft te worden verstrekt.

Onderdelen 3 en 8

Op grond van de Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is het mogelijk dat een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd aan een werkgever dan wel beroepspensioenvereniging. Met deze wijzigingen wordt gerealiseerd dat een toezichthouder ook in dat geval moet afwegen hoe (volledige) openbaarmaking van de bestuurlijke sanctie zich verhoudt tot de belangen die in artikel 185, derde lid, van de Pensioenwet respectievelijk artikel 180, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling worden opgenomen.

Onderdelen 4 en 9

Met het wetsvoorstel wordt voorgesteld artikel 188, eerste lid, onderdeel b, van de Pensioenwet en artikel 183, eerste lid, onderdeel b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling zodanig te wijzigen dat deze onderdelen alleen nog betrekking hebben op de aanwijzing in verband met de omstandigheid dat de toezichthouder tekenen ontwaart van een ontwikkeling die het eigen vermogen, de solvabiliteit, de liquiditeit of de bedrijfsvoering van het pensioenfonds in gevaar kunnen brengen. Aangezien een dergelijke aanwijzing alleen kan worden opgelegd aan een pensioenfonds is volledigheidshalve de term «pensioenuitvoerder» in artikel 188, eerste lid, onderdeel b, van de Pensioenwet vervangen door «pensioenfonds» en in artikel 183, eerste lid, onderdeel b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling door «beroepspensioenfonds».

Onderdelen 5 en 10

Ter implementatie van de richtlijn wordt met het wetsvoorstel voorgesteld het uniform pensioenoverzicht (hierna: UPO) dat deelnemers jaarlijks ontvangen met enkele onderdelen uit te breiden. Op het UPO moeten onder andere de reglementair te bereiken pensioenaanspraken worden toegevoegd. Uitgangspunt daarbij is dat, voor zover het ouderdomspensioen betreft, de reglementair te bereiken pensioenaanspraken tevens worden weergegeven op basis van drie scenario’s (een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario). Met dit onderdeel wordt geregeld dat op het UPO dat in 2019 aan deelnemers wordt verstrekt enkel een nominale weergave van het reglementair te bereiken ouderdomspensioen hoeft te zijn opgenomen. Een weergave in drie scenario’s is niet nodig. Reden hiervoor is dat de weergave in drie scenario’s aanpassingen vergt in de ICT-systemen van pensioenuitvoerders die pas in de loop van 2019 kunnen zijn gerealiseerd. Hierdoor is tijdige verstrekking van UPO’s met drie scenario’s in 2019 niet mogelijk.

Met het wetsvoorstel wordt tevens voorgesteld dat op het UPO van gewezen deelnemers de opgebouwde pensioenaanspraken, voor zover het ouderdomspensioen betreft, moeten worden weergegeven op basis van drie scenario’s. In lijn met voorgaande wijziging wordt voorgesteld dat ook op het UPO van gewezen deelnemers in 2019 geen weergave in scenario’s van het opgebouwde ouderdomspensioen is vereist. Er kan worden volstaan met een nominale weergave.

Deze uitzonderingen gelden alleen voor het UPO in 2019. Derhalve is in de voorgestelde artikelen opgenomen dat die met ingang van 1 januari 2020 vervallen. Vanaf 2020 dient op het UPO dat aan (gewezen) deelnemers wordt verstrekt het ouderdomspensioen wel in drie scenario’s te zijn opgenomen.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat deze overgangsbepaling valt binnen de kaders van artikel 39, eerste lid, onderdeel d, van de richtlijn.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Naar boven