34 901 Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) en de begrotingsstaat van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor het jaar 2018 (Incidentele suppletoire begroting inzake Klimaat enveloppe regeerakkoord)

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 18 april 2018

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 29 maart 2018 voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Bij brief van 17 april 2018 zijn ze door de Minister van Economische Zaken en Klimaat, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Diks

De adjunct-griffier van de commissie, Jansma

1.

Klopt het dat er geen middelen gereserveerd zijn voor klimaatadaptatie? Waarom is ervoor gekozen daar op dit moment geen extra middelen in te zetten?

Ja, dat klopt. De klimaatenvelop is gericht op klimaatmitigatie om bij te dragen aan de klimaatambities van dit kabinet.

Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Sienot (D66) aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat worden de afspraken over klimaatadaptatie vastgelegd in een bestuursakkoord klimaatadaptatie (zie Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1604 – 28 maart 2018). In het Interbestuurlijk Programma is opgenomen dat voor klimaatadaptatie vanaf 2018 middelen van het Rijk en de medeoverheden worden ingezet. Samen met medeoverheden wordt op dit moment bezien hoe middelen uit het Regeerakkoord daarbij kunnen worden betrokken.

2.

Kunt u aangeven waarom er op dit moment geen middelen specifiek op werkgelegenheid worden ingezet? Hoeveel banen komen er met de huidige plannen bij? Om welk soort banen gaat het? Hoeveel arbeidsplekken gaan vermoedelijk de komende jaren verloren als gevolg van de energietransitie? Om welk soort banen gaat het?

De gehele arbeidsmarkt is onderhevig aan veranderingen en dynamiek. Veranderingen die een relatie hebben met de klimaat- en energietransitie maken onderdeel uit van die bredere dynamiek en kennen vergelijkbare – zo niet identieke – uitdagingen. Eén van die bredere uitdagingen betreft het vervullen van vacatures voor technisch personeel. Op dit punt werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) aan verbeteringen met het Techniekpact en de Human Capital Agenda’s, waaronder die van de Topsector energie en de bouw.

De klimaat- en energietransitie zal gevolgen hebben voor het bedrijfsleven in algemene zin en meer specifiek voor bedrijven die intensief gebruik maken van energie in de vorm van fossiele brandstoffen. Nieuwe technologieën, energiebesparing en ander gedrag leiden tot een andere samenstelling van de economie en daarmee ook tot een andere samenstelling in de werkgelegenheid. Voor sommige beroepen betekent dit een afname in de werkgelegenheid. Tegelijkertijd ontstaat er ook extra werkgelegenheid, omdat er vraag ontstaat naar nieuwe beroepen. Denk bijvoorbeeld aan de toenemende vraag naar bouwers van windmolens en mensen die onderhoud aan windmolens kunnen plegen als gevolg van de komst van windenergieparken. Ook de eisen aan vaardigheden van werkenden in de energiesector en energie-intensieve industrie zullen door deze ontwikkelingen veranderen. Deze ontwikkelingen zorgen ervoor dat het aanpassingsvermogen van werkenden in de toekomst van toenemend belang zal zijn. Dit onderstreept het belang van permanent leren.

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft recent een onderzoek uitgevoerd, de quick scan «Effecten van de energietransitie op de regionale arbeidsmarkt». Dit onderzoek brengt in kaart wat de gevolgen zouden kunnen zijn in het scenario dat spelers op de arbeidsmarkt zich niet zouden aanpassen aan nieuwe ontwikkelingen. PBL concludeert dat het omgaan met dergelijke transities dynamische arbeidsmarkten vereist zodat spelers tijdig aanpassingen kunnen realiseren. De ad hoc adviescommissie energietransitie en werkgelegenheid van de SER benut het PBL-onderzoek voor haar advies dat eind april uitkomt en een rol gaat spelen bij de taakgroep arbeid en scholing binnen het Klimaatakkoord.

3.

Hoeveel hectare aan zonnepanelen ligt er op dit moment op daken in Nederland?

Het is niet in alle gevallen noodzakelijk om een zonnestroominstallatie te registreren, vandaar dat er geen eenduidig beeld bestaat van het opgesteld vermogen aan dak-gebonden zon-PV. Het CBS brengt jaarlijks het rapport «Hernieuwbare energie in Nederland» uit. De laatste rapportage betreft de stand per einde 2016. Hieruit volgt een totaal opgesteld vermogen aan zon-PV in 2016 van 2.040 megawattpiek. Uitgaande van een typisch oppervlak van een zonnepaneel van 1,65 m2 en een vermogen van 250 wattpiek komt dit overeen met een bijbehorend dakoppervlak van circa 13,5 miljoen m2, wat gelijk is aan 1350 hectares. Het merendeel van dit vermogen betreft dak-gebonden opstellingen, omdat grootschalige, grondgebonden opstellingen pas de laatste jaren een factor van belang spelen in de stimuleringsregeling voor duurzame energieproductie (SDE+). Het opgesteld vermogen aan dak- en grondgebonden zon-PV stijgt vooral na 2016 fors en dit zal tot uiting komen in volgende rapportages.

4.

Waarom zijn er geen doelen opgenomen voor de reductie van CO2-uitstoot per besteding (uitgesplitst per besteding)? Op welke wijze wordt gerapporteerd over de resultaten van deze besteding?

Voor de reductie van CO2-uitstoot zijn projecten gestart. Deze projecten zijn niet alleen gericht op de uitrol van reductiemaatregelen, maar ook op de demonstratie van nieuwe reductiemogelijkheden die op termijn kunnen bijdragen aan de kosteneffectieve aanpak van het klimaatvraagstuk. Dergelijke projecten kunnen op korte termijn niet worden afgerekend op de reductie van CO2-uitstoot per euro. Daarom zijn er geen doelen opgenomen voor de reductie van CO2-uitstoot per besteding. De rapportage van de resultaten van de besteding is primair de verantwoordelijkheid van het departement waar de middelen aan de begroting zijn toegevoegd.

5.

Hoeveel broeikasgasuitstoot denkt u met de 44,5 miljoen euro in landbouw- en natuurprojecten te besparen? Kunt u een globale inschatting maken van de kosteneffectiviteit per ton CO2-equivalent?

Voor veel klimaatmaatregelen in landbouw en natuur geldt dat deze op langere termijn klimaatwinst boeken, omdat het gaat om biologische processen, zoals vastlegging van koolstof in bomen en landbouwbodems. Hoeveel broeikasgas uitstoot er uiteindelijk bespaard zal worden met de € 44,5 miljoen die dit jaar in landbouw- en natuurprojecten wordt geïnvesteerd, is op dit moment lastig te zeggen. Dit komt niet alleen door biologische processen die langdurig van aard zijn en zich niet altijd goed laten voorspellen, maar ook doordat het geld voor een groot deel geïnvesteerd wordt in onderzoek, demonstratieprojecten, kennisverspreiding, systeemontwikkeling voor monitoring en dergelijke. Deze projecten leveren op zichzelf vaak geen besparing van broeikasgasuitstoot op, maar zijn wel van groot belang om op termijn het besparingspotentieel te ontsluiten.

6.

Kunt u van alle diersoorten die op de productiedierenlijst (Bijlage II van het Besluit houders van dieren) staan aangeven hoeveel dieren er in Nederland worden gehouden?

Het aantal gehouden dieren in de klassen zoogdieren en vogels is bekend, omdat die gegevens jaarlijks bij de landbouwtelling worden opgegeven. Via http://statline.cbs.nl – dat voor een ieder toegankelijk is – wordt het belangrijkste deel daarvan gepubliceerd door het CBS. Op deze website zijn ook gegevens over visserij en aquacultuur te vinden.

7.

Kunt u van alle diersoorten die op de productiedierenlijst (Bijlage II van het Besluit houders van dieren) staan aangeven hoeveel dieren er jaarlijks levend naar Nederland worden getransporteerd? Kunt u dit specificeren naar land van herkomst? Kunt u dit specificeren naar geslacht en de gangbare leeftijdscategorieën? Kunt u dit specificeren naar fokvee en slachtvee?

Het aantal dieren dat in 2017 levend naar Nederland is getransporteerd is in bijlage 1 weergegeven1, gespecificeerd naar land van herkomst, diersoort en indien van toepassing fok-, gebruiks- en slachtvee. De gevraagde specificatie naar geslacht en gangbare leeftijdscategorie is voor sommige diersoorten mogelijk, maar dit dient handmatig plaats te vinden. Dit is voor de NVWA behoorlijk arbeidsintensief en daarom niet mogelijk binnen de termijn waarop deze vragen beantwoord dienen te worden.

8.

Kunt u aangeven wat de totale broeikasgasuitstoot is van de Nederlandse landbouwsector?

In de Nationale Energieverkenning 2017 wordt vermeld dat de broeikasgasemissie van de landbouw in 2015 bedraagt: 7,3 Mton CO2 (waarvan 0,6 onder het ETS) en 19,2 Mton CO2-equivalenten aan overige broeikasgassen. Dit is exclusief de broeikasgasuitstoot door methaanslip in de glastuinbouw, door landbouwvoertuigen en door de energiesector ten behoeve van de landbouw, welke in de NEV worden meegeteld onder andere sectoren. De broeikasgasuitstoot van landbouwgronden (grasland, akkerland, veenweiden) valt onder de aparte sector landgebruik («LULUCF»).

9.

Kunt u van alle diersoorten die op de productiedierenlijst (Bijlage II van het Besluit houders van dieren) staan aangeven hoeveel dieren er jaarlijks levend vanuit Nederland worden getransporteerd naar andere landen? Kunt u dit specificeren naar land van bestemming? Kunt u dit specificeren naar geslacht en de gangbare leeftijdscategorieën? Kunt u dit specificeren naar fokvee en slachtvee?

Het aantal dieren dat in 2017 levend vanuit Nederland is getransporteerd naar andere landen is in bijlage 2 weergegeven2, gespecificeerd naar land van bestemming, diersoort en indien van toepassing fok-, gebruiks- en slachtvee. De gevraagde specificatie naar geslacht dan wel leeftijdscategorie is voor sommige diersoorten mogelijk, maar dit dient handmatig plaats te vinden. Dit is voor de NVWA behoorlijk arbeidsintensief en daarom niet mogelijk binnen de termijn waarop deze vragen beantwoord dienen te worden.

10.

Kunt u een overzicht geven van de 25 bedrijven die de grootste hoeveelheid CO2 uitstoten? Kunt u aangeven hoeveel CO2 elk bedrijf jaarlijks uitstoot?

Aansluitend het overzicht van de grootste 25 emittenten in 2017 (ton CO2) op het niveau van exploitanten in het emissiehandelssysteem. Per exploitant kan er sprake zijn van meerdere inrichtingen en/of installaties.

1.

Nuon Power Generation B.V.

11.725.992

2.

Uniper Benelux N.V.

7.882.832

3.

RWE Eemshaven Holding II B.V.

7.587.197

4.

Tata Steel IJmuiden B.V.

6.934.253

5.

ENGIE Energie Nederland N.V.

6.570.698

6.

RWE Generation NL B.V.

4.796.816

7.

Chemelot Site Permit B.V.

4.746.970

8.

SHELL Nederland Raffinaderij B.V.

3.831.099

9.

Yara Sluiskil B.V.

3.828.297

10.

SHELL Nederland Chemie B.V.

2.709.457

11.

DOW Benelux B.V.

2.583.324

12.

BP Raffinaderij Rotterdam B.V.

2.073.778

13.

Esso Nederland B.V.

2.068.339

14.

Enecogen V.O.F.

1.725.324

15.

Zeeland Refinery N.V.

1.600.644

16.

Elsta B.V. & Co, C.V.

1.358.101

17.

Sloe Centrale B.V.

1.259.749

18.

Pergen V.O.F.

1.174.220

19.

Air Products Nederland B.V.

886.057

20.

Eneco Warmteproductie Utrecht B.V.

870.733

21.

Air Liquide Nederland B.V.

600.132

22.

ExxonMobil Chemical Holland B.V.

576.885

23.

Rijnmond Energie C.V.

530.271

24.

ENCI B.V.

489.547

25.

Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.

473.496

11.

Kunt u van alle diertransporten (naar Nederland en vanuit Nederland) aangeven hoe vaak deze transporten worden gecontroleerd? Hoeveel fulltime-equivalent (fte) is hier voor beschikbaar? Hoe vaak vinden deze controles plaats? Hoeveel transporten vinden plaats zonder controle? Hoe vaak worden er overtredingen geconstateerd? Kunt u de overtredingen nader specificeren naar aard en eventuele bestraffing?

Van alle diertransporten (naar Nederland en vanuit Nederland) kan ik niet aangeven hoe vaak deze transporten worden gecontroleerd. Wel kan ik uw Kamer informeren over de (soorten van) controles die plaatsvinden. Voorafgaand aan iedere export van levende dieren worden de dieren en de omstandigheden door de bevoegde autoriteit in de lidstaat van herkomst gecontroleerd. Enerzijds of wordt voldaan aan de veterinaire garanties die gevraagd worden door het ontvangende land. Anderzijds of wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van welzijn die in de Transportverordening worden gesteld. Hierop geldt één uitzondering. Paarden die met hun eigenaar tijdelijk vanuit Nederland naar België, Luxemburg of Frankrijk gaan of vanuit die landen naar Nederland komen voor bijvoorbeeld een vakantie, wedstrijd of keuring kunnen zonder certificaat en dus zonder controle vooraf worden vervoerd. Het gaat altijd over een tijdelijk verblijf. Dit betreft dus geen transport ten behoeve van verkoop of slacht.

Bij aankomst bij een slachthuis vindt door de bevoegde autoriteit 100% controle plaats op het voldoen aan de veterinaire garanties en de eisen ten aanzien van welzijn. Ook worden reisjournalen en GPS-gegevens van lange afstandstransporten geïnspecteerd en vinden er controles plaats na het ontvangen van buitenlandse klachten. De NVWA doet bij 10% van de importen bestemmingscontroles.

Daarnaast vinden nog controles onderweg plaats door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het transport van, naar of doorheen gaat Daarvoor zijn in Nederland 21 fte beschikbaar. In 2017 heeft de NVWA 450 inspecties uitgevoerd op transporten van dieren. Van deze 450 inspecties waren er 271 akkoord en 179 niet akkoord. De inspecties die niet akkoord waren hebben geleid tot 38 processen-verbaal, 26 rapporten van bevindingen en 78 waarschuwingsbrieven voor met name het niet beschikken over een certificaat of afwijking van het certificaat. De processen-verbaal zijn ter afdoening aan het Openbaar Ministerie toegezonden en de rapporten van bevindingen vormen de basis voor het opleggen van een bestuurlijke boete.

12.

Zijn er op dit moment vergunningaanvragen voor energie-intensieve activiteiten voor een aardgasaansluiting? Kunt u hiervan een overzicht geven?

Op basis van informatie van Gasunie Transport Services (verder: GTS), de beheerder van het landelijk gastransportnet, kan ik u zeggen dat er op dit moment 10 aanvragen zijn bij GTS die betrekking hebben op de aansluiting op het gastransportnet, zowel op het laag- als op het hoogcalorisch transportnet. Hiervan betreffen er 3 de invoeding van groen gas, 3 een nieuw aansluitpunt, 2 het verplaatsen van de aansluiting en 2 het aanpassen van de aansluiting. Conform de huidige Gaswet heeft GTS deze aanvragen in behandeling. Dit zijn al lopende trajecten. Voor de goede orde merk ik op dat ik op dit moment werk aan een wetsvoorstel dat ziet op de vraag of in de toekomst nieuwe aansluitingen op het laagcalorisch transportnet altijd mogelijk zijn.

13.

Kunt u van alle diersoorten die op de productiedierenlijst staan, plus alle dieren waar ooit een ontheffing voor is verleend, aangeven hoeveel dieren er in Nederland jaarlijks worden geslacht? Kunt u per diersoort specificeren hoe vaak er sprake is van geïmporteerde dieren?

In 2017 is in Nederland het volgend aantal dieren geslacht.

Overzicht roodvlees 2017 (Bron: RSG)

DIERSOORT

AANTAL SLACHTINGEN

Varkens

15.146.409

Kalveren

1.503.664

Runderen

644.150

Overige herkauwers

694.661

Paarden

2.528

TOTAAL ROODVLEES

17.991.412

Overzicht pluimveevlees 2017 (Bron: Platmin)

DIERSOORT

AANTAL SLACHTINGEN

Vleeskuikens

617.767.317

Kippen

16.937.023

Eenden

8.064.361

Overig

6.583

TOTAAL PLUIMVEEVLEES

642.775.284

Het volgend aantal dieren is in 2017 geïmporteerd met bestemming een slachthuis in Nederland gespecificeerd naar diersoort. (Bron: Traces)

DIERSOORT

AANTAL SLACHTINGEN

Paarden

1

Runderen

43.145

Varkens

565.660

Schapen

10.283

Geiten

1.099

Pluimvee – ouder

281.728.957

TOTAAL

282.349.145

14.

Kunt u van alle diersoorten die op de productiedierenlijst staan, plus alle dieren waar ooit een ontheffing voor is verleend, aangeven hoeveel dieren er vanuit Nederland naar het buitenland worden gebracht voor de slacht? Kunt u aangeven hoeveel van deze dieren vervolgens weer in Nederland op de markt belanden voor consumptiedoeleinden?

Vanuit Nederland is in 2017 het volgend aantal dieren gecertificeerd met bestemming een slachthuis in het buitenland. (Bron: Traces)

DIERSOORT

AANTAL BESTEMMING SLACHT BUITENLAND

Paarden

307

Runderen

190.420

Varkens

3.536.716

Schapen

168.147

Geiten

2.889

Pluimvee – ouder

36.923.517

TOTAAL

40.821.996

Er wordt niet bijgehouden hoeveel van de in Nederland gehouden dieren die in het buitenland zijn geslacht weer in Nederland op de markt belanden voor consumptiedoeleinden.

15.

Kunt u een volledig overzicht verschaffen van alle ontheffingen die er ooit zijn geweest (inclusief diersoort en duur van de ontheffing) voor de productiedierenlijst?

Ontheffingen worden afgegeven voor een bepaalde duur en zijn bedrijfsgebonden. Ontheffingen kunnen worden verlengd of worden omgezet in plaatsing op de lijst van de voor productie te houden dieren. In dat laatste geval is het aan eenieder toegestaan de betreffende dieren te houden voor productie. Alle ontheffingen zijn en worden gepubliceerd op RVO.nl (https://www.rvo.nl/onderwerpen/agrarisch-ondernemen/dieren-houden/huisdieren-houden-en-fokken/productiedierenlijst).

16.

Kunt u, per jaar, specificeren hoeveel publiek geld er in de afgelopen tien jaar uitgegeven is aan luchtwassers? Kunt u dit specificeren per fiscale regeling (MIA, Vamil), subsidieregeling of overige vorm van steun?

De subsidieregeling gecombineerde luchtwassers is in de jaren 2007 tot en met 2010 opengesteld. Dit heeft geleid tot het uitbetalen van in totaal:

  • € 4.991.030 voor de openstelling 2007;

  • € 3.524.909 voor de openstelling 2008;

  • € 8.444.335 voor de openstelling 2009;

  • € 4.775.858 voor de openstelling 2010 (tabel 11 – bijlage bij Kamerstuk 28 625, nr. 255).

Wanneer een stal voldoet aan de eisen van de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV), kan de ondernemer in aanmerking komen voor de fiscale regelingen Milieu Investeringsaftrek (MIA) en Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil). In de periode 2008–2017 is voor luchtwassers circa € 9–9,5 miljoen toegekend aan circa 1600 bedrijven. Deze aantallen zijn schattingen omdat de bedragen een afgeleide zijn van de investeringen in MDV-stallen.

17.

Kunt u specificeren wat de taken en verantwoordelijkheden zijn van alle relevante overheidsdiensten (lokaal, regionaal, provinciaal, nationaal) bij het controleren van luchtwassers? Kunt u per dienst specificeren hoe vaak per jaar een bedrijf gecontroleerd wordt? Kunt u per dienst specificeren hoeveel fte er beschikbaar is voor deze controles? Kunt u per dienst specificeren waar precies op wordt gecontroleerd?

Het controleren van luchtwassers is een verantwoordelijkheid van de regionale omgevingsdiensten. Ik heb geen zicht op de frequentie van controles en de omvang van de inzet bij deze diensten. Dit zijn afwegingen van de decentrale overheid.

18.

Kunt u specificeren wat de taken en verantwoordelijkheden zijn van de verschillende overheidslagen bij het controleren van mestvergisters en mestverwerkingsinstallaties? Kunt u per dienst specificeren hoe vaak per jaar een bedrijf gecontroleerd wordt? Kunt u per dienst specificeren hoeveel fte er beschikbaar is voor deze controles? Kunt u per dienst specificeren waar precies op wordt gecontroleerd?

De NVWA controleert de Meststoffenwet en de Verordening dierlijke bijproducten. Er wordt gecontroleerd op de erkenningseisen voor verwerking van mest en digestaat, deze hebben betrekking op hygiënisatie van het product. Daarnaast wordt de verantwoordingsplicht van deze installaties gecontroleerd via een controle op de administratie van ingaande en uitgaande stromen. Tenslotte wordt door de NVWA bij covergistingsinstallaties gecontroleerd op de plicht om bij het covergistingsproces tenminste 50% dierlijke mest te gebruiken en of de gebruikte co-materialen worden genoemd op bijlage Aa van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

De omgevingsdiensten controleren op bouwtechnische eisen van gebouwen en installaties en controleren de eisen die benoemd zijn in de overige omgevingsvergunning. De ILT en Politie controleren het vervoer van co-materialen en digestaat. De waterschappen controleren mestverwerkers en mestvergisters op risico’s voor de waterkwaliteit, met name als er ook geloosd wordt op het oppervlaktewater.

De NVWA heeft vorig jaar in het kader van de Verordening Dierlijke Bijproducten 117 inspecties uitgevoerd bij mest-(co)vergistings- en mestverwerkingsinstallaties. Daarnaast heeft de NVWA 13 inspecties uitgevoerd bij vergistingsinstallaties in het kader van de Meststoffenwet. De inzet per bedrijf verschilt sterk van bedrijf tot bedrijf en is risico-gebaseerd. Ik heb geen zicht op de frequentie van controles en de omvang van de inzet bij diensten, die niet onder mijn verantwoordelijkheid vallen. Dit zijn afwegingen van de decentrale overheid.

19.

Kunt u specificeren wat de taken en verantwoordelijkheden zijn van alle relevante overheidsdiensten (lokaal, regionaal, provinciaal, nationaal) bij het controleren van het aantal dieren dat aanwezig is op een bedrijf ten opzichte van het vergunde aantal dieren? Kunt u per dienst specificeren hoe vaak per jaar een bedrijf gecontroleerd wordt? Kunt u per dienst specificeren hoeveel fte er beschikbaar is voor deze controles? Kunt u per dienst specificeren waar precies op wordt gecontroleerd?

De NVWA controleert dierrechten en aantallen dieren in verband met het beperken van de mestproductie. Voor het afgeven van een omgevingsvergunning aan een agrarisch bedrijf is de gemeente of de provincie het bevoegd gezag. In de praktijk wordt deze taak uitgevoerd door de omgevingsdiensten. Deze diensten zijn ook belast met het toezicht op de naleving van de vergunningsvoorwaarden.

20.

Hoeveel dieren worden er per jaar in Nederland geslacht? Kunt u dit specificeren naar type slacht (onverdoofd of verdoofd)?

Zie voor het aantal slachtingen het antwoord op vraag 13. Het aantal uitgevoerde slachtingen is niet te specificeren naar bedwelmde dan wel onbedwelmde slacht. Vanaf 1 januari 2018 is bij onbedwelmde slacht permanent NVWA-toezicht aanwezig. Met ingang van de cijfers over 2018 is, als gevolg daarvan, aan te geven hoeveel dieren onbedwelmd zijn aangesneden.

21.

Hoeveel dieren staan er, rekening houdend met de dieren die minder dan een jaar leven, jaarlijks in totaal in de Nederlandse veehouderij? Kunt u dit specificeren naar diersoort?

Zie het antwoord op vraag 6.

22.

Kunt u voorbeelden geven van initiatieven die in aanmerking zouden komen voor de tenderregeling voor de verduurzaming van de industrie? Welke ervaring wordt hiermee opgedaan die anders niet of onvoldoende zou plaatsvinden?

Het betreft initiatieven rondom nieuwe conversietechnieken, procesoptimalisatie, gebruik van nieuwe grondstoffen en infrastructurele koppelingen tussen installaties. De financiering vanuit de klimaatenvelop in 2018 maakt versnelling van deze initiatieven mogelijk. Tevens wordt ervaring opgedaan met projecten die technisch grotendeels gereed zijn, maar niet of met grote vertraging tot realisatie komen.

23.

Kunt u aangeven hoe de tenderregeling voor de verduurzaming van de industrie eruit komt te zien? Wordt gewerkt met maximale bedragen? Hoe kunnen bedrijven een voorstel doen?

De regeling krijgt momenteel vorm. De regeling 2018 stuurt op projecten op het gebied van uitrol (infrastructuur, bedrijfsinvesteringen), demonstratie en onderzoek en innovatie. Het maximum voor infrastructuur bedraagt € 10 miljoen, voor investeringen en innovatie bedraagt het maximum € 5 miljoen per project. Bedrijven kunnen zich aanmelden na openstelling van de regeling.

24.

Wat zijn de verwachtingen ten aanzien van de hoeveelheid CO2-uitstoot die maximaal wordt bespaard met de tenderregeling voor CO2-reductie in de industrie?

De hoeveelheid CO2-uitstoot is afhankelijk van de voorstellen. Voor 2018 worden relatief veel pilot en demovoorstellen verwacht waarbij de hoeveelheid CO2 beperkt is, maar de mogelijke opschaling een groot effect heeft.

25.

Aan welke initiatieven moet men denken bij de tenderregeling voor CO2-reductie in de industrie?

Zie het antwoord op vraag 22.

26.

Gaan Nederlandse burgers in de toekomst meebetalen aan de tenderregeling voor CO2-reductie in de industrie?

In 2018 wordt de experimentele regeling betaald uit de klimaatenvelop. Een definitieve regeling(en) hangt af van de ervaringen in 2018 en de uitkomst van het Klimaatakkoord.

27.

Wat zijn de criteria die worden gesteld bij het uitschrijven van de tenderregeling voor CO2-reductie in de industrie?

De experimentele regeling krijgt momenteel vorm. De voornaamste criteria voor subsidiabele kosten zijn kosteneffectiviteit en impact of opschaalbaarheid.

28.

Hoeveel is er samen met de hier genoemde extra middelen in totaal beschikbaar voor de tenderregeling waterstof? Welke concrete pilots en projecten lopen er momenteel?

Er is totaal circa € 5,88 miljoen beschikbaar voor projecten op het gebied van (duurzame) waterstof. Op 3 april jl. is een regeling op «first come first serve» basis opengesteld, met een beschikbaar bedrag van € 3,88 miljoen voor pilotprojecten uit de extra middelen. Naar verwachting zal circa € 2 miljoen in het kader van de reguliere financiering van de programmalijn waterstof vanuit de Topsector Energie beschikbaar worden gesteld. Dit loopt via een tenderregeling en is gericht op kleinere onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten.

Verder is het vanaf 3 april 2018 mogelijk om, eveneens in het kader van de extra middelen, via de regeling Topsector Energiestudies voorstellen in te dienen voor haalbaarheidsstudies en verkennende studies die onder andere betrekking kunnen hebben op waterstof. Voor deze regeling is in totaal € 5,1 miljoen beschikbaar gesteld.

Tot op heden heeft het Ministerie van EZK (Peildatum 4 april 2018, exclusief mogelijke projecten in het kader van MIT 2017) 18 projecten op het gebied van waterstof gesubsidieerd. Hiervan lopen nu nog 9 projecten, die variëren van opwekking en toepassing van waterstof in industriële processen, tot energieopslag en de inzet van waterstof voor lage temperatuur warmte. Voor een recent overzicht waarin meer dan 100 initiatieven op het gebied van waterstof staan zie: https://topsectorenergie.nl/sites/default/files/uploads/TKI%20Gas/publicaties/Overzicht%20waterstofinitiatieven%20TKI%20Gas%20dec%202017.pdf

29.

Kan verder worden gespecificeerd hoe de 4,2 miljoen euro aan (proces)middelen wordt verdeeld? Hoeveel middelen gaan er naar subsidies, hoeveel naar benodigde doorrekeningen, hoeveel naar vergader- en kantoorfaciliteiten, hoeveel naar communicatie en hoeveel naar vergoedingen voor voorzitters van de tafels?

Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat de procesmiddelen voor het Klimaatakkoord als volgt worden ingezet:

  • Onderzoek en doorrekening: € 800.000

  • Personele ondersteuning (o.a. secretarissen, voorzitters): € 1.850.000

  • Communicatieactiviteiten: € 950.000

  • Kantoor- en vergaderfaciliteiten: € 600.000

30.

Gaat u met de tenderregeling energie-innovatie projecten met betrekking tot waterstof ondersteunen?

Ja, zie ook het antwoord op vraag 28.

31.

Hoe zorgt u ervoor dat ook de bedrijven in de sector van het midden- en kleinbedrijf (MKB) in aanmerking komen voor de tenderregeling voor energie-innovatie?

De energie-innovatieregelingen staan ook open voor het midden- en kleinbedrijf. Deelname van het midden- en kleinbedrijf wordt bijna bij al deze regelingen extra gestimuleerd via een hoger subsidiepercentage voor de projectkosten (10 respectievelijk 20 procentpunten hogere vergoeding dan voor grote bedrijven). De energie-innovatieregelingen zijn onlangs geëvalueerd door onderzoeksbureaus Dialogic en SEO. Daaruit blijkt dat grofweg 1/3de van de gebruikers van de regelingen kleine organisaties zijn (tot 4 werkzame personen), 1/3de grote organisaties (100 werkzame personen of meer) en 1/3de daar tussenin zit qua grootte.

32.

Waarom wordt er alleen ingezet op mestvergisting en niet op onderzoeken over hoe de veestapel ingekrompen kan worden?

Zoals vastgelegd in het regeerakkoord heeft het kabinet tot doel de broeikasgasemissies uit de landbouw in 2030 met 3,5 Mton te laten afnemen ten opzichte van het emissiepad bij ongewijzigd beleid. Daarbij hebben technische maatregelen (mestverwerking, voedselmix, kas als energiebron, etc.) de voorkeur boven volumebeperkende maatregelen.

33.

Kunt u aangeven of er pilotprojecten ten aanzien van CO2-opslag in de bodem worden opgezet?

Om CCUS (de afvang en opslag of hergebruik van CO2) van de grond te krijgen is ervaring en toepassing in de praktijk essentieel. Grootschalige pilots kunnen een eerste stap vormen naar grootschalige industriële toepassing en leveren waardevolle informatie over o.a. de kosten van de toepassing. Binnen de klimaatenvelop is hier € 4 miljoen voor gereserveerd. Op 3 april jl. is de CCUS-regeling opengegaan die de realisatie van grootschalige CCUS pilots, of de voorbereiding hiervan, stimuleert. Welke projecten er zijn of zullen worden ingediend, kan ik op dit moment nog niet zeggen. De projecten worden op volgorde van binnenkomst beoordeeld en toegekend. Wanneer dat mogelijk is, zal er door RVO.nl gecommuniceerd worden over de uitslag van de regeling en de projecten die worden gefinancierd. Het betreft hierbij projecten die zich richten op de demonstratie van de CCUS keten, of delen er van, inclusief transport naar de glastuinbouw, waarbij de CO2 afkomstig is uit de energie-intensieve industrie, afvalverbranding, waterstofproductie of biogene CO2 uit andere bronnen. De regeling richt zich uitsluitend op pilots waarbij de CO2-opslag op zee plaatsvindt.

34.

Waarom is de meest effectieve methode om methaanuitstoot te verlagen, namelijk een verlaging van het aantal dieren, niet meegenomen als optie?

Zie het antwoord op vraag 32.

35.

Welke organisatie is verantwoordelijk voor de pilots en demonstratieprojecten voor verlaging van methaanuitstoot in de veehouderij?

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze projecten ligt bij de diverse initiatiefnemers en uitvoerders (bedrijfsleven, kennisinstellingen). Het Ministerie van LNV coördineert de uitvoering van deze projecten en stelt hiervoor financiële middelen beschikbaar uit de klimaatenvelop.

36.

Kunnen de genoemde pilots voor aardgasloze glastuinbouw verder worden toegelicht? In hoeverre verschillen deze pilots van bestaande projecten waarbij glastuinbouw wordt aangesloten op (rest)warmte?

In de glastuinbouw wordt een veelheid aan gewassen geteeld met eigen energiekarakteristieken voor teelttemperatuur (overdag en ‘s nachts), belichting en dergelijke. In het programma Kas als Energiebron is oog voor deze diversiteit, die ook een diversiteit aan oplossingen vraagt om klimaatneutraal te worden, bijvoorbeeld in de mate waarin restwarmte in een bepaald gebied kan worden of wordt gebruikt. In de vier pilots voor aardgasloze glastuinbouw wordt het accent gelegd op voorbeeldgewassen uit de midden categorie qua energiegebruik (gerbera, potroos, alstroemeria en aardbei) waar nog veel winst te halen is. Er zal geteeld worden volgens «Het Nieuwe Telen» (energiezuinig teeltconcept) in een zogenoemde «all electric next generation semi gesloten kas» met een warmtepomp. De nog vorm te geven pilots beogen zo veel mogelijk aardgasloos en energiezuinig te telen. Daarnaast wil men de resterende warmte behoefte invullen met door de kas overdag gevangen warmte en de warmte benutten afkomstig van de belichting én uit ontvochtigen van de kas. Men gebruikt groene stroom. Een resterende minimale behoefte aan warmte kan op diverse manieren ingevuld worden. De pilots zullen tevens dienen als demonstratieproject met als doel om drempels bij de telers weg te halen en zo de verduurzaming te versnellen.

37.

Wat houden de pilots bosbeheer en natuur concreet in? Is het de bedoeling dat hier nieuwe bossen in Nederland voor worden aangelegd? Zo ja, waar zullen deze pilots plaatsvinden?

De pilots zijn bedoeld om een gereedschapskist klimaatslim bosbeheer te ontwikkelen. Die moet beheerders en beleidmakers beter in staat stellen om op klimaatmitigatie gerichte keuzes te maken bij de inrichting en het beheer van bossen en beplantingen. De pilots hebben betrekking op zowel het aanpassen van het beheer als de aanleg van bossen en beplantingen en het tegengaan van ontbossing. De pilots worden op dit moment vorm gegeven; daarin wordt ook de vraag naar de specifieke locaties meegenomen.

38.

Kan een nadere uitsplitsing worden gegeven van de diverse projecten duurzame landbouw?

Dit betreft diverse projecten en activiteiten om duurzaam bodembeheer te bevorderen. Hiervoor wordt in overleg met stakeholders een programma ontwikkeld; er is nu dan ook nog geen zicht op de nadere uitsplitsing van deze post. Daarnaast zal ik, zoals eerder toegezegd, binnenkort een brief aan uw Kamer laten toekomen met mijn bodemstrategie.

39.

Wie wordt verantwoordelijk voor de uitrol van de pilots veenweidegebieden en hoe wordt hierover gerapporteerd?

Het Ministerie van LNV is verantwoordelijk voor de uitrol van de pilots veenweidengebieden die in 2018 worden opgestart en doet dat in samenwerking met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, de provincie en de agrarische collectieven, in afstemming met bijvoorbeeld LTO. Hierover wordt zowel gerapporteerd via het LNV jaarverslag als via de Nationale Energie Verkenning.

40.

Wat is de reden dat er geen middelen beschikbaar worden gesteld onder artikel 2, subsidies, Lucht- en Ruimtevaart, terwijl in het Regeerakkoord is opgenomen dat slim en duurzaam voor dit kabinet de kernbegrippen zijn voor het luchtvaartbeleid? Ligt het dan niet in de reden om als rijksoverheid ook te investeren in subsidies voor (de ontwikkeling van) duurzame innovaties in de luchtvaart, zoals elektrificatie en biokerosine (over dat laatste staat immers in het Regeerakkoord dat hier meer gebruik van gemaakt zal worden en dat dit een inzet vraagt van de hele keten van producent tot eindgebruiker)?

Naast de bijdrage aan het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) en ESA (zie bijdragen aan (inter-)nationale organisaties) worden op de EZK-begroting geen specifieke subsidies beschikbaar gesteld voor Lucht- en Ruimtevaartbeleid. Op basis van het regeerakkoord hebben op beide posten wel intensiveringen plaatsgevonden uit de enveloppe voor het toegepaste onderzoek en de regio enveloppe. Wat betreft de intensiveringen opgenomen in het regeerakkoord voor toegepast onderzoek is het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) verzocht reeds voor 2018 een bestedingsplan op te stellen. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zal haar deel van de intensivering voor het toegepaste onderzoek benutten in het kader van slim en duurzaam.

De reden dat er voor luchtvaartbeleid door het Ministerie van EZK geen specifieke middelen beschikbaar worden gesteld is er in gelegen dat de primaire verantwoordelijkheid voor het Nederlandse Luchtvaartbeleid is belegd bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

De luchtvaartsector, als onderdeel van de topsector HTSM, maakt daarnaast wel degelijk gebruik van het kennis- en innovatie instrumentarium van het Ministerie van EZK.

In de komende maanden wordt een vernieuwing van het topsectorenbeleid uitgewerkt. Een sterkere focus op de economische kansen van een aantal grote maatschappelijke thema’s, zoals energietransitie/duurzaamheid, is daarbij het uitgangspunt.

41.

Wat wordt verstaan onder de post «overige personele uitgaven» (bestaande uit 95.000 euro)?

Er wordt een budget van € 21 miljoen beschikbaar gesteld voor Energiebeheer Nederland (EBN) om in samenwerking met TNO de ondergrond in Nederland in kaart te brengen om inzicht te krijgen in het volledige potentieel van aardwarmte. Dit brengt ook extra werkzaamheden voor Staatstoezicht op de mijnen (SodM) met zich mee. Daarom wordt hiervan € 1 miljoen toegevoegd aan het SodM-budget. Dit bedrag bestaat uit € 0,87 miljoen aan personele kosten SodM, € 0,035 miljoen voor externe inhuur en € 0,095 miljoen voor overige personele uitgaven. De post overige personele uitgaven betreft het budget voor met name reiskosten en opleidingen.

42.

Wat is het effect van de wijziging van de olie- en gasprijs op de ontvangsten van de gasbaten (artikel 4, kopje ontvangsten) en wanneer wordt deze wijziging verwerkt?

Via de incidentele suppletoire begroting worden alleen de middelen voor 2018 van de klimaatenvelop van € 300 miljoen uit het regeerakkoord aan de EZK-begroting toegevoegd. De overige posten op de EZK-begroting worden niet aangepast. De gasbaten worden jaarlijks bij de reguliere aanpassingen van de begroting geactualiseerd op basis van de ramingen van onder andere de gasproductie, de gasprijs, olieprijs, etc. Dat gebeurt bij de eerste suppletoire begroting, Miljoenennota en tweede suppletoire begroting.


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven