Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 februari 2018
Op 25 januari 2018 is mij per brief verzocht om spoedig te reageren op de initiatiefnota
«Vast werk loont» (Kamerstuk 34 855, nr. 2) van de leden Van Kent, Özdil en Gijs van Dijk. Bij dezen voldoe ik aan dit verzoek.
Allereerst waardeer ik de initiatiefnota van de hiervoor genoemde leden. De leden
zijn van mening dat flexibele werknemers te goedkoop zijn en dat het groeiende aantal
flexibele arbeidscontracten een (te) groot beslag legt op de uitkeringen op grond
van de Wet Werkloosheid (WW). Verder stellen de leden voor om deze disbalans aan te
pakken door de WW-premie zo te differentiëren dat vaste arbeidsrelaties goedkoper
en flexibele arbeidsrelaties duurder worden.
Ik deel het standpunt dat het differentiëren van de WW-premie kan bijdragen aan het
aantrekkelijker maken van vaste arbeidscontracten voor werkgevers. In het Regeerakkoord
(bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) kondigde het kabinet een maatregel aan om via de WW-premies vaste arbeidscontracten
te stimuleren. Het kabinet ziet deze maatregel als een onderdeel van een veel breder
pakket aan maatregelen dat de balans tussen vaste en flexibele arbeidsrelaties beïnvloedt.
Op dit moment worden voorstellen uitgewerkt op het gebied van ontslagrecht, loondoorbetaling
bij ziekte, de opvolger van de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (Wet DBA)
en een aantal andere terreinen.
In mijn optiek kan de differentiatie van de WW-premies niet als geïsoleerd voorstel
gezien worden. Het is belangrijk om de vormgeving van deze maatregel uit te werken
als onderdeel van het bredere pakket aan maatregelen. De balans tussen vaste en flexibele
arbeid moet van verschillende kanten tegelijkertijd hersteld worden. Over de inhoud,
het tijdpad en het proces van het pakket aan arbeidsmarktmaatregelen heb ik u met
mijn brief «Naar een nieuwe balans op de arbeidsmarkt» op 15 december 2017 geïnformeerd
(Kamerstuk 29 544, nr. 813).
Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees