34 851 Regels ter uitvoering van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119) (Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming)

Nr. 9 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 9 maart 2018

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7, negende lid, wordt «onderscheidende» vervangen door «onderscheidene».

B

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11. Begroting, verantwoording en vertegenwoordigingsbevoegdheid

1. Onverminderd artikel 25 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, stelt de Autoriteit persoonsgegevens jaarlijks voorafgaand aan het desbetreffende begrotingsjaar een ontwerpbegroting op.

2. In de departementale begroting, bedoeld in artikel 2.1, zesde lid, van de Comptabiliteitswet 2016, kent Onze Minister jaarlijks aan de Autoriteit persoonsgegevens een budget toe ten laste van de rijksbegroting.

3. De Autoriteit persoonsgegevens stelt de begroting vast in overeenstemming met het budget, bedoeld in het tweede lid.

4. De Autoriteit persoonsgegevens wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter en de andere leden, dan wel door een van hen.

5. De leden stellen een verdeling van taken vast en betrekken hierbij zoveel mogelijk de buitengewone leden.

C

Na artikel 48 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 48a. Overgangsrecht II

1. Aan het slot van artikel 6, eerste lid, wordt toegevoegd «De Autoriteit persoonsgegevens bezit rechtspersoonlijkheid.».

2. In artikel 11, eerste lid, wordt «Onverminderd artikel 25 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, stelt de Autoriteit persoonsgegevens» vervangen door «De Autoriteit persoonsgegevens stelt».

3. Op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel zijn de ambtenaren van het secretariaat, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van wie naam en functie zijn vermeld op een door Onze Minister in overleg met de Autoriteit persoonsgegevens vastgestelde lijst, van rechtswege ontslagen en aangesteld als ambtenaar in dienst van de Autoriteit persoonsgegevens.

4. Onze Minister bepaalt in overeenstemming met Onze Minister van Financiën welke vermogensbestanddelen van de Staat worden toebedeeld aan de Autoriteit persoonsgegevens.

5. De in het vierde lid bedoelde vermogensbestanddelen gaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel onder algemene titel over op tegen een door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën te bepalen waarde.

6. Ingeval krachtens het vierde en het vijfde lid registergoederen overgaan, doet Onze Minister van Financiën de overgang van die registergoederen onverwijld inschrijven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.

7. In wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij de Autoriteit persoonsgegevens is betrokken, treedt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel de Autoriteit persoonsgegevens in de plaats van de Staat dan wel Onze Minister.

8. In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan de Autoriteit persoonsgegevens, treedt de Autoriteit persoonsgegevens op dat tijdstip als bestuursorgaan in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van Onze Minister.

D

In artikel 49, eerste lid, wordt «dit wetsvoorstel» vervangen door «deze wet».

Toelichting

Onderdelen A en D

Met deze onderdelen worden enkele redactionele onjuistheden hersteld.

Onderdelen B en C

Met onderdeel B wordt artikel 11 van het wetsvoorstel aangevuld. Met het nieuwe eerste tot en met derde lid wordt verduidelijkt dat de Autoriteit persoonsgegevens beschikt over een eigen begroting als onderdeel van de Rijksbegroting conform artikel 52, zesde lid, Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Om te verduidelijken dat de Autoriteit persoonsgegevens de beschikking krijgt over de voor diens onafhankelijke taakuitoefening noodzakelijke financiële middelen, stelt het nieuwe tweede lid buiten twijfel dat aan de Autoriteit persoonsgegevens ten laste van de rijksbegroting een budget wordt toegekend. Het bepaalde in de genoemde artikelleden geldt in aanvulling op de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, die ook op de Autoriteit persoonsgegevens van toepassing is.

Met artikel 52 van de AVG wordt op het niveau van verordening – derhalve rechtstreeks van toepassing in de nationale rechtsorde – voorzien in randvoorwaarden ter waarborging van de onafhankelijke positie van de toezichthouder als bedoeld in de AVG. De zelfstandigheid van de Autoriteit persoonsgegevens wordt bovendien vergroot door de mogelijkheid voor de toezichthouder om zelfstandig bevoegd te zijn tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, derhalve zonder volmachtverlening door de Minister. Bovendien heeft het toekennen van eigen rechtspersoonlijkheid tot gevolg dat de Autoriteit persoonsgegevens ook na inwerkingtreding van de Ambtenarenwet 2017, op grond waarvan met ambtenaren in beginsel een arbeidsovereenkomst wordt gesloten, het eigen personeel kan blijven aanstellen, waarmee aanvullend wordt bijgedragen aan de eis van artikel 52, vijfde lid, AVG op grond waarvan de toezichthouder moet beschikken over eigen, zelfgekozen personeel. Ter verdere waarborging van de onafhankelijke positie wordt ook de zelfstandigheid vergroot. Onderdeel C voorziet daarin door het toekennen van eigen rechtspersoonlijkheid aan de Autoriteit persoonsgegevens. Het betreft hier een afwijking van het rijksbeleid inzake verzelfstandiging, ingegeven door de AVG.

Het toekennen van rechtspersoonlijkheid vergt een organisatorische ingreep: zo moeten mogelijk vermogensbestanddelen worden gewaardeerd en overgaan. Met onderdeel C wordt een voorziening getroffen ingeval deze organisatorische omzetting niet zijn beslag kan krijgen vóór de datum van implementatie van de AVG. In dat geval wordt artikel 48a uitgesteld van inwerkingtreding. Artikel 53 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming biedt de mogelijkheid van gedifferentieerde inwerkingtreding. Met het eerste lid van artikel 48a wordt voorzien in een wijziging van artikel 6, waarmee de eigen rechtspersoonlijkheid wettelijk wordt geregeld. In artikel 11, eerste lid, wordt een hiermee verband houdende technische wijziging doorgevoerd (artikel 48a, tweede lid). Het derde tot en met achtste lid van artikel 48a bevatten standaardbepalingen die verband houden met het verkrijgen van eigen rechtspersoonlijkheid. Indien ook artikel 48a op dezelfde datum inwerking treedt als de artikelen 6 en 11, zorgt de volgorde van de artikelen van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming ervoor dat eerst de artikelen 6 en 11 worden vastgesteld en dat deze bepalingen direct daarna overeenkomstig artikel 48a worden aangepast.

Deze toelichting wordt ondertekend mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven