34 843 Seksuele intimidatie en geweld

31 015 Kindermishandeling

Nr. 86 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juli 2023

Seksueel geweld, waaronder seksueel kindermisbruik (online en offline), is een ernstig maatschappelijk probleem dat de vrijheid en veiligheid van mensen aantast. Seksueel geweld heeft vaak verstrekkende en blijvende gevolgen voor slachtoffers en hun omgeving. Het is een probleem dat zich uitstrekt voorbij onze landsgrenzen. En dat heel veel verschillende aspecten van ons samenleven raakt.

Een goede aanpak staat of valt dan ook met de brede betrokkenheid van velen en vele domeinen. Naast de op het strafrecht gerichte maatregelen gaat het juist ook om de vraag hoe ervoor kan worden gezorgd dat de maatschappij, in de breedste zin des woords, bij dit thema en de aanpak daarvan, is betrokken. In dit kader wijs ik op de betrokkenheid van mijn ministerie bij het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld, dat wordt uitgevoerd onder regie van de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

In deze voortgangsbrief rapporteer ik over de ontwikkelingen die zich de afgelopen maanden hebben voorgedaan op het terrein van de strafrechtelijke aanpak van (online) seksueel geweld.

Met deze brief doe ik de volgende moties af:

  • de motie van het Kamerlid Buitenweg over achterliggende oorzaken van niet-vervolgingsbeslissingen1;

  • de motie van het Kamerlid Van der Woude over landelijk onderzoek naar daderprofielen voor straatintimidatie en seksueel grensoverschrijdend gedrag in de openbare ruimte.2

Door middel van deze brief doe ik ook mijn toezeggingen gestand om uw Kamer voor de zomer te informeren over de voortgang van het Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken en de aanpak van transnationaal seksueel kindermisbruik.

Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken

Op 4 november 2022 deelde ik met uw Kamer het Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken, dat in opdracht van het Bestuurlijk Ketenberaad is opgesteld. Conform de toezegging die ik heb gedaan tijdens het commissiedebat over seksueel geweld en kindermisbruik van 15 december jongstleden (Kamerstukken 34 843 en 31 015, nr. 68), geef ik uw Kamer hierbij een stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het Actieplan.

Zoals uw Kamer weet, is het Actieplan bedoeld om de doorlooptijden in zedenzaken te verkorten, maar heeft het de bredere ambitie om de aanpak van zedenzaken door de organisaties uit de strafrechtketen te verbeteren en verder te professionaliseren.

Om uitvoering te geven aan het actieplan heeft de Directie Strafrechtketen van mijn ministerie onder regie van het Bestuurlijk Ketenberaad een «Ketenexpertgroep Zeden» in het leven geroepen.3 In deze expertgroep, die primair de opdracht van het ketenberaad zal uitvoeren, nemen zedendeskundigen van de verschillende organisaties deel, waaronder de politie, het openbaar ministerie, de Rechtspraak, Perspectief Herstelbemiddeling, Slachtofferhulp Nederland en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De bijeenkomsten van de ketenexpertgroep worden benut om acties op elkaar af te stemmen en de voortgang van de actielijnen te monitoren.

Het Actieplan bestaat uit vier actielijnen.

  • 1. het inzetten op betekenisvolle interventies;

  • 2. het optimaliseren van de werkprocessen binnen en tussen de betrokken organisaties;

  • 3. het verbeteren van de sturing op capaciteit en prioriteit; en

  • 4. het maken van afspraken over de communicatie over zedenzaken naar de samenleving.

Voor actielijn 1 is een projectleider gestart, die onderzoek doet naar het inzetten van de zogenoemde «betekenisvolle interventies». De inzet op actielijn 1 is «multidisciplinaire samenwerking aan de voorkant», zodat elke zaak de beste interventie krijgt die mogelijk en geboden is. De wens is dat alle ketenpartners (Centrum Seksueel Geweld, Veilig Thuis, Perspectief Herstelbemiddeling, Mediation, Slachtofferadvocatuur, Reclassering en Slachtofferhulp Nederland) multidisciplinair samenwerken en naar elkaar verwijzen (en er casusregie is). Op dit moment wordt voor de keten in kaart gebracht op welke momenten gedurende het strafproces communicatie met het slachtoffer plaatsvindt, op welke wijze dit plaatsvindt en waar en welke verbeteringen mogelijk zijn. In de afgelopen maanden hebben bovendien interviews met professionals plaatsgevonden om, indien het slachtoffer daar prijs op stelt, inzicht te krijgen in de momenten waarop slachtoffer en verdachte worden gewezen op andere mogelijkheden dan die van strafrechtelijke afdoening, bijvoorbeeld herstelbemiddeling en mediation. De verwachting is dat de bevindingen van de projectleider in september in een rapport worden neergelegd en dat vervolgens – na afstemming in het Bestuurlijk Ketenberaad – direct een aanvang kan worden gemaakt met de uitrol en het implementeren van de verbeteringen.

Actielijn 2 zet in op het optimaliseren van de werkprocessen binnen en tussen de betrokken organisaties, om die meer slagkracht te geven. Een aanvang is genomen met wat de politie noemt «omgekeerd rechercheren» (in zaken die lastig bewijsbaar zijn, wordt de verdachte eerder verhoord). Omgekeerd rechercheren kan ertoe leiden dat het openbaar ministerie waar dat passend is in een eerder stadium kan seponeren, voorafgaand aan de inzet van kostbare en beperkte opsporingscapaciteit. Door op deze manier te werken, kan duurzamer worden omgegaan met schaarse capaciteit bij politie en openbaar ministerie. Daarnaast wordt het Landelijk model sturing OM/Politie (politie-instructie) aangepast en verbeterd. In de politie-instructie zijn, vooruitlopend op het nog aan te passen landelijke sturingsmodel, enkele sturingsafspraken geformuleerd die het gemakkelijker maken om zaken die weinig kans maken in het strafrecht, te voorzien van een niet-strafrechtelijke opvolging. Daarnaast zijn alle operationeel leidinggevenden op de zedenafdeling en zedenofficieren van justitie uitgenodigd voor deelname aan een gezamenlijke trainingsdag «Sturing zedenzaken», waar zij sturingsdilemma’s in zedenzaken met elkaar bespreken en inbreng leveren voor de nog aan te passen landelijke sturingsmodel. Daarnaast worden door de ketenpartners momenteel stappen gezet om eerder te komen tot een reclasseringsadvies bij het verhoren van de verdachte, om indien nodig eerder recidivebeperkende maatregelen te kunnen nemen.

Voor het sturen op capaciteit en prioriteit, de inzet van actielijn 3, was het nodig meer inzicht te krijgen in de doorlooptijden op procesniveau, bij de verschillende ketenorganisaties. Op dit moment is daarom op procesniveau meer zicht op kansen voor procesoptimalisaties. Daarnaast is de Directie Strafrechtketen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid bezig met het opstellen van een zogeheten «nulscenario», waarmee inzicht wordt verkregen in wat nodig is aan mensen en middelen om zedenzaken in de gehele strafrechtketen te behandelen. Het nulscenario wordt naar verwachting in september 2023 opgeleverd.

In het kader van actielijn 4 wordt gewerkt aan een communicatiestrategie die eind juni zal worden opgeleverd. Met deze communicatiestrategie worden in de keten afspraken met elkaar gemaakt over de communicatie van de strafrechtketen naar de samenleving. Het betreft uitleg op macroniveau over het proces en de verbeteringen in het proces om zedenzaken te behandelen in de strafrechtketen. Daarnaast wordt er ook op ingezet om in de communicatie meer aandacht te besteden aan duidelijke uitleg over de tijd die een goed proces kost en wat de mogelijkheden en onmogelijkheden in het strafproces zijn.

Oorzaken sepotbeslissingen in zedenzaken

Op 19 december 2018 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid het onderzoek naar de aard en de omvang van sepotbeslissingen door het openbaar ministerie voorgelegd aan uw Kamer.4 Het rapport van het openbaar ministerie geeft een gedetailleerd inzicht in de gronden van verschillende sepotbeslissingen. Met deze brief wil ik invulling geven aan de motie van het lid Buitenweg c.s.5, waarin de regering wordt verzocht de achterliggende oorzaken van niet-vervolgbeslissingen van het openbaar ministerie bij specifiek zedenmisdrijven te onderzoeken en eventuele maatregelen voor te stellen om de vervolgingspraktijk van zedenmisdrijven te verbeteren.

Achterliggende oorzaken niet-vervolgbeslissingen bij zedenmisdrijven

Op basis van de door het openbaar ministerie aangeleverde cijfers, zoals ook weergegeven in de ingevoegde tabellen, kan het volgende worden geconcludeerd. De instroom van het aantal zedenmisdrijven bij het openbaar ministerie fluctueert in de periode 2018–2022 tussen 2.303 zaken in 2018 en 2.581 in 2022. Het deel dat hiervan onvoorwaardelijk is geseponeerd is redelijk stabiel gebleven de afgelopen jaren (iets minder dan de helft van het aantal zaken dat instroomt), met uitzondering van een lichte toename in 2019. Deze lichte toename kan worden verklaard door een wijziging in de registratie van technische sepots (sinds 2019 worden technische sepots niet alleen in het registratiesysteem van de politie geregistreerd, maar ook in het registratiesysteem van het openbaar ministerie). Van een werkelijke toename is in 2019 dus geen sprake.

Een groot deel van de onvoorwaardelijke sepotbeslissingen (88% in 2022) betreft een technisch sepot. Van een technisch sepot is sprake wanneer op grond van het onderzoek geconcludeerd moet worden dat niet vervolgd kan worden of een veroordeling niet haalbaar is. Van een technisch sepot is bijvoorbeeld sprake indien iemand ten onrechte als verdachte is aangemerkt of wanneer onvoldoende bewijs voorhanden is. Veel minder vaak wordt een zaak wegens beleidsredenen onvoorwaardelijk geseponeerd (7% in 2022). Indien een vervolging (technisch) mogelijk is, maar onwenselijk is, dan wordt een beleidssepot toegepast. Een reden hiervoor kan bijvoorbeeld zijn de gezondheidstoestand van de verdachte of dat een andere optie dan strafrechtelijk ingrijpen in het voorkomende geval de voorkeur heeft. Een officier van justitie weegt altijd – op basis van het opportuniteitsbeginsel – per zaak af of inzet van het strafrecht passend is.

Een zaak kan om beleidsredenen ook voorwaardelijk worden geseponeerd. Dit is in 2022 in 3% van de bij het openbaar ministerie ingestroomde zedenmisdrijven gebeurd. Bij een voorwaardelijk sepot wordt slechts de algemene voorwaarde gesteld dat de verdachte geen strafbare feiten begaat binnen een proeftijd van ten hoogste een jaar.

Het percentage zedenmisdrijven dat door het openbaar ministerie ter beoordeling aan de rechter wordt voorgelegd, laat de afgelopen jaren een lichte toename zien (van 47% in 2018 naar 50% in 2022), met uitzondering van een lichte afname in 2019 (45%).

De instroom van het aantal verkrachtingszaken bij het openbaar ministerie is na een daling in 2020 (554) in de jaren 2021 en 2022 geleidelijk toegenomen tot 743 zaken in 2022. Het percentage verkrachtingszaken dat sinds 2018 onvoorwaardelijk is geseponeerd is redelijk stabiel gebleven (54% of 56%), met uitzondering van een lichte toename in 2019 (59%). Het merendeel van deze onvoorwaardelijke sepots (in 2022 ruim 93%) vindt plaats wegens technische gronden. In 2021 en 2022 zijn geen verkrachtingszaken voorwaardelijk geseponeerd.

Het percentage verkrachtingszaken dat door het openbaar ministerie ter beoordeling aan de rechter is voorgelegd is sinds 2018 redelijk stabiel gebleven (gemiddeld 43%). In 2022 werd 45% van de verkrachtingszaken aan de rechter voorgelegd.

Eventuele maatregelen om de vervolgingspraktijk bij zedenmisdrijven te verbeteren

Vooropgesteld dient te worden dat een hoog aantal niet-vervolgbeslissingen bij zedenmisdrijven niet bij voorbaat als negatief moet worden beschouwd. Een beslissing om wel of niet tot vervolging van een strafbaar feit over te gaan, wordt genomen door een officier van justitie. In de regel zal een officier van justitie overgaan tot vervolging indien duidelijk is wie de verdachte is en als er voldoende bewijs is voor een strafbaar feit. Mede gelet op de omstandigheid dat zedenzaken zich in het algemeen kenmerken door het feit dat er slechts twee personen betrokken waren bij de (seksuele) handelingen, kan de bewijsvoering complex zijn. Lang niet altijd is voldoende bewijs voor een strafbaar feit voorhanden, zodat niet-vervolgen de enige juiste beslissing is. Zoals gezegd kan ook van vervolging worden afgezien indien een vervolging (technisch) mogelijk is, maar onwenselijk is (beleidssepot). Of nu sprake is van een technisch sepot of een beleidssepot, in beide gevallen is sprake van een weloverwogen juridische beslissing door een officier van justitie.

In het geval dat door een officier van justitie wordt besloten om niet tot vervolging over te gaan, wordt dit zo goed mogelijk met de melder gecommuniceerd. Het Informatiepunt Slachtoffers (IPS) is in dergelijke gevallen het aanspreekpunt. Voor een uiteenzetting van de vaste aanspreekpunten voor melders van zedenmisdrijven, verwijs ik uw Kamer naar de voortgangsbrief aanpak online seksueel kindermisbruik en zeden van 6 juli jongstleden.6

Een belangrijk aspect van de strafrechtelijke behandeling van zedenzaken, is een voortvarend en zorgvuldig verloop daarvan, van de aangifte tot de (eventuele) uitspraak. Dit is de reden waarom binnen het hierboven al aan de orde gekomen «Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken» door de verschillende ketenpartners hard wordt gewerkt om doorlooptijden in zedenzaken te verkorten en zedenzaken betekenisvol af te doen. Belangrijke gezamenlijke ambities in dat kader zijn onder meer verhoging van volume of capaciteit en verhoging van effectiviteit en kwaliteit van de afdoening.

Barrièremodel downloaders online seksueel kindermisbruik

De aanpak van seksueel kindermisbruik is meersporig. De focus bij de politie en het openbaar ministerie ligt op het identificeren van slachtoffers en vervolgen van misbruikers, vervaardigers en keyplayers binnen (online) netwerken.7 Daarnaast wordt ingezet op het aanpakken van bezitters en verspreiders (ook wel «downloaders») van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik, omdat deze groep voor een groot deel de vraag van dit afschuwelijke materiaal in stand houdt.

Het afgelopen jaar is in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder leiding van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), een barrièremodel ontwikkeld. Dit model is enkel toegespitst op de aanpak van downloaders (oftewel bezitters en verspreiders) van beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik.8 Tijdens deze bijeenkomsten is, in samenwerking met relevante partners zoals de politie, het openbaar ministerie, het Expertisebureau Online Kindermisbruik en de internetsector, inzichtelijk gemaakt welke barrières kunnen worden opgeworpen tijdens de verschillende fases van het downloaden van beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik. Het model biedt concrete handvatten op zowel preventief als repressief terrein. Ook is aandacht besteed aan alternatieve afdoeningen. De betrokken partners blijven met elkaar in gesprek om de barrières uit het barrièremodel te vertalen naar concrete acties, waar nodig te prioriteren en de voortgang te bespreken.

Aanpak transnationaal seksueel kindermisbruik

De nationale aanpak van transnationaal seksueel kindermisbruik is het afgelopen jaar onverminderd voortgezet. Op 4 juli 2022 zond ik uw Kamer, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, de kabinetsreactie op het onderzoeksrapport «Grenzeloos!? Een verkennend onderzoek naar het instrumentarium in relatie tot (veroordeelde) plegers van transnationaal seksueel kindermisbruik».9 Het onderzoeksrapport bevatte zeer waardevolle inzichten over het huidige Nederlandse instrumentarium voor het aanpakken van plegers van transnationaal seksueel misbruik. In de kabinetsreactie informeerde ik uw Kamer over de meersporige inzet van dit kabinet en zegde ik toe uw Kamer vóór de zomer van 2023 te informeren over de voortgang hiervan. Hieronder licht ik verschillende lopende en afgeronde acties toe.

Veiligheidsagenda

De aanpak van transnationaal seksueel kindermisbruik is (wederom) onderdeel van de Veiligheidsagenda, waarin de landelijke beleidsdoelstellingen voor de politie staan die ik in overleg met de gezagen opnieuw heb vastgesteld voor de jaren 2023–2026. De Veiligheidsagenda 2023–2026 deelde ik reeds bij brief van 15 december 2022 met uw Kamer.10 In de Veiligheidsagenda wordt beschreven waar de focus in de aanpak en opsporing van transnationaal seksueel kindermisbruik ligt en zijn jaarlijkse resultaatafspraken voor de politie neergelegd.

VOG voor werken met kinderen

De Minister voor Rechtsbescherming heeft daarnaast, in overleg met andere betrokken departementen en organisaties, de mogelijkheden verkend voor het betrekken van justitiële gegevens van buiten de EU bij de beoordeling van VOG-aanvragen voor het werken met minderjarigen. Bij brief van 25 april 2023 (Kamerstuk 36 200 VI, nr. 128) informeerde de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer over deze brede verkenning en de opbrengsten daarvan. Helaas bestaan er onvoldoende aanknopingspunten om op korte termijn onherroepelijke veroordelingen voor zedendelicten die zijn uitgesproken door strafrechters van buiten de EU te kunnen betrekken bij de VOG-screening. De Minister voor Rechtsbescherming heeft toegezegd zich daarom in te blijven zetten voor EU-brede afspraken voor gegevensdeling met derde landen die aan de rechtsnormen die in de EU gelden voldoen en, indien nieuwe bilaterale rechtshulpverdragen worden opgesteld of als bestaande verdragen worden gewijzigd, te bezien of het mogelijk en wenselijk is om uitwisseling van justitiële gegevens voor preventieve doeleinden daarin op te nemen.

Onderzoek risicotaxatie

Ik heb inmiddels aan het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) verzocht onderzoek te doen naar het profiel en de modus operandi van plegers van transnationaal seksueel kindermisbruik en te beoordelen in hoeverre de bestaande risicotaxatie-instrumenten voor het inschatten van het recidiverisico van deze plegers, zoals onder andere ingezet bij de uitvaardiging van internationale waarschuwingsberichten, hierbij aansluiten. Een verkenning van waar de organisaties die de risicotaxatie-instrumenten toepassen tegenaan lopen en de knelpunten die zij ervaren is tevens onderdeel van dit onderzoek. Het onderzoek zal naar verwachting vóór de zomer van 2024 zijn afgerond.

Activiteiten Defence for Children – ECPAT

Ik heb in 2023 wederom een subsidie verstrekt aan Defence for Children – ECPAT voor onder meer het beheer van het meldpunt «Don’t look away», alwaar seksueel misbruik door Nederlanders in het buitenland kan worden gemeld, de social media campagne Don’t look away in de zomer van 2023, het trainen van toerismepersoneel in het herkennen en melden van signalen van kindermisbruik en de communicatie hierover aan reizigers en het ontwikkelen van een barrièremodel ter voorkoming van transnationaal seksueel kindermisbruik. Voor het ontwikkelen van het barrièremodel worden in de zomer door Defence for Children – ECPAT bijeenkomsten georganiseerd onder leiding van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), waaraan ook het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de politie en het openbaar ministerie zullen deelnemen.

Overige acties

Seksueel kindermisbruik, zowel offline als online en zowel binnen Nederland als gepleegd in het buitenland, is ontoelaatbaar. De Nederlandse aanpak is steevast gericht op preventie door hulpverlening aan zowel slachtoffers als daders, en de stevige aanpak van daders in het strafrechtelijk kader door middel van opsporing en vervolging.

De geplande wijziging van artikel 18 Paspoortwet, waarmee onder meer wordt geregeld dat een weigering of vervallenverklaring van een paspoort ook mogelijk wordt ingeval iemand de voorwaarden gesteld bij een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel op grond van de Wet langdurig toezicht niet naleeft, zal naar verwachting nog dit jaar in werking treden.11

Het rapport Grenzeloos heb ik laten vertalen naar het Engels, opdat dit waardevolle onderzoek ook in andere landen kan worden benut. De Engelse vertaling van dit rapport treft u aan als bijlage bij deze brief. In internationaal verband blijft dit kabinet tot slot de best practices ter zake van de aanpak van (onder andere) transnationaal seksueel kindermisbruik delen.

Onderzoek naar daderprofielen seksuele intimidatie

Tijdens het Wetgevingsoverleg Emancipatiebeleid van 5 december 2022 (Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 183), heeft uw Kamer, door middel van de motie van het lid Van der Woude, de regering verzocht in aanvulling op het landelijke onderzoek naar daderprofielen bij geweld tegen LHBTIQ+-personen, ook landelijk onderzoek te doen naar daderprofielen, specifiek voor straatintimidatie en seksueel grensoverschrijdend gedrag in de openbare ruimte. Tevens heeft zij de regering verzocht deze resultaten te betrekken bij het implementatietraject van de wet seksuele misdrijven (Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 153).

Om meer inzicht in het fenomeen seksuele intimidatie en de verschijningsvormen waarin zich dat voordoet te krijgen, heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum gevraagd naar de mogelijkheden om een onderzoek naar daderprofielen van seksuele intimidatie te verrichten. Echter, zoals de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft toegelicht, is geconstateerd dat het op dit moment niet mogelijk is om hier onderzoek naar te doen. Dit aangezien in deze context nog geen sprake is van daders. Seksuele intimidatie in het openbaar is immers (nog) niet strafbaar gesteld. Om die reden zijn er op dit moment geen registratiegegevens over daders op basis waarvan daderprofielen opgesteld zouden kunnen worden.

Daarnaast is verkend of via andere trajecten die in het kader van het Nationaal Actieprogramma aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld zijn gestart mogelijk is meer informatie hierover te verkrijgen. Op dit moment wordt bijvoorbeeld in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid een quick scan naar de aard en omvang van straatintimidatie, waaronder seksuele intimidatie, gedaan. Het definitieve rapport wordt rond de zomer verwacht. Wel kan vast worden benoemd dat gemeenten middels een vragenlijst zijn bevraagd over hun kennis over onder andere het profiel van verdachten van straatintimidatie. Van de gemeenten die de vragenlijst hebben ingevuld (ongeveer een derde van de Nederlandse gemeenten), hebben slechts 26 gemeenten deze vraag beantwoord. Op basis van deze (beperkte) resultaten kan over verdachten van straatintimidatie worden gezegd dat dit vooral jongvolwassen mannen betrof, maar verder was er geen eenduidig beeld over kenmerken van verdachten van straatintimidatie. Dit is in lijn met de uitkomst van de uitvraag die het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap eerder bij de gemeenten betrokken bij het programma Veilige Steden heeft gedaan en die ook geen eenduidig beeld heeft opgeleverd.12 Veel respondenten gaven in de quick scan ook aan geen kennis te hebben over het profiel van verdachten van straatintimidatie.

Gezien het bovenstaande, verdient het aanbeveling om de inwerkingtreding van het wetsvoorstel seksuele misdrijven, dat momenteel in uw Kamer voorligt, af te wachten. Als het wetsvoorstel tot wet wordt verheven zal het na enige tijd naar verwachting mogelijk zijn om onderzoek naar de daderprofielen te doen. De plenaire behandeling van dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer staat gepland op 28 juni 2023.

Met het voorgaande doe ik de motie van het lid Van der Woude over onderzoek naar daderprofielen van seksuele intimidatie (Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 153) af.

Tot slot

Een blijvende inzet op de integrale aanpak van online seksueel kindermisbruik en seksueel geweld blijft van onverminderd groot belang. Dergelijke feiten raken de samenleving als geheel en hebben enorme impact op de levens van slachtoffers. Samen met alle betrokken partijen, zoals andere departementen en maatschappelijke actoren, blijf ik mij voortdurend inzetten om dit maatschappelijk probleem aan te pakken. Mede door middel van deze voortgangsbrieven zal ik uw Kamer op de hoogte houden van de recente ontwikkelingen op dit beleidsterrein.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
1

Kamerstuk 29 270, nr. 131.

X Noot
2

Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 153.

X Noot
3

Het Bestuurlijk Ketenberaad is het strategisch beraad waar ketenorganisaties en het Ministerie van Justitie en Veiligheid afspraken maken over de samenwerking en de prestaties van de strafrechtketen.

X Noot
4

Kamerstuk 29 279, nr. 482.

X Noot
5

Kamerstuk 29 270, nr. 131.

X Noot
6

Kamerstukken 34 843 en 31 015, nr. 60.

X Noot
7

In de Veiligheidsagenda 2023–2026 aangeduid als de A- en B-categorie (Bijlage bij Kamerstuk 28 684, nr. 717).

X Noot
8

In de Veiligheidsagenda 2023–2026 aangeduid als de C-categorie.

X Noot
9

Kamerstuk 31 015, nr. 259.

X Noot
10

Kamerstuk 29 628, nr. 1139.

X Noot
12

Kamerstuk 34 843, nr. 85.

Naar boven