Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag over het wetsvoorstel voor
de Wet bescherming bedrijfsgeheimen. Hierna ga ik in op de vragen van de leden van
de PvdA-fractie, waarbij de fracties van CDA en ChristenUnie zich hebben aangesloten.
Deze nota naar aanleiding van verslag wordt mede aangeboden door de Minister voor
Rechtsbescherming.
Tijdens de behandeling in uw Eerste Kamer van het voorstel voor een Wet bescherming
bedrijfsgeheimen (Wbb) zijn door leden van verschillende fracties zorgen geuit over
de toepassing van het voorgestelde artikel 1019ie van het Wetboek van Burgerlijke
rechtsvordering (Rv), dat de rechter de mogelijkheid geeft de in het ongelijk gestelde
partij in een procedure over de inbreuk op een bedrijfsgeheim, in de volledige proceskosten
van de wederpartij te veroordelen (Kamerstuk 34 821, B en D). In mijn, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming uitgebrachte, reactie in
de nadere memorie van antwoord (Kamerstuk 34 821, E) is aangegeven dat de toepassing zorgvuldig zal worden gemonitord en zal worden geëvalueerd.
Het verheugt mij dat de leden van de PvdA, CDA en ChristenUnie met instemming hebben
kennisgenomen van deze reactie.
In het verslag hebben de leden van de PvdA-fractie, waarbij de fracties van het CDA
en ChristenUnie zich hebben aangesloten, mij gevraagd om in aanvulling op het monitoren
en de evaluatie, uit een te zetten op welke termijn en op welke wijze ik stappen kan
zetten om te komen tot een wettelijke verankering van regels die uitleg geven in welke
gevallen de rechter de in het ongelijk gestelde partij kan veroordelen in de kosten
bedoeld in het voorgestelde artikel 1019ie Rv.
De voorspelbaarheid en laagdrempeligheid die de Wbb biedt (voor met name start-ups
en het mkb) zijn voor mij ook van groot belang. Gezien dit belang, het verzoek van
de leden en in aanvulling op hetgeen ik eerder hierover heb toegezegd, zal ik daarom
een dezer dagen bij de Tweede Kamer een tweede nota van wijziging bij de Wijziging
van de Handelsregisterwet 2007 indienen, waarin wordt bepaald dat, als de toegezegde
evaluatie van de Wbb daartoe aanleiding geeft, bij algemene maatregel van bestuur
kan worden geduid in welke gevallen deze bijzondere bepaling inzake kostenveroordeling
(artikel 1019ie Rv) zal worden toegepast. Bij die duiding zal rekening worden gehouden
met hetgeen in de schriftelijke discussie met de Eerste Kamer is vermeld. Deze nota
van wijziging zal mede namens de Minister voor Rechtsbescherming worden ingediend.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes