34 813 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Wet bekostiging financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek en de Wet handhaving consumentenbescherming ter implementatie van richtlijn nr. 2015/2366/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PbEU 2015, L 337) (Implementatiewet herziene richtlijn betaaldiensten)

D VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIEN1

Vastgesteld 29 oktober 2018

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel tot implementatie van PSD II. Zij hebben enige vragen over het beperkte verbod op surcharging in het voorstel.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel Implementatiewet herziene richtlijn betaaldiensten en maken van de gelegenheid gebruik enkele vragen en opmerkingen aan de regering voor te leggen.

Belangrijke veranderingen

Vergoedingen voor het gebruik van betaalinstrumenten

De leden van de fractie van de VVD constateren dat in de Tweede Kamer, ook tijdens de behandeling van een eerder initiatief-wetsvoorstel,2 al ampel gediscussieerd is over het beperkte verbod op surcharging.3 De hier aan het woord zijnde leden hebben niet de bedoeling deze discussies hier over te doen, maar hebben wel behoefte aan verduidelijking van enige daar gebruikte argumenten.

Het nu voorgestelde verbod is volgens de leden van de VVD-fractie beperkt in die zin dat het doorberekenen van transactiekosten aan de kaarthouder door de begunstigde (winkelier, restauranthouder) verboden is bij kredietkaarten op basis van een vierpartijenschema. Deze leden wijzen erop dat dit in de praktijk vooral kaarten van Mastercard en Visa betreft. Dit verbod wordt niet voorgesteld voor op driepartijenschema's gebaseerde creditcards als Diner's Club en American Express, die in de praktijk duurder zijn. Het voornaamste argument daarvoor is volgens de regering, zo lezen de leden van de VVD-fractie in de memorie van toelichting,4 dat van een algeheel verbod op surcharging een prijsopdrijvend effect zou uitgaan. Deze leden vragen de regering hoe reëel dit argument is gezien het minieme marktaandeel van deze kaartaanbieders. Zou het niet eigenlijk zo moeten zijn dat het bijna-monopolie van Mastercard en Visa wordt doorbroken door meer aanbieders een gelijk speelveld te bieden? Waarom worden deze beide hoofdspelers op de markt van creditcards zo duidelijk beschermd, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de winkelier vrij is om af te zien van contracten met cardaanbieders die aan hem hoge kosten in rekening brengen die hij bij een beperkt surchargingverbod niet kan doorberekenen. Bij een voldoende groot aantal winkeliers en restauranthouders die daartoe besluiten worden deze creditcards op de markt irrelevant en verliezen Amex c.s. veel marktaandeel. Hun houders van deze alsdan bijna onbruikbare creditcards zullen immers afhaken (als ze dat al niet deden door steeds maar weer bij de kassa onaangenaam te worden verrast) en dus zal de vrije concurrentie zijn werk doen. Hoe en in welke mate de hogere kosten van deze creditcards op de houders worden verhaald is een zaak van de aanbieder.

Waarom, zo vragen de leden van de VVD-fractie, moet eigenlijk de wetgever zich hierin mengen door het doorberekeningsverbod bewust beperkt te houden?

In het licht van deze vraag rijst ook nog een andere. Het huidige artikel 7:520 BW verbiedt de kaartaanbieder te beletten dat de ondernemer van de betaler/kaarthouder een vergoeding vraagt voor het gebruik van de betrokken creditcard als betaalmiddel. Bestond deze bepaling niet dan zou het hier aan de orde zijnde probleem waarschijnlijk niet bestaan omdat de kaartaanbieder de doorberekening door de ondernemer contractueel zou uitsluiten. Wat is dan de ratio van dit artikel in het BW?

Een ander argument van de regering, zo lezen deze leden in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, is dat de innovatie van betaalinstrumenten bij een totaalverbod zou worden geremd omdat ondernemers de duurdere betaalmogelijkheden dan niet meer zouden aanbieden. De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de regering dit ziet in het licht van het hiervoor gestelde over vrije concurrentie. Zou innovatie niet juist worden bevorderd op een gelijk speelveld voor alle wedijverende partijen?

Bescherming van persoonsgegevens

De leden van de fractie van de PVV wijzen de regering graag op een artikel in Het Financieele Dagblad van 26 september 2018 onder de kop «Moody's: techreuzen bedreigen financiële instellingen».5 Meer specifiek brengen zij de volgende passage onder de aandacht van de regering: «Apple, Facebook en Alphabet (Google) hebben zo'n machtige positie in het digitale ecosysteem dat ze een serieuze bedreiging vormen voor de traditionele financiële sector. Geen bedrijf is veilig, schrijft kredietbeoordelaar Moody's.»

De leden van de PVV-fractie constateren dat deze techbedrijven nu ondersteund gaan worden door de nieuwe Europese betaalrichtlijn PSD II, die derden toegang geeft tot klantdata van banken als de consument daarom vraagt. Ten aanzien van betaaldiensten schrijft PSD II immers specifiek voor dat betalingsdienstaanbieders enkel met uitdrukkelijke toestemming van de betalingsdienstgebruiker toegang mogen verkrijgen tot persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor het aanbieden van hun betalingsdiensten, en het verwerken en bewaren daarvan.

De aan het woord zijnde leden vragen of de regering het specifieke Nederlandse belang kan aangeven van invoering van deze richtlijn en dan in het bijzonder betreffende de vergemakkelijking van het beschikbaar stellen van persoonsgegevens.

Voorts vragen deze leden of de regering een schatting kan geven van het aantal Nederlanders dat niet in staat is te overzien waarvoor zij in dezen precies toestemming geven. En kan de regering een schatting geven van het aantal Nederlanders dat zich straks financieel, moreel of anderszins gedwongen zal voelen om toegang te geven voor het gebruik van zijn/haar persoonsgegevens? Tot slot vragen de leden van de fractie van de PVV om een inschatting van het aantal Nederlanders dat straks «per ongeluk» toestemming gaat geven voor het gebruik van zijn/haar persoonsgegevens, zonder te weten hoe dat gecorrigeerd kan worden.

De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken de regering de memorie van antwoord uiterlijk binnen vier weken aan de Eerste Kamer te doen toekomen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Knip

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Knip (VVD)(voorzitter), Backer (D66), Ester (CU), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Vac. (PVV), Van Apeldoorn (SP), N.J.J. van Kesteren (CDA), Knapen (CDA), Köhler (SP), Prast (D66), Van Rij (CDA) (vicevoorzitter), Rinnooy Kan (D66), Schalk (SGP), Van de Ven (VVD), vac. (PvdA), Reuten (SP), Wever (VVD), Van Leeuwen (PvdD), Binnema (GL)

X Noot
2

Initiatiefwetsvoorstel-Van Vliet Wet verbod toeslag gebruik betaalmiddelen bij consumenten, 34 291, Handelingen II, 2015–2016, nr. 96, item 7.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 813, nr. 6, Kamerstukken II, 2017–2018, 34 813, nr. 11, Handelingen II, 2017–2018, nr. 104, item 11.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2017–2018, 34 813, nr. 3.

X Noot
5

R. Betlem, «Moody's: techreuzen bedreigen financiële instellingen», Het Financieele Dagblad, 26 september 2018.

Naar boven