Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 34805 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 34805 nr. A |
Vastgesteld 12 juni 2018
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de twaalf wetsvoorstellen inzake gemeentelijke herindeling. Gemeentelijke herindeling, zo vinden de leden van de VVD-fractie, moet voornamelijk tot doel hebben het brede scala van dienstverlening aan en voor de inwoners te verbeteren en duurzaam in stand te (kunnen) houden. Door de decentralisaties en verplichte vormen van samenwerking tussen gemeenten blijft weliswaar de lokale autonomie formeel bestaan, maar neemt de directe invloed van de lokale democratie op de finale besluitvorming tegelijkertijd af. Ook op ambtelijk terrein vinden er vele vormen van samenwerking en/of uitwisseling van personeel of expertise plaats. Kortom: zowel politiek-bestuurlijk als ambtelijk maken gemeenten steeds meer deel uit van een of meerdere intergemeentelijke netwerken die hen in staat moeten stellen de inwoners de gewenste diensten te blijven verlenen. In een aantal gevallen kiezen samenwerkende gemeenten er zelf voor om de samenwerking om te zetten in een samenvoeging, een gemeentelijke fusie die leidt tot gemeentelijke herindeling.
De leden van de VVD-fractie hebben respect voor die gemeentebesturen die deze stap zetten. Immers, vaak blijft het hardnekkige misverstand bestaan dat dorpen, kernen of steden na samenvoeging hun eigen identiteit zouden moeten verliezen omdat die plaats zou moeten maken voor die van de nieuwe – samengevoegde – gemeente! In de praktijk blijkt echter (gelukkig!) dat niet de gemeente, maar de gemeenschappen zelf de identiteit van hun woonomgeving bepalen en behouden. Een goed gemeentebestuur faciliteert dat.
De gemeentelijke schaalvergroting heeft echter ook tot gevolg dat binnen grotere samenwerkingsverbanden de verhoudingen en schaalverschillen groter worden, waardoor nog zelfstandige kleinere gemeenten in een moeilijke positie komen. In die gevallen waarin provincies signaleren dat dit leidt of zou kunnen leiden tot afname van bestuurskracht en duurzame kwaliteit van de dienstverlening aan de inwoners, hebben zij de wettelijke plicht het open overleg ingevolge de Wet algemene regels herindeling te starten en kunnen zij binnen het Beleidskader zelf een herindelingsadvies uitbrengen.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat dergelijke adviezen uitermate zorgvuldig moeten zijn voorbereid en de weging van de criteria ieder voor zich en in onderlinge samenhang helder moeten zijn toegelicht. Temeer omdat deze adviezen veel reacties oproepen van zowel voor- als tegenstanders, waarin de gevolgde procedure vaak ter discussie wordt gesteld. De leden van de VVD-fractie hebben een aantal bedenkingen en vragen bij bepaalde wetsvoorstellen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van deze wetsvoorstellen. Ten aanzien van een drietal hebben zij nog enkele vragen.
De leden van de fractie van D66 hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de wetsvoorstellen tot samenvoeging van diverse gemeenten. Zij hebben een enkele vraag bij wetsvoorstel 34 805 (Groningen, Ten Boer en Haren).
De leden van de PVV-fractie hebben van de wetsvoorstellen kennisgenomen. Zij wensen over alle twaalf voorstellen vragen te stellen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de wetsvoorstellen. Zij hebben vragen over de samenvoeging van de gemeenten Giessenlanden en Molenwaard.
De leden van de PvdA-fractie hebben van de wetsvoorstellen kennisgenomen. Zij sluiten zich aan bij een vraag over het wetsvoorstel samenvoeging van de gemeenten Haarlemmerliede en Spaarnwoude en Haarlemmermeer (paragraaf 7).
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de twaalf afzonderlijke wetsvoorstellen die strekken tot herindeling van gemeenten. Voor alle wetsvoorstellen geldt dat deze zullen leiden tot grotere gemeenten met meer kernen dan voorheen, zo constateren deze leden. Dat gegeven geeft aanleiding tot het stellen van enkele vragen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie delen de overtuiging van de huidige regering dat democratische controle belangrijk is en dat dit onder druk kan staan bij kleinere gemeenten die grotendeels afhankelijk zijn van regionale samenwerking op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (WGR) voor de uitvoering van belangrijke taken die de levenssfeer van mensen raken. In dat licht kan gemeentelijke herindeling een aangewezen route zijn om de democratische controle te herstellen. Tegelijk merken deze leden op dat het samenvoegen van gemeenten kan leiden tot meer afstand van de inwoners van deze gemeenten tot de leden van de gemeenteraad. Zeker indien er veel kernen in een gemeente zijn, zullen niet alle kernen een vertegenwoordiger in de gemeenteraad hebben. Hoe beoordeelt de regering deze paradox en op welke wijze wordt voorkomen dat versterking van de democratische controle enerzijds tot gevolg heeft dat anderzijds de afstand tussen kiezer en gekozene te groot wordt? Zijn dit punten van overweging bij het plan dat de Minister ontwikkelt tot versterking van de lokale democratie, zo vragen deze leden. Geeft dit voornemens tot het verder ontwikkelen van nieuwe kerngerichte vormen van democratische vertegenwoordiging?
Kan de regering, zo nodig in overleg met de gemeenten en de provincies, inzichtelijk maken of na dit omvangrijke aantal samenvoegingsvoorstellen het probleem van een tekort aan democratische controle door de regionale samenwerking, zoals benoemd in het regeerakkoord, zich niet meer voordoet? Geeft dit aanleiding tot andere beleidsvoornemens, zo vragen deze leden.
De leden van de fractie van de SGP hebben kennisgenomen van het voornemen om te komen tot een twaalftal gemeentelijke herindelingen. Bij drie van deze herindelingen hebben deze leden nog enige vragen.
Het lid van de fractie van de OSF heeft kennisgenomen van de wetsvoorstellen. Dit lid heeft vragen over de voorgestelde samenvoeging van de gemeenten Groningen, Haren en Ten Boer. De leden van de fracties van SP, PvdD en 50PLUS sluiten zich bij deze vragen aan.
Het gemeentebestuur van Haren is, zo constateren de leden van de VVD-fractie, in meerderheid tegen dit voorstel, terwijl het in Ten Boer min of meer gezien wordt als een logische volgende stap in de samenwerking met de gemeente Groningen. Voor alle kernen zijn dorpsvisies opgesteld die (ook) in de nieuwe bestuurlijke context als leidraad zullen fungeren. Na aanvankelijk een tweesporenbeleid (zelfstandigheid en herindeling) te hebben gevoerd, heeft de gemeente Haren zich in september 2016 teruggetrokken uit de herindelingsprocedure. Naar de mening van de raad was voldoende aangetoond dat de financiële positie en toekomst van de gemeente voldoende solide en duurzaam was.
In een eerder stadium heeft de gemeente uitgesproken een mogelijke samenvoeging met Tynaarlo bespreekbaar te vinden. Tynaarlo heeft dit echter afgewezen, waardoor in een mogelijke herindeling alleen die met Groningen en/of Ten Boer overbleef. De verhouding tussen Groningen en Haren is, zoals in veel gevallen tussen «grote stad en randgemeente», altijd al bijzonder geweest. Het is dan ook niet uitzonderlijk om, wanneer zelfstandigheid geen duurzame optie meer lijkt, de blik van de stad af te wenden en op zoek te gaan naar vergelijkbare (rand)gemeenten. Voor Haren is die optie vervallen en zijn er nog maar twee mogelijkheden: zelfstandig of bij Groningen, een scheidslijn die de gemeente verdeelt. De gemeente en de Stichting Burgercomité Haren verzetten zich tegen het voorstel. Hun bezwaren richten zich sterk op de gevolgde procedure, waarvan zij menen dat deze onzorgvuldig en zelfs onrechtmatig is geweest. De groep Kansrijk Haren daarentegen ijvert voor de in hun ogen structurele en duurzame oplossing samen te gaan met Groningen en Ten Boer.
Het herindelingsadvies is getoetst aan het Beleidskader, met de criteria draagvlak, interne samenhang, bestuurskracht, evenwichtige regionale verhoudingen en duurzaamheid. Omdat het draagvlak binnen de gemeente Haren beperkt is, dient aan de andere criteria grotere waarde te zijn toegekend. Met het project Beterr Haren denkt het gemeentebestuur in 2020 weer zodanig op (financiële) krachten te zijn, dat zelfstandigheid een reële optie is.
Het criterium «duurzaam» voorziet in een oplossing die houdbaar en voor de toekomst structureel is, voor zowel de gemeente zelf (en haar inwoners) als voor de regionale verhoudingen. Kan de regering aangeven aan welke tijdspanne wordt gedacht bij de term «duurzaam»? En hoe is de herindelingsprocedure verlopen nadat Haren zich heeft teruggetrokken? Groningen en ten Boer bereiden zich (ongetwijfeld) voor op het samengaan per 1 januari 2019. Hoe worden/zijn de belangen van Haren hierin geborgd?
De leden van de CDA-fractie willen van de regering graag een uitzetting ontvangen over de vraag of naar haar oordeel het proces leidend tot dit wetsvoorstel in de richting van de gemeente Haren wel geheel en al fair is verlopen. Bekend was immers van meet af aan dat de gemeente Haren niet happig was op samenvoeging met Groningen. Voorts is Haren door het provinciaal bestuur opgeroepen haar financiën op orde te brengen. Deze zijn inmiddels op orde. En toch moet Haren nu tegen haar zin samengaan met Groningen en Ten Boer.
Dit wetsvoorstel heeft veel reacties opgeroepen vanuit het gemeentebestuur en de bevolking van Haren, zo stellen de leden van de D66-fractie vast. Een van de aspecten die de aan het woord zijnde leden trof, is het verwijt dat het provinciebestuur van Groningen en de regering de Wet algemene regels herindeling (Wet Arhi) niet correct zouden hebben toegepast. Zo zou van een open overleg als bedoeld in artikel 8 Wet Arhi geen sprake zijn geweest, nu het provinciebestuur de optie van blijvende zelfstandigheid van Haren niet serieus zou hebben meegewogen. Vervolgens zou de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties het herindelingsvoorstel van het provinciebestuur kritiekloos, dat wil zeggen zonder een inhoudelijke toetsing aan het geldende Beleidskader hebben overgenomen. In dat licht wordt getwijfeld aan de rechtmatigheid van het voorstel. De beoordeling van de rechtmatigheid van wetten is op grond van artikel 120 Grondwet aan de wetgever zelf. Graag vragen deze leden de regering nog eens op deze kritiek in te gaan.
De leden van de PVV-fractie stellen de volgende vragen. In de memorie van toelichting staat op p. 1:
«Het draagvlak voor deze herindeling is in de gemeente Haren weliswaar beperkt, maar de regering acht het van belang dat wordt gekomen tot een duurzame oplossing voor de regio, opdat de gemeenten in deze regio zich kunnen richten op hun taken in plaats van voortdurende discussies over de bestuurlijke toekomst.»
Kan de regering concreet aangeven waaruit blijkt dat gemeenten in de regio zich momenteel niet kunnen richten op hun taken? Voor wat Haren betreft: zijn de provinciale en de rijksoverheid juist niet de oorzaak van de discussie over de bestuurlijke toekomst van deze gemeente? Waarom laat de regering deze gemeente zich niet gewoon richten op haar taken in plaats van haar lastig te vallen met een herindeling waarvoor geen draagvlak bestaat?
Op p. 1 staat voorts:
«Het toekomstperspectief van Haren is zodanig onzeker dat een zelfstandig voortbestaan van deze gemeente risicovol is.»
Voor wie is dit risicovol? Zijn al deze risico’s uitgesloten door een herindeling? Kan de regering uitsluiten dat een herindeling geen nieuwe risico’s voor de inwoners van Haren met zich meebrengt? Kan de regering aangeven hoe zij denkt risico’s van bestuurlijke schaalvergroting te kunnen ondervangen?
Op p. 2 van de memorie van toelichting staat:
«Deze bijzondere vorm van intergemeentelijke samenwerking heeft ervoor gezorgd dat Ten Boer nog een tijd de eigen bestuurlijke autonomie heeft kunnen behouden.»
Hoe verhoudt deze constatering zich met de opmerkingen dat het lokale bestuur van Ten Boer «te kwetsbaar» zou zijn en niet «bestuurskrachtig» genoeg? Waarom zou de intergemeentelijke samenwerking met Groningen niet langer kunnen volstaan?
Op p. 2 staat voorts:
«In oktober 2015 was de financiële situatie van de gemeente Ten Boer zo verbeterd dat het mogelijk was om verder te spreken over de mogelijke scenario’s voor de bestuurlijke toekomst van de gemeente.»
Wat is de huidige stand van de financiële situatie? Is deze in de tussentijd verder verbeterd?
Op de p. 3 t/m 5 van de memorie van toelichting lezen de leden van de PVV-fractie dat de gemeente Haren duidelijk heeft aangegeven zelfstandig te willen blijven. Driekwart van de bevolking heeft zich hiervoor in een referendum ook uitgesproken, het voorzieningenniveau van de gemeente is op orde en financieel staat de gemeente er ook goed voor, wat ook bevestigd wordt in het COELO-rapport. Kan de regering uitleggen welk belang van de inwoners van Haren zij denkt te dienen door tegen hun zin deze herindeling tóch af te dwingen?
De gemeente Haren bestaat sinds 1811, de gemeente Ten Boer sinds 1798. Welke argumenten heeft de regering om meer dan twee eeuwen bestuursautonomie met één pennenstreek door te halen? Speelt voor de regering de historisch-maatschappelijke context van lokaal bestuur totaal geen rol? Tussen Haren en Ten Boer ligt een reisafstand van meer dan 20 kilometer. Kan de regering nader duiden wat Haren en Ten Boer gemeenschappelijk zouden hebben om één gemeenschap te vormen? Wordt de nieuwe gemeente Groningen hiermee niet een maatschappelijk onsamenhangende eenheid?
Op p. 4 van de memorie van toelichting staat:
«Doel van dit open overleg was om te verkennen of in het belang van de inwoners van de gemeenten gekomen kon worden tot een duurzame en bestuurskrachtige oplossing in regionaal perspectief.»
Kan de regering aangeven welk belang van de inwoners van Haren hiermee gediend zou moeten zijn, aangezien zij al met tweederde meerderheid in een referendum hadden aangegeven deze herindeling niet te willen? Kan de regering nader aangeven wat precies bedoeld wordt met een «duurzame en bestuurskrachtige oplossing in regionaal perspectief»? Is dit niet gewoon een bestuurlijke bezweringsformule die bij vrijwel iedere herindeling standaard naar voren wordt gebracht? Zo niet, wat is er in dit verband dan uniek aan deze «oplossing»?
De leden van de PVV-fractie citeren de memorie van toelichting, p. 5:
«Gedeputeerde staten achtten dit te risicovol en niet in het belang van de inwoners van Haren.»
Kan de regering uitleggen waarom dit te risicovol zou zijn en welk belang van de inwoners van Haren hiermee gediend zou zijn? Heeft de regering deze bewering van gedeputeerde staten klakkeloos overgenomen in haar afweging over de herindeling of zelf nader onderzoek verricht of laten verrichten naar de belangen van de inwoners van Haren? Op het herindelingsvoorstel zijn 1.100 zienswijzen ingediend. Vanuit het burgercomité in Haren wordt opgemerkt dat de provincie stelselmatig een inhoudelijke reactie achterwege heeft gelaten op de argumentatie en bezwaren in de ingediende zienswijzen. Kan de regering aangeven of zij kennis heeft genomen van de inhoud van deze zienswijzen en of zij dit vindt getuigen van een zorgvuldig proces? Kan de regering aangeven hoe de Wet algemene regels herindeling gelet op haar wetsgeschiedenis en jurisprudentie bedoeld heeft om te gaan met zienswijzen op een herindelingsvoorstel door betrokken overheden en in hoeverre zij de afhandeling van de zienswijzen bij dit herindelingsvoorstel correct en passend vindt binnen de bedoeling van de wetgever?
Onder verwijzing naar de p. 8–9 van de memorie van toelichting stellen de leden van de PVV-fractie de volgende vragen. Waarom zijn voor de regering opkomstcijfers van bijeenkomsten zo relevant voor haar oordeel over draagvlak? Was de regering tot een ander oordeel gekomen bij hogere opkomstcijfers, of was dit uiteindelijk net zo hard genegeerd als de tweederde meerderheid van de bevolking in Haren? Waarom is niet eerst een referendum gehouden in de gemeenten Groningen en Ten Boer, of de inwoners daar daadwerkelijk achter de herindeling staan?
Onder verwijzing naar p. 12 van de memorie van toelichting vragen de leden van de PVV-fractie welke criteria de regering hanteert voor «regionale bestuurskracht» en «regionale bestuurlijke verhoudingen». Zijn deze regionale aspecten voor de regering zwaarwegender dan het standpunt van burgers van Haren om zelfstandig te blijven? Kan de regering specifiek aangeven hoe de afgedwongen herindeling van Haren zich verhoudt tot het Europees Handvest voor de lokale autonomie? Wordt aan alle criteria hieruit voldaan?
Op 16 mei jl. ontvingen de leden van de Staten-Generaal het boekje «Haren op eigen benen» namens het Harense gemeentebestuur. Is de regering bereid om een nadere reactie te geven op de elf kernpunten die de gemeente in dit boekje benoemt?
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van het voorstel dat strekt tot samenvoeging van de gemeenten Groningen, Haren en Ten Boer. Zij constateren dat de gemeenten Groningen en Ten Boer zich voor deze herindeling hebben uitgesproken en daarmee deze samenvoeging «van onderop» dragen. Voor Haren geldt dat niet, de meerderheid van de raad heeft zich tegen deze samenvoeging uitgesproken, en dit gegeven leidt tot het stellen van enkele vragen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering of er naast een zelfstandig Haren andere opties denkbaar zijn die kunnen rekenen op een groter draagvlak in Haren dan het huidige voorstel. Zij zien dat de eerdere herindelingen in de regio en de keuzes die daarbij gemaakt zijn, ook door de gemeente Haren, nu repercussies hebben. Zij denken daarbij met name aan de eerdere optie tot samenvoeging met de gemeente Tynaarlo. Deze leden vragen welke perspectieven de regering op dit punt op middellange termijn ziet. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen om hierbij nader in te gaan op een toetsingspunt in het Beleidskader gemeentelijke herindelingen, de interne samenhang van de nieuw te vormen gemeente. Ten aanzien van het toetsingspunt – de bestuurskracht – zijn in de loop der jaren meerdere rapporten geschreven. Vindt de regering dat deze een eensluidend beeld geven? Zijn er ten aanzien van de bestuurskracht en de gemeentelijke financiën nog nieuwe bevindingen en hoe beoordeelt de regering deze?
De weerstand vanuit de bevolking van Haren tegen de voorgestelde samenvoeging is opvallend groot, zo constateren de leden van de SGP-fractie. Heeft de regering zicht op de vraag of er daadwerkelijk voldoende draagvlak is binnen Haren? Zijn de tekortkomingen die destijds aan de orde waren in Haren, met name op financieel gebied, onvoldoende opgelost om Haren de mogelijkheid te geven om zelfstandig verder te gaan? Vindt de regering dat ten aanzien van deze herindeling voldoende aandacht geschonken is aan de mogelijkheid om provinciegrensoverschrijdend te kijken naar de mogelijkheden? Is er naar het oordeel van de regering voldoende onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om Haren samen te voegen met de gemeente Tynaarlo? Zo ja, wat was de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet? En is de regering in dat geval bereid alsnog een dergelijk onderzoek in te stellen?
Het lid van de OSF-fractie heeft vragen over dit wetsvoorstel. Op 25 november 2013 is door de raad van Haren een (positief) besluit genomen met betrekking tot een eventuele samenvoeging met Groningen en Ten Boer. Onder welke omstandigheden is dit besluit tot stand gekomen en hoe moet het gekarakteriseerd worden? Als principebesluit, als richtinggevend besluit of als voorlopig besluit, in afwachting van de uitkomst van een volksraadpleging en de resultaten van de raadsverkiezing van 2014?
Kan het besluit van de gemeente Haren om na de raadsverkiezingen van 2014 via een nieuw besluitvormingstraject te komen tot een uiteindelijk standpunt met betrekking tot eventuele herindeling, c.q. samenwerking, gezien worden als rechtmatig, gelet op het besluit van 25 november 2013?
Is de conclusie juist dat aan het besluit van gedeputeerde staten van 1 september 2015, en per brief op 3 december 2015 bevestigd aan de raad van Haren, om niet eigenstandig gebruik te zullen maken van hun bevoegdheid om herindelingsvoorstellen te doen op basis van artikel 8 van de Wet algemene regels herindeling (Wet arhi), de gemeente Haren de overtuiging mocht ontlenen dat het oplossen van de bestaande bestuurskracht, c.q. financiële problemen de mogelijkheid zou geven zelf te besluiten tot een ander toekomstperspectief dan samenvoeging met Groningen en Ten Boer?
Is de provincie niet (te) snel vooruitgelopen op het door de raad van Haren op 15 juni 2016 vastgestelde verbeterde ombuigingsplan met betrekking tot gemeentelijke financiën en voorzieningenniveau, door al op 30 maart 2016 te besluiten tot toepassing en op 28 juni tot voortgezette toepassing van artikel 8 van de Wet arhi om tot een samenvoeging van Haren met Groningen en Ten Boer te komen? Vindt de regering dit een juiste en verantwoorde handelwijze van de provincie, gelet op:
– het feit dat de door de provincie bij haar motivering gebruikte beoordeling van B&A geen betrekking had op het door de raad vastgestelde verbeterplan,
– het feit dat het door de raad vastgestelde verbeterplan vervolgens door het COELO als voldoende werd gekwalificeerd,
– het resultaat van de raadpleging van maart 2014, waaruit bleek dat driekwart van de Harense bevolking tegen de samenvoeging was,
– het door de gemeente Haren aan de Minister gedane verzoek van 21 juli 2016 tot schorsing en vernietiging van het besluit tot het starten van de herindelingsprocedure,
– het feit dat de provincie de gemeente Haren had toegezegd dat de gemeente zelf de afweging kon maken of haar inwoners het beste gediend zouden zijn met herindeling dan wel met behoud van zelfstandigheid (mededelingen van 15 maart 2016 en 30 maart 2016 en uitspraak gedeputeerde Brouns in de Statencommissie bestuur op 13 april 2016),
– ten slotte het feit dat hiermee de gedane verzekering dat de provincie niet eigenstandig tot een procedure zou overgaan, (onverwacht) teniet werd gedaan.
Is het feit dat deelname aan de verdere voorbereiding van de door de provincie voorgestane herindeling door de gemeente Haren geweigerd is, waarbij door Haren, nadat de uitkomsten van het COELO-onderzoek bekend waren, op 5 september aan gedeputeerde staten is verzocht om de gestarte procedure te beëindigen, voor de regering reden om te concluderen tot een ernstig gebrek aan draagvlak voor samenvoeging in Haren, of beoordeelt de regering dat anders?
Is de regering ook van mening dat er na het door de gemeente Haren gedane verzoek van 21 juli 2016 tot schorsing en vernietiging van het besluit tot het starten van de herindelingsprocedure alle reden was om de juistheid en wenselijkheid van het provinciale herindelingsadvies te onderzoeken en te beoordelen, gelet op de hierboven genoemde zes feiten en ook in aanmerking genomen dat vanuit de Harense burgerij (burgercomité) zeer negatief werd gereageerd op de wijze waarop de provincie de herindelingsprocedure had gevoerd en in het herindelingsadvies had weergegeven. In hoeverre is dat door de regering daadwerkelijk gedaan en wat waren daarbij de conclusies?
Kan de regering toelichten waarom het handelen van de provincie Groningen betreffende het open overleg met Groningen, Ten Boer en Haren zodanig anders is geweest dan het handelen van de provincie Limburg met betrekking tot het open overleg met Heerlen en Landgraaf dat dit een verschil in beoordeling rechtvaardigde?
In het Beleidskader gemeentelijke herindeling wordt vastgesteld dat het kabinet een nadere onderbouwing vraagt waarom bij gebrek aan unaniem draagvlak bij de betrokken gemeenten toch een herindeling wordt gewenst door de provincie. Hoe is deze onderbouwing door de provincie gegeven, en vindt de regering deze onderbouwing voldoende om de bezwaren van Haren te overrulen? Dit gelet op het feit dat samenvoeging van Groningen en Ten Boer gelet op de bestaande interne regelingen op zichzelf voor de hand lag en voor Haren andere mogelijke alternatieven, concreet samenwerking, c.q. samenvoeging met Tynaarlo, niet zijn onderzocht.
Zijn gesprekken tussen de gemeenten Haren en Tynaarlo over samenwerking op bezwaren van Tynaarlo gestuit, en zo ja, welke bezwaren dan concreet, of juist afgebroken door de gemeente Haren toen uit het besluit van 1 september 2015 van gedeputeerde staten de urgentie voor een alternatief naast zelfstandig voortbestaan minder groot leek te zijn? Indien het laatste, mag er dan ook vanuit worden gegaan dat gedeputeerde staten ook wisten dat als direct gevolg van hun besluit van 1 september 2015 het college van Haren de verkennende gesprekken met Tynaarlo over een mogelijk samengaan, waartoe de raad van Haren op 12 januari 2015 had besloten, had afgebroken omdat de urgentie hiervan door gedeputeerde staten was weggenomen?
Hoe beoordeelt de regering de gedachte dat een samenwerking, uitlopend op samenvoeging, van Haren en Tynaarlo op zichzelf een bestuurseenheid zou kunnen opleveren met voldoende draagvlak, met voldoende interne samenhang, passend in de regionale verhoudingen binnen de regio Groningen-Assen, en met voldoende bestuurskracht, per saldo dus als een duurzame oplossing voor eventuele problemen op de langere termijn?
Kan de regering bevestigen dat het college van gedeputeerde staten, ter uitwerking van een desbetreffende afspraak van CDA, CU, D66, GL en SP in hun collegeakkoord provincie Groningen 2015–2019, op of omstreeks 1 september 2015 besloot niet eigenstandig gebruik te maken van zijn bevoegdheid om herindelingsvoorstellen te doen, als daarvoor geen draagvlak is bij de betrokken gemeenten, welk besluit op 1 september 2015 in een brief aan provinciale staten werd meegedeeld en op 3 december 2015 schriftelijk aan de raad van Haren werd bevestigd? En dat dit besluit gold voor de gehele provincie en nog steeds ongewijzigd van kracht is? Zo ja,
– kan de regering toelichten waarom dit besluit niet is vermeld in het herindelingsadvies en in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel?
– kan de regering een verklaring geven voor het feit dat gedeputeerde staten zich, blijkens hun besluit ex artikel 8 Wet arhi herindeling van 30 maart 2016, ten aanzien van Haren kennelijk niet gebonden achtten aan hun eigen besluit van 1 september 2015 en de bevestiging ervan op 3 december 2015 aan de raad van Haren?
– kan de regering bevestigen dat jegens de gemeente Veendam (27.500 inwoners), die in februari 2017 eveneens verkoos om zelfstandig te blijven, en de gemeenten Pekela (12.700 inwoners) en Stadskanaal (32.700 inwoners), die evenmin aanstalten maken om uitvoering te geven aan de wens van de provincie tot opschaling, gedeputeerde staten zich wel hebben gehouden aan hun besluit van 1 september 2015 en toelichten hoe zij dit verschil in behandeling motiveren?
– is de regering niet van mening dat een overheid het door haar gewekte vertrouwen dient te honoreren (vertrouwensbeginsel), en kan de regering dan het oordeel van de regering onderbouwen dat gedeputeerde staten zorgvuldig hebben gehandeld door op 30 maart 2016 te besluiten tot toepassing van artikel 8, eerste lid, Wet arhi, teneinde de gemeente Haren te dwingen tot deelname aan open overleg met de gemeenten Groningen en Ten Boer, terwijl zij op 3 december 2015 aan de raad van Haren hadden bevestigd niet eigenstandig herindelingsvoorstellen te zullen doen in gevallen waarin daarvoor geen draagvlak is bij een betrokken gemeente?
– is de regering van mening dat gedeputeerde staten zorgvuldig hebben gehandeld door op 30 maart 2016 te besluiten tot toepassing van artikel 8, eerste lid, Wet arhi, teneinde de gemeente Haren te dwingen tot deelname aan open overleg met de gemeenten Groningen en Ten Boer, gelet op het feit dat de raad van Haren op 14 december 2015 had besloten tot acties om de basis voor continuering van de zelfstandigheid van de gemeente te versterken en het college van Haren op 5 maart 2016, na kennisneming van het bestuurskrachtonderzoek van B&A, aan de provincie had aangegeven de geconstateerde knelpunten zelf te gaan oplossen met behulp van een verbeterplan, wat blijkens hun brief van 15 maart 2016 en hun besluit van 30 maart 2016 ook nog de instemming had van gedeputeerde staten?
– is het geen gebruik dat provinciebesturen bekendheid geven aan een voornemen tot toepassing van artikel 8 Wet arhi? Was zo'n aankondiging in dit geval niet op haar plaats geweest, omdat de gemeente, gelet op de door de provincie gewekte verwachting, redelijkerwijs geen rekening hoefde te houden met de mogelijkheid dat, in strijd met het eigen besluit van 1 september 2015, gedeputeerde staten artikel 8 Wet arhi zouden inzetten?
Is de regering van mening dat gesteld moet worden dat juist de gemeente Haren «langjarig en in hoge mate afhankelijk is van gemeenschappelijke regelingen voor essentiële taken» (de in het regeerakkoord genoemde omstandigheid waarin een proces van herindeling gewenst is)? Dit gelet op het feit dat een samenvoeging van Haren met Groningen en Ten Boer niet leidt tot een vermindering van het aantal gemeenschappelijke regelingen.
Is de regering van mening dat in het geval van de onderhavige herindeling sprake was van een «jarenlang voortduren van herindelingsdiscussies tussen gemeenten zonder reëel zicht op een bevredigende uitkomst»? Zo ja, op grond van welke omstandigheden? Is de regering van mening dat in het geval van de onderhavige herindeling sprake was van «urgente problemen die alleen opgelost kunnen worden met een herindeling»? Dit gelet op de conclusies van B&A en van COELO.
Voor de inwoners en ondernemers van Haren belangrijke aspecten van de beoogde herindeling, onder meer de te verwachten gevolgen voor de kwaliteiten en het karakter van de vier dorpen en het buitengebied in Haren en voor het lokale lastenniveau e.a., zijn door de provincie verwezen naar een door Groningen, Haren en Ten Boer op te stellen bestuursovereenkomst. De raad van Haren heeft besloten dat geen medewerking werd verleend aan de voorbereiding en vaststelling van de bestuursovereenkomst. Deze weigering was voor gedeputeerde staten reden om een voormalige gedeputeerde van Drenthe aan te stellen als verbindingspersoon ten behoeve van de belangen van Haren. De raad van Haren heeft die aanstelling niet aanvaard. Dit leidt het lid van de OSF-fractie tot de volgende vragen:
– Kan de regering aangeven of en, zo ja, in hoeverre een provincie in het kader van een provinciale herindelingsprocedure afspraken over relevante onderwerpen niet in een herindelingsontwerp en vervolgens in een herindelingsadvies, maar ter regeling in een bestuursovereenkomst kan laten?
– Kan de regering aan de hand van concrete voorbeelden aangeven hoe vaak bij provinciale herindelingsprocedures gebruik wordt gemaakt van zo'n flankerende bestuursovereenkomst?
– Kan de regering een overzicht geven van de onderwerpen die in elk geval in een provinciaal herindelingsontwerp en herindelingsadvies en memorie van toelichting bij een voorstel van wet tot herindeling behoren te worden vastgelegd, teneinde niet tekort te doen aan:
– het wettelijk recht van raden, burgers en maatschappelijke organisaties op het indienen van zienswijzen en een zorgvuldige inhoudelijke beoordeling hierop door de provincie en
– het vereiste van een deugdelijke informatievoorziening aan de regering, de Raad van State en de Staten-Generaal over alle relevante aspecten van een beoogde herindeling?
– Kan de regering aangeven aan welk artikel van de Wet arhi of enig andere wet een provincie de bevoegdheid kan ontlenen om zonder instemming van de gemeenteraad iemand aan te stellen om bij de voorbereiding van een bestuursovereenkomst de belangen van een niet deelnemende gemeente te behartigen?
Wat is het oordeel van de regering over de zorgvuldigheid van het feit dat een herindelingsontwerp ter inzage is gelegd waarin werd uitgegaan van een lichte samenvoeging, terwijl de provincie wist, althans redelijkerwijs moest weten dat niet was voldaan aan de voorwaarden die Minister Plasterk in zijn brief van 30 juni 2015 tot aanvulling van het Beleidskader had geformuleerd?
Deelt de regering de conclusie dat de aantallen ingediende zienswijzen erop wijzen dat er tussen de drie betreffende gemeenten groot verschil is in de maatschappelijke acceptatie van het samenvoegingsvoornemen en dat dit er (opnieuw) op wijst dat het draagvlak voor de samenvoeging juist in Haren bijzonder klein is?
De provincie motiveert uiteindelijk haar besluit tot vaststelling van het herindelingsadvies op 28 juni 2016 als volgt:
«Gelet op de forse opgaven tot verbetering van het kwetsbare financiële perspectief van Haren (bezuinigingen en lastenverhogingen) en de ingrijpende gevolgen daarvan voor haar inwoners, collectieve voorzieningen en de gemeentelijke organisatie komen wij – alles afwegende – tot het oordeel dat een zelfstandige gemeente Haren een onvoldoende duurzame, (financieel) robuuste en bestuurskrachtige toekomst heeft in regionaal perspectief.»
Daarentegen concludeert prof. dr. M.A. Allers/COELO – op basis van het door hem verrichte onderzoek naar de diverse rapporten over de financiële positie van Haren en naar het op 15 juni 2016 vastgestelde definitieve ombuigingspakket in Beterr Haren – dat de raad van Haren met dit ombuigingspakket een juist antwoord heeft gegeven op de bevindingen in de diverse rapporten, de gemeente met voldoende politieke wil haar financiële probleem zelf kan oplossen en het financiële probleem derhalve geen reden is voor herindeling.
Wat betreft het «kwetsbare» financiële perspectief, kan de regering bevestigen dat de solvabiliteit van de gemeente Haren van 14% per 1 januari 2016 verbetert naar (naar verwachting) 19% eind 2018, met als doelstelling in het verbeterplan 30% in 2023? En is het juist dat de solvabiliteit van de gemeente Groningen van 2016 naar eind 2018 naar verwachting zal dalen van 15% naar 8%? En verder dat de algemene reserve van de gemeente Haren stijgt van € 4,1 miljoen per 1 januari 2016 tot (naar verwachting) € 9,1 miljoen eind 2018? En dat de begroting van Haren voldoende ruimte biedt om de lasten van de bestaande schulden te dragen binnen een sluitende begroting?
Is de regering het eens met de conclusie van prof. Allers/COELO, gelet op de verbeteringen op het punt van de algemene reserve en de solvabiliteit die de gemeente Haren sinds 28 juni 2016 heeft behaald met de uitvoering van het ombuigingspakket? Heeft de regering de indruk dat deze resultaten behaald zijn ten koste van «ingrijpende gevolgen voor de inwoners, collectieve voorzieningen en de gemeentelijke organisatie»? Zo ja, in welk concreet opzicht?
Kan de regering concreet aangeven of het oordeel van prof. dr. M.A. Allers dat het financiële probleem van Haren niet een structureel karakter heeft, maar is terug te voeren op verkeerde beleidskeuzen in het verleden en met voldoende politieke wil door Haren zelf kan worden opgelost door uitvoering van het door de raad vastgestelde ombuigingspakket, door de regering nadrukkelijk is betrokken bij haar oordeelsvorming over het financiële perspectief van Haren en de noodzaak tot herindeling en welk gewicht hieraan is toegekend?
In het herindelingsadvies noch in de memorie van toelichting is inzicht gegeven in de te verwachten gevolgen van een samenvoeging van Haren met Groningen voor het lokale lastenniveau voor de inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties in Haren en de te verwachten gevolgen voor het voorzieningenniveau in Haren, terwijl in diverse zienswijzen uit Haren op het herindelingsontwerp om duidelijkheid hierover is gevraagd. Is de regering niet van mening dat dit onderdeel van het herindelingsadvies had moeten uitmaken?
Op een schriftelijke vraag van de leden van de VVD-fractie in de Tweede Kamer over de lokale lasten voor bedrijven in Haren in verhouding tot die in Groningen heeft de regering geantwoord dat bij een samenvoeging met Groningen naar verwachting de belastingdruk voor bedrijven in geringe mate zou toenemen indien de tarieven van de huidige gemeente Groningen in de nieuwe gemeente van toepassing zouden blijven. Kan de regering dit antwoord met een vergelijkend overzicht van de tarieven voor belastingen, heffingen en leges in Haren en Groningen in 2018 nader toelichten en daarbij tevens een inhoudelijke reactie geven op het volgende:
– Klopt het dat het huidige ozb-tarief voor niet-woningen voor eigenaren in Groningen 92% hoger ligt dan in Haren en voor gebruikers 93% hoger?
– Klopt het dat het ozb-tarief voor niet-woningen niet alleen geldt voor alle bedrijven, waaronder winkels, horeca- en recreatiebedrijven, landbouwbedrijven en kantoren, maar ook voor de scholen, kerken, dienstencentra, de Hortus Botanicus, dorpshuizen, sportverenigingen, medische instellingen, verpleeghuizen?
– Klopt het dat bij een samenvoeging van Haren met Groningen alle eigenaren en gebruikers van niet-woningen gezamenlijk jaarlijks ca. € 1,2 miljoen meer moeten gaan betalen?
– Klopt het dat deze jaarlijkse extra last van € 1,2 miljoen niet alleen in absolute zin een groot bedrag is, maar ook in relatieve zin: het ombuigingspakket van Haren leidt tot een ozb-verhoging over de periode van 2017–2023 van 23%, d.i. in totaal € 345.000,- ofwel gemiddeld € 49.300,- per jaar?
– Klopt het dat in de gemeente Groningen precariorechten worden geheven, in de gemeente Haren niet?
– Is door de provincie onderzocht wat de toename van jaarlijkse lasten door hogere ozb en door precariorechten voor gevolgen kan hebben voor de betrokken bedrijven en instellingen, voor het in stand houden van de winkel- en horecavoorzieningen in het centrum van Haren en elders in de gemeente Haren en direct of indirect voor de inwoners van de vier dorpen van Haren? Zo niet, waarom niet?
– Hoe verhoudt het voorgaande zich tot het schriftelijke antwoord dat naar verwachting de belastingdruk voor bedrijven in geringe mate zou toenemen indien de tarieven van de huidige gemeente Groningen in de nieuwe gemeente van toepassing zouden blijven?
– Klopt het dat het ozb-tarief voor eigenaren van woningen in Haren in 2018 0,0052% hoger is dan in Groningen en dat dit betekent dat de eigenaren van de ca. 9.000 woningen in Haren gezamenlijk € 127.192, – meer betalen dan zij in Groningen zouden moeten doen, ofwel gemiddeld ca. € 14,13 per eigenaar?
– Klopt het dat de in 2017 doorgevoerde verhoging van de ozb woningen samenhangt met de door de raad van Haren gemaakte keuze om in de periode van 2017–2023 begrotingsoverschotten te creëren om de financiële positie structureel te versterken en derhalve niet «opmerkelijk» is zoals in het antwoord van de regering staat?
– Klopt het dat het aannemelijk is dat, ingeval Haren bij Groningen zou worden gevoegd, van de door de eigenaren van woningen in Haren te betalen ozb minder beschikbaar zal zijn voor de duurzame instandhouding van het hoge voorzieningenniveau in Haren?
Kan de regering onderbouwen hoe zij tot het oordeel kon komen dat zonder samenvoeging van Haren bij Groningen de financiële risico’s van het veronderstelde onzekere financiële perspectief van Haren voor de inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties en het voorzieningenniveau van Haren groter zijn dan met die samenvoeging, gelet op de financiële situatie van Groningen?
Klopt het dat de gemeenteraden van Groningen en Ten Boer nooit hebben uitgesproken dat de gemeente Haren mee dient te doen aan de samenvoeging van hun gemeenten en evenmin is aangetoond dat de samenvoeging van die gemeenten op enigerlei wijze wordt bemoeilijkt of belemmerd als de gemeente Haren daarbuiten blijft?
De regering heeft in het debat met de Tweede Kamer over dit wetsvoorstel op 17 april jl. in antwoord op een vraag gezegd dat in het overgangsgebied tussen Groningen en het dorp Haren, waaronder de zogenoemde «groene long» tussen Groningen en Haren tot ten minste 2040 niet zal worden gebouwd. Kan de regering toelichten waarop haar uitspraak is gebaseerd? Kan de regering in dit verband een inhoudelijke reactie geven op recent onderzoek van RTV Noord waaruit is gebleken dat in de «groene long» inmiddels 84 hectare in handen is van vastgoedontwikkelaars, die «hopen dat dit gebied op termijn een bouwbestemming krijgt waardoor de grond mogelijk honderd keer zoveel waard wordt»?3
Door Minister Plasterk is bij de bespreking van het Beleidskader gemeentelijke herindeling in een algemeen overleg van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer op 3 juli 2013 het volgende gezegd:
«Van een zorgvuldige voorbereiding kan alleen worden gesproken indien bij een provinciale herindelingsprocedure de betrokken provincie zo verstandig met haar bevoegdheid is omgegaan en zich zo redelijk heeft opgesteld en het zo behoedzaam heeft gedaan, dat het resultaat door de wetgever kan worden gedragen».4
Onderschrijft de regering de waarschuwing van mevrouw van Toorenburg, gedaan tijdens bovengenoemd algemeen overleg, dat als een provincie niet handelt op een wijze als vervat in de drie criteria en onvoldoende oog en oor heeft voor de opvattingen van een gemeenteraad en de burgers, dit leidt tot een stemming van mensen van «gooi het maar in mijn pet», in de samenvattende woorden van Minister Plasterk?
Is de regering ervan overtuigd dat de provincie Groningen bij de voorbereiding en opstelling van het herindelingsadvies gehandeld heeft in overeenstemming met deze drie criteria?
Dit herindelingsvoorstel is, zo stellen de leden van de VVD-fractie vast, het resultaat van een reeds langlopend proces, voorafgegaan door verdergaande vormen van gemeentelijke samenwerking. Helaas bracht die samenwerking niet de resultaten die voor dit samenhangende gebied noodzakelijk zijn. Hoewel de gemeenten unaniem van mening zijn dat «er iets moet gebeuren» zijn zij verdeeld over de richting om die samenhang ook bestuurlijk te verankeren. Opmerkelijk is dat de Stuurgroep OBT, die is samengesteld uit vertegenwoordigers uit alle gemeenteraden, in (grote) meerderheid de voorkeur uit heeft gesproken voor de optie herindeling. De besluitvorming van de gemeenteraden liet echter een ander beeld zien. Volgens de leden van de VVD-fractie heeft de provincie Zuid-Holland daarop terecht de verantwoordelijkheid genomen om deze bestuurlijke impasse te doorbreken, met als resultaat het herindelingsadvies alle gemeenten her in te delen tot een gemeente Hoeksche Waard.
Nu de gemeenten Binnenmaas, Cromstrijen en Korendijk – dus drie van de vijf betrokken gemeenten – zich tegen dit voorstel verzetten is er geen sprake van een overtuigend draagvlak, maar, zo stelt de regering, wordt er toch ruimschoots aan de criteria van het Beleidskader voldaan. Bovendien, zo wordt gesteld, kan deze impasse alleen van buitenaf doorbroken worden. Nu blijkbaar de tegenstelling in het gebied groot is, vragen de leden van de VVD-fractie zich af of en hoe de voorbereiding voor de nieuwe gemeente vorm krijgt. Zijn de zich verzettende gemeenten wel bereid hieraan hun medewerking te verlenen? Een van de bezwaren is dat de gemeente te uitgestrekt zou zijn en te veel dorpen en kernen zou omvatten. Kan de regering een aantal reeds langer bestaande en vergelijkbare grote plattelandsgemeenten noemen?
De leden van de PVV-fractie stellen de volgende vragen. In de memorie van toelichting is op p. 1 sprake van het doorbreken van de «bestuurlijke impasse in de regio Hoeksche Waard». Kan de regering aangeven welk belang burgers van betrokken gemeenten hebben bij het doorbreken van deze «impasse»? Is het van bovenaf opleggen van een herindeling niet het doorkruisen van democratische besluitvorming van onderop?
Op p. 2 van de memorie van toelichting staat:
«De conclusie van de evaluatie is onder meer dat de SOHW de samenwerking niet goed kan faciliteren, er te weinig onderling vertrouwen is en de samenwerking meer voortkomt uit noodzaak dan de wens om gezamenlijk kansen te creëren.»
Kan de regering uitleggen waarom de onderlinge samenwerking in een heringedeelde gemeente plotseling wél goed zou zijn? Zijn er niet genoeg voorbeelden van eerder heringedeelde gemeenten waar dat onderlinge vertrouwen en samenwerking nooit tot hun recht zijn gekomen (zoals Maasdonk en Landerd)?
Eveneens op p. 2 staat:
«Dit voorstel is op 18 december 2013 door de gemeenteraden van Cromstrijen, Oud-Beijerland en Strijen overgenomen en door de gemeenteraden van Binnenmaas en Korendijk verworpen. Er kon op dat moment geen (volledige) overeenstemming worden gevonden over de bestuurlijke toekomst van de gemeenten.»
Als twee gemeenten er bij voorbaat al niet achter staan (en thans drie gemeenten), waarom dan toch tegen wil en dank doorzetten? Ondermijnt dat niet juist de veronderstelde verbeterde samenwerking in de nieuw te vormen gemeente? Kan de regering aangeven op welke specifieke onderdelen de huidige gemeenten concreet niet «bestuurskrachtig» genoeg zouden zijn en welke alternatieven vanuit de provincie Zuid-Holland zijn geboden om dit op te lossen alvorens tot de procedure voor gemeentelijke herindeling over te gaan?
Op p. 5 van de memorie van toelichting staat:
«Onder de inwoners bestaan ook zorgen over de herindeling. Dit blijkt mede uit de burgerpeilingen in de gemeenten Binnenmaas, Cromstrijen en Korendijk, waarbij de inwoners na de vaststelling van het herindelingsadvies is gevraagd of zij «voor of tegen herindeling» zijn. De uitkomst van de burgerpeilingen is dat ongeveer een derde van de inwoners voorstander is van herindeling en tweederde tegenstander.»
Kan de regering aangeven waarom zij voorbijgaat aan het draagvlak onder burgers en toch de herindeling wil doorzetten? Waarom is voor de beoordeling van het draagvlak niet in alle betrokken gemeenten een referendum als uitgangspunt genomen?
Op p. 7 staat vervolgens:
«De relaties van gemeenten met buurten, dorpen en wijken zijn spanningsvol, doordat gemeenten door hun beperkte mogelijkheden vaker nee moeten verkopen.»
Kan de regering aangeven of deze relaties soms beter worden door het gemeentebestuur nóg verder van deze buurten, dorpen en wijken te plaatsen?
Onlangs publiceerden de samenwerkende raadsfracties en het burgercomité in de Hoeksche Waard een manifest, waarin zij met verwijzingen naar diverse wetenschappelijke artikelen tot de volgende stellingnames kwamen:
«Er is veel onderzoek uitgevoerd naar en ervaring opgedaan bij gefuseerde gemeenten in Nederland. De praktijk wijst uit dat:
– Kleine gemeenten de decentralisaties in het sociale domein beter en voortvarender hebben ingevoerd dan grotere gemeenten.
– Van alle onderzochte herindelingen er niet één geval bekend is waarbij aantoonbaar financieel voordeel is behaald voor de deelnemende gemeenten en hun inwoners.
– Heringedeelde gemeenten niet doelmatiger werken.
– Burgers vinden dat de dienstverlening na een herindeling niet toeneemt en vertrouwen verliezen in politiek en bestuur.»
Kan de regering gemotiveerd ingaan op deze stellingen en aangeven in hoeverre deze van toepassing zijn op de gemeenten in de Hoeksche Waard?
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van het voorstel dat strekt tot samenvoeging van de gemeenten Binnenmaas, Cromstrijen, Korendijk, Oud-Beijerland en Strijen. Zij hebben nog enkele vragen. Zij constateren dat reeds lange tijd gezocht wordt naar een duurzame inrichting voor de bestuurlijke toekomst, waarbij de vijf gemeenten steviger samenwerking noodzakelijk achten om de bestuurlijke opgaven daadkrachtig op te pakken. Maar over de uiteindelijke invulling van die verstevigde samenwerking zijn de opvattingen verschillend gebleken. De provincie heeft in deze impasse de regie genomen en de twee verschillende vormen van samenwerking die de voorkeur genoten tegen elkaar afgewogen. Hoe reflecteert de regering op dit proces en wat geeft het vertrouwen dat dit nieuwe perspectief alsnog aan draagvlak zal winnen? Welke rol hebben de onderscheiden overheden (gemeentelijk, provinciaal en Rijk) daar in de komende jaren bij?
Bij een herindeling als de onderhavige zijn altijd een aantal criteria waaraan te toetsen valt. Over twee van deze aspecten hebben de leden van de fractie van de SGP een vraag. Allereerst het draagvlak. Vindt de regering het verstandig om een herindeling op te leggen aan een vijftal gemeenten, waarvan er twee voor samenvoeging zijn, en drie voor samenwerking? Als tweede het criterium van tekortkoming. Ziet de regering bestuurlijke en/of financiële tekortkomingen in de verschillende gemeenten die zouden worden samengevoegd tot de gemeente Hoeksche Waard? Zo ja, welke daarvan leiden dan tot de conclusie dat een samenvoeging gerechtvaardigd is? Zo nee, wat is voor de regering de doorslaggevende reden om deze samenvoeging, die niet breed gedragen wordt, door te zetten?
In dit voorstel worden niet alleen de drie gemeenten (vrijwillig) samengevoegd, zo constateren de leden van de VVD-fractie, maar vindt er ook een grenscorrectie tussen de provincies Utrecht en Zuid-Holland plaats, waardoor de nieuwe gemeente in haar geheel Utrechts zal worden. De samenvoeging van deze drie gemeenten lijkt daardoor echter voor zowel de nieuw te vormen gemeente als ook voor de achterblijvende gemeenten in een aantal samenwerkingsverbanden in Zuid-Holland Zuid negatieve financiële consequenties te (kunnen) hebben, waarvan omvang noch oplossing op dit moment bekend zijn. In een motie van de Tweede Kamer (nr. 7) wordt de regering verzocht om «in overleg met de betrokken gemeenten de kosten van ontvlechting van de wettelijke samenwerkingsverbanden zo veel mogelijk te beperken, een regeling te treffen voor de verdere afwikkeling en de Kamer daarover te informeren voor 1 december 2018».
De leden van de VVD-fractie constateren dat dit wetsvoorstel in behandeling is genomen zonder dat de financiële consequenties (precies) bekend waren en hiervoor – in overleg met beide provincies en overige partijen – een gedragen concrete oplossing voor was gevonden. In hoeverre is deze constatering juist? En wat is de actuele stand van zaken? Kan de regering aangeven wat de rol en verantwoordelijkheid van de provincie(s) hierin is? Het betreft in dit geval een vrijwillige samenwerking. Voor welke partijen zijn dan de (extra) financiële verplichtingen? Door deze samenvoeging in combinatie met die in wetsvoorstel 34 830 (Samenvoeging gemeenten Giessenlanden en Molenwaard; zie paragraaf 10) komt de positie van Gorinchem in het geding. Op welke manier worden die gevolgen, zoals die van centrumgemeente en de positie in de Veiligheidsregio opgevangen? En is overwogen om bij wetsvoorstel 34 830 (Giessenlanden en Molenwaard) het dorp Arkel bij Gorinchem te voegen?
In dit wetsvoorstel doet zich een bijzondere situatie voor, zo menen de leden van de CDA-fractie. Voor het eerst sinds de invoering van de Wet algemene regels herindeling (Wet Arhi) dient een ontvlechting plaats te vinden «van gemeenschappelijke regelingen die van kracht zijn voor een gebied waarvan de omvang bij (-) wet (-) is vastgesteld»: veiligheidsregio’s, GGD-en, Regionale Ambulancediensten en omgevingsdiensten. Hebben de leden van de CDA-fractie het goed begrepen dat de regering een enge presentatie geeft aan de motie-Van der Molen (nr. 7), en wel dat zij de gemeenten wél wil helpen om er zelf financieel uit te komen, maar niet bereid is hier als Rijk financieel aan bij te dragen? Deze leden vroegen zich af hoe dit zich verhoudt tot lid 7 van artikel 41 van de Wet Arhi, dat toch juist bepaalt, dat de «voorgaande leden (waarin gemeenten worden opgeroepen zelf voorzieningen te treffen, CDA) niet van toepassing zijn ten aanzien van gemeenschappelijke regelingen die (-) bij wet (-) zijn vastgesteld»? Vindt de regering dit wel redelijk ten opzichte van de in de gemeenschappelijke regelingen deelnemende gemeenten, waar deze – zoals dit wel het geval is bij vrijwillig aangegane regelingen – hier niet uit kunnen stappen, maar juist vanwege het Rijk gedwongen zijn deel te (blijven) nemen?
De leden van de PVV-fractie stellen een aantal vragen over passages in de memorie van toelichting. Op p. 3 staat:
«Vanwege een verschil van inzicht over de provinciegrenswijziging is het de interprovinciale commissie niet gelukt om te komen tot een herindelingsadvies.»
Kan de regering concreet aangeven wat de aard was van dit verschil van inzicht?
Op p. 4 staat vervolgens:
«De drie gemeenten sturen wel aan op een ambtelijke fusie per 1 januari 2018.»
Waarom is niet eerst gekozen om enkel tot een ambtelijke fusie over te gaan in plaats van direct een bestuurlijke fusie door te drukken?
Op p. 6 staat dan:
«Het maatschappelijk draagvlak blijkt tevens uit het relatief beperkte aantal zienswijzen dat betrekking heeft op de samenvoeging zelf (36 zienswijzen).»
Kan de regering aangeven welke maatstaf zij hanteert voor het aantal zienswijzen om de mate van draagvlak vast te stellen? Kan dit bijvoorbeeld ook niet samenhangen met relatieve onbekendheid bij veel burgers met de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen?
Hoe verhoudt dit zich tot de opmerking verderop in de memorie van toelichting, «Vanuit de gemeente Zederik zijn 369 zienswijzen ingediend. Deze hadden met name betrekking op de provinciegrenswijziging» (eveneens p. 6)? De provinciegrenswijziging is inherent aan de samenvoeging, waarom worden deze aantallen dan zo gepresenteerd? Wat betekent dit aantal van 369 zienswijzen voor de regering ten aanzien van maatschappelijk draagvlak?
Waarom is er geen referendum gehouden in de drie betrokken gemeenten en onder de burgers van de twee betrokken provincies waar deze herindeling betrekking op heeft? Waarom heeft de regering haar oordeel daar niet op laten baseren? Welke mogelijkheden hebben de burgers van de twee betrokken provincies als geheel gehad om zich uit te kunnen spreken over de aanpassing van hún provinciegrens?
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat strekt tot samenvoeging van de gemeenten Leerdam, Vianen en Zederik de grenswijziging van de provincies Utrecht en Zuid-Holland. Deze leden stellen enkele vragen over de gevolgen van deze samenvoeging van gemeenten nu dit gevolgen heeft voor de provinciegrenzen en over de effecten die dit voor de betrokken gemeenten heeft. Het advies van de heer Jansen aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake de herindeling van Zederik, Leerdam en Vianen bevat juist op dit punt aanbevelingen, zowel ten aanzien van het Beleidskader gemeentelijke herindeling als de Wet algemene regels herindeling. Zo behoeft het Beleidskader gemeentelijke herindeling volgens het rapport Jansen een aanvulling voor wat betreft de toetsing en beoordeling van provinciegrenswijzigingen. Kan de regering nader ingaan op de aanbevelingen die aan de Minister gedaan zijn en hoe daar nu gevolg aan wordt gegeven?
De leden van de fractie van de SGP willen graag ingaan op de samenvoeging van de gemeenten Leerdam, Zederik (provincie Zuid-Holland) en Vianen (provincie Utrecht) tot de nieuwe gemeente Vijfheerenlanden die in de provincie Utrecht zal komen te liggen. Juist dat laatste is van belang. Immers, het gaat in Vijfheerenlanden om een novum; herindeling gaat voor het eerst na de komst van de Wet veiligheidsregio's gepaard met provinciewissel. De gemeenten hebben geen keus. De extra ontvlechtingskosten maken immers geen onderdeel uit van de reguliere frictiekosten. Is dat onderkend? Komen de problemen bij de gemeenten te liggen? En hoe dienen de gemeenten dit dan op te lossen? Hoe kan worden voorkomen dat de extra te maken kosten ten koste gaan van de veiligheid in beide regio’s?
De leden van de PVV-fractie stellen de volgende vragen. In de memorie van toelichting staat op p. 1:
«Met het oog op de toekomstbestendigheid van de gemeentelijke organisatie in een context van gemeentelijke taakuitbreiding en veranderende maatschappelijke opgaven achten de gemeenten een samenvoeging noodzakelijk. Daarbij is de noodzaak tot herindeling voor meer bestuurskracht en een grotere toekomstbestendigheid volgens gedeputeerde staten onomstreden gebleken.»
Op welke maatschappelijke opgaven wordt hier concreet gedoeld en kan de regering per gemeente specifiek benoemen in welk opzicht zij om welke redenen hier niet aan zouden kunnen voldoen? Waarom zouden zij dat door fusie opeens wél afdoende kunnen bewerkstellingen? Waaruit moet blijken dat er «meer bestuurskracht» ontstaat en wat gaat de burger hier concreet van merken? Waarom neemt de regering hier de opvatting van gedeputeerde staten klakkeloos over dat de noodzaak tot herindeling «onomstreden» zou zijn?
Op p. 3 van de memorie van toelichting staat vervolgens:
«In het rapport van mei 2015 beschreef hij de ambtelijke kwetsbaarheid en de bestuurlijke situatie in het Land van Heusden en Altena. Veerman adviseerde de provincie en gemeenten om in te zetten op een herindeling per 1 januari 2019, waarbij de gemeenten het herindelingsproces zelf inrichten.»
Welke onderbouwing kan de regering geven voor de stelling dat door een herindeling deze veronderstelde ambtelijke kwetsbaarheid verdwijnt? Hoe verhoudt deze oplossingsrichting zich tot het gegeven dat betrokken gemeenten al jarenlang ambtelijk samenwerken?
De gemeenten hebben vooral ingezet op informatievoorziening over de nieuw te vormen gemeenten, maar de bevolking niet bevraagd in een referendum of zij de herindeling van hun gemeente steunen. Kan de regering aangeven hoe zij tot haar oordeel is gekomen dat er sprake zou zijn van voldoende maatschappelijke draagvlak zonder uitspraak per referendum van de bevolking in betrokken gemeenten?
De memorie van toelichting spreekt over een grote interne samenhang (p. 5). In het gebied ontbreekt echter een centrale centrumfunctie. Hoe denkt de regering die samenhang dan toch in de praktijk als één gemeente te kunnen bewerkstelligen, gelet op de relatief grote afstand tussen de verschillende kernen in het gebied?
Op p. 7 van de memorie van toelichting staat dan nog:
«Tegenover de daling van de algemene uitkering staat een afname van de kosten. Die betreft onder meer besparingen op bestuurskosten (raad, college, griffie, rekenkamer en gemeentesecretaris).»
Kan de regering aangeven hoe deze veronderstelde daling van bestuurskosten zich verhoudt tot een investering van 14 miljoen euro voor de aankoop en verbouwing van het Rabobankgebouw van Almkerk als nieuw gemeentehuis voor Altena?5
De leden van de PVV-fractie hebben ook over dit wetsvoorstel een aantal vragen. Op p. 2 van de memorie van toelichting staat:
«De gemeenten participeren daarom al langere tijd in een aantal (sub)regionale samenwerkingsverbanden zoals Parkstad Limburg, Westelijke Mijnstreek, Intergemeentelijke sociale diensten, GGD Zuid-Limburg en Veiligheidsregio Zuid-Limburg.»
Aangezien de nieuwe gemeente Beekdaelen in principe ook in deze samenwerkingsverbanden zal participeren, kan de regering aangeven wat deze herindeling verandert ten aanzien van afhankelijkheid van deze samenwerkingsverbanden?
Op p. 3 van de memorie van toelichting staat dan:
«In vrijwel alle ingediende zienswijzen op het herindelingsontwerp is aandacht gevraagd voor het ontbreken van draagvlak voor de herindeling in de kernen Hulsberg en Schimmert (gemeente Nuth); van de 1250 ingediende zienswijzen zijn 1224 een gestandaardiseerde zienswijze vanuit de kern Schimmert. In de gestandaardiseerde zienswijze gaven de indieners aan zich onvoldoende betrokken te voelen bij het fusieproces en samenhang te missen met Onderbanken en Schinnen.»
Kan de regering aangeven welk belang deze burgers bij de herindeling hebben? Komt het lokale bestuur door deze herindeling niet nóg verder van deze burgers af te staan? Kan de regering beargumenteren welke samenhang deze kernen zouden moeten hebben met Onderbanken en Schinnen?
Op p. 4 van de memorie van antwoord staat vervolgens:
«De inschatting van de gemeente Nuth is dat deze extra inzet inmiddels ook heeft geleid tot een groter maatschappelijk draagvlak voor de herindeling.»
Waar is deze inschatting concreet op gebaseerd, zo vragen de leden van de PVV-fractie de regering.
De passage vervolgt met:
«Gedeputeerde staten wijzen er daarbij onder meer op dat de veelheid van kernen juist een belangrijk kenmerk en kracht van de nieuwe gemeente zijn.»
Kan de regering aangeven waarom dit een «kracht» zou zijn? Zou dit in de praktijk niet eerder een zwakte zijn van deze grootschalige fusiegemeente? Waarom heeft de regering haar oordeel niet laten baseren op referenda over de herindeling in de drie betrokken gemeenten?
De leden van de PVV-fractie lezen op p. 5 het volgende:
«De samenvoeging van de gemeenten vergroot de mogelijkheden om in te zetten op het bundelen en behouden van goede voorzieningen en om de landschappelijke kwaliteiten te benutten.»
Kan de regering concreet aangeven waar dit uit moet blijken?
Op dezelfde pagina staat vervolgens:
«De nieuwe gemeente kan bijvoorbeeld een aantrekkelijker en beter afgestemd aanbod bieden voor recreatie en toerisme (onder andere fietstoerisme of paardensport).»
Kan de regering aangeven waarom hiervoor een gemeentelijke herindeling noodzakelijk zou zijn en dit niet gewoon via intergemeentelijke samenwerking geregeld kan worden?
De leden van de PVV-fractie wijzen ten slotte op de volgende passage op p. 5:
«Verwacht mag worden dat dit de kwaliteit van het gemeentelijke beleid en de gemeentelijke dienstverlening ten goede zal komen. Zo zal er meer vorm en inhoud gegeven kunnen worden aan (nieuwe vormen van) burgerparticipatie en aan een professionelere (digitale) dienstverlening.»
Kan de regering aangeven waar deze verwachting concreet op gebaseerd is en waarom hiervoor een herindeling noodzakelijk is? Moet bij burgerparticipatie ook worden gedacht aan referenda en waarom is deze burgerparticipatie dan niet ingezet in het herindelingsproces?
Hoewel het hier een samenvoeging betreft waar beide gemeenteraden mee hebben ingestemd, wil de Dorpsraad Spaarndam na 48 jaar de beide delen weer samenbrengen in een samenvoeging met de gemeente Haarlem. Bij de behandeling van het wetsvoorstel op 18 april jl. is een motie ingediend (en op 24 april aangenomen) waarin wordt verzocht om na voltooiing van het herindelingsproces alsnog «te verkennen of voor het dorp Spaarndam een grenscorrectie een duurzame oplossing is en of dit kan rekenen op draagvlak van de inwoners van Spaarndam en de Kamer hierover binnen een jaar te informeren» (nr. 6). Kan de regering voor de leden van de VVD-fractie toelichten of en hoe zij aan deze motie uitvoering zal geven? De leden van de PvdA-fractie sluiten zich graag bij deze vraag en andere vragen over de uitvoering van deze motie aan.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om een toelichting waarom zij er niet voor gekozen heeft Spaarndam, dat vrijwel volledig op Haarlem is georiënteerd, met deze stad samen te voegen? Kan de regering aangeven of zij de uitvoering van de motie-Van den Bosch (nr. 6) inmiddels voortvarend ter hand heeft genomen? En is zij bereid de optie om Spaarndam alsnog in zijn geheel samen te voegen met Haarlem zeer serieus in overweging te nemen?
De leden van de PVV-fractie stellen de volgende vragen. Op p. 1 van de memorie van toelichting lezen zij:
«Met het oog op de toekomstbestendigheid van de gemeentelijke organisatie in een context van gemeentelijke taakuitbreiding en veranderende maatschappelijke opgaven acht met name de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude deze samenvoeging noodzakelijk. De gemeente Haarlemmermeer ondervindt geen tekort aan bestuurskracht maar is onderdeel van de bestuurlijke oplossing in regionaal verband.»
Kan de regering aangeven waarom de autonomie van de bevolking van deze gemeente wordt opgeofferd ten faveure van regionale ontwikkelingen?
De memorie van toelichting vervolgt op p. 2 met:
«Hierin werd geconcludeerd dat het belang van inwoners en ondernemers niet wordt gediend met een voortzetting van de zelfstandigheid van de gemeente.»
Kan de regering aangeven waarom de burgers niet gediend worden met zelfstandigheid van de gemeente, is de autonomie van deze gemeente een probleem op zich?
Eveneens op p. 2 staat:
«Uit het onderzoek dat in april 2015 werd opgeleverd, bleek dat het handhaven van de status quo geen optie was en dat de optie «herindeling» de meest krachtige impuls aan de bestuurskracht zou geven.»
Wat moet volgens de regering concreet worden verstaan onder «de meest krachtige impuls aan bestuurskracht» en waar moet dit specifiek uit blijken?
Kan de regering aangeven waarom zij haar oordeel over het maatschappelijk draagvlak niet heeft laten baseren op referenda in de beide samen te voegen gemeenten?
De leden van de PVV-fractie wijzen ten slotte op p. 6 van de memorie van toelichting, waar staat:
«De 31 kernen van de nieuwe gemeente zullen tweemaal per jaar deelnemen aan een zogenoemd «kernenoverleg» met het college van de nieuwe gemeente.»
Wie moet deze kernen vertegenwoordigen als er geen sprake meer is van democratisch gekozen gemeenteraden in deze kernen? Hoeveel draagvlak en democratische legitimatie heeft zo’n overleg dan?
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat strekt tot samenvoeging van de gemeenten Haarlemmerliede en Spaarnwoude en Haarlemmermeer. Deze leden stellen een enkele vraag over de positie van Spaarndam-Oost in het huidige wetsvoorstel, de opvolging van de motie Van den Bosch c.s. (nr. 6) en de geconstateerde beperkingen van de Wet algemene regels herindeling in dit concrete geval.
De leden van de fractie van de ChristenUnie zien dat er een duidelijke wens is in Spaarndam-Oost om bij de gemeente Haarlem gevoegd te worden en dat Haarlem hiertoe ook bereid was. Zij zien de elegante oplossing die middels de motie Van den Bosch c.s. hiervoor gevonden is. Zij vragen welke gevolgen deze eventuele grenscorrectie heeft voor het uitschrijven van nieuwe verkiezingen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering voorts welke lessen er zijn te leren uit de huidige gang van zaken. Zij vragen tevens om een reactie op het artikel van prof. Elzinga in Binnenlands Bestuur van 20 april 2018. Deze constateert dat zich het opmerkelijke feit voordoet dat de Tweede Kamer in dit soort gevallen eigenlijk niet in staat is om gebruik te maken van het amendementsrecht en wel omdat in de Wet algemene regels herindeling de verkiezingsdata zijn gefixeerd. Welke oplossingen ziet de regering voor dit probleem? Is de regering bereid om op dit punt maatwerk binnen de Wet algemene regels herindeling mogelijk te maken.
De leden van de PVV-fractie hebben een aantal vragen over het wetsvoorstel. Op p. 1 van de memorie van toelichting staat:
«Met de samenvoeging wordt een robuuste en duurzame gemeente gevormd die past binnen de bredere ontwikkelingen in de bestuurlijke organisatie van de provincie Groningen en die beter is toegerust om de huidige en toekomstige opgaven en taken op zich te nemen.»
Op welke bredere ontwikkelingen wordt hier concreet gedoeld en waarom zijn deze provinciale bestuurlijke ontwikkelingen zwaarwegender dan de autonomie van betreffende gemeenten? Op welke concrete opgaven en taken wordt hier gedoeld en wat verandert deze herindeling concreet ten aanzien van de toerusting?
Op p. 4 van de memorie van toelichting staat vervolgens:
«Na de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 werd in de coalitieakkoorden van beide colleges opgenomen dat de inwoners van Middag-Humsterland zich in het geval van een herindeling in een raadpleging zouden mogen uitspreken over de bestuurlijke toekomst van het gebied.»
Wat vind de regering ten aanzien van maatschappelijk draagvlak dat de inwoners van deze kernen zich wél in een raadpleging hebben kunnen uitspreken over hun bestuurlijke toekomst, maar de inwoners van de andere kernen van de beoogde fusiegemeenten niet? Had voor een goede beoordeling van het maatschappelijk draagvlak niet in het hele gebied een referendum moeten worden gehouden?
De leden van de PVV-fractie stellen een aantal vragen. In de memorie van toelichting staat op p. 2:
«Het Nationaal Landschap «Middag-Humsterland» (een gebied van 5.344 hectare) is sinds de gemeentelijke herindelingen van 1 januari 1990 verdeeld over de gemeente Zuidhorn en de gemeente Winsum.»
Deze gemeentelijke herindelingen van 1990 zijn amper 28 jaar geleden, kan de regering aangeven waarom nu opnieuw moet worden gekozen voor bestuurlijke opschaling? Kan de regering aangeven welke doelstellingen destijds zijn ingezet voor de herindeling en in hoeverre deze herindeling heeft gebracht van wat ervan werd verwacht? Waarom zou opnieuw een herindeling nu wel effectief zijn?
P. 2 vervolgt met:
«Na de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 werd in de coalitieakkoorden van beide colleges opgenomen dat de inwoners van Middag-Humsterland zich in het geval van een herindeling zouden mogen uitspreken over de bestuurlijke toekomst van het gebied.»
Wat vindt de regering ten aanzien van maatschappelijk draagvlak ervan dat de inwoners van deze kernen zich wél in een raadpleging hebben kunnen uitspreken over hun bestuurlijke toekomst, maar de inwoners van de andere kernen van de beoogde fusiegemeente Westerkwartier niet? Had voor een goede beoordeling van het maatschappelijk draagvlak niet in het hele gebied een referendum moeten worden gehouden?
Op p. 3 van de memorie van toelichting lezen de leden van de PVV-fractie:
«Voor de zomer van 2016 werd het concept-herindelingsontwerp via het internet openbaar gemaakt, waarna een digitale enquête is gehouden onder 5.000 inwoners van de toekomstige gemeente.»
Waarom niet onder álle (stemgerechtigde) inwoners van de toekomstige gemeente, zo vragen de aan het woord zijnde leden. Waarom dan niet direct een referendum om het draagvlak echt goed in beeld te krijgen?
Op p. 5 van de memorie van toelichting staat dan:
«In een aantal van de zienswijzen gaven inwoners aan het gevoel te hebben niet (voldoende) geraadpleegd te zijn.»
Hoeveel zienswijzen waren dit concreet en waarom wordt dan tóch de conclusie getrokken dat er maatschappelijk draagvlak is?
Op p. 6 van de memorie van toelichting lezen de leden van de PVV-fractie ten slotte:
«Door onder meer onvermijdelijke lokale (politiek-bestuurlijke) verschillen en cultuurverschillen tussen de vier ambtelijke organisaties levert samenwerking alleen niet de vereiste bestuurskracht op.»
Kan de regering aangeven waarom dit na een herindeling opeens wél zou moeten lukken? Zijn deze verschillen binnen de samengevoegde organisatie dan vanzelf verdwenen?
De leden van de PVV-fractie stellen de volgende vragen. Op p. 1 van de memorie van toelichting staat:
«Met de samenvoeging wordt een robuuste en duurzame gemeente gevormd die past binnen de ontwikkelingen in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden en beter is toegerust om de huidige en toekomstige opgaven en taken op zich te nemen.»
Op welke huidige en toekomstige opgaven en taken wordt hier concreet gedoeld en in welk opzicht kan een gemeentelijke herindeling hierin specifiek meetbare verbeteringen aanbrengen?
De memorie van toelichting vervolgt op p. 2 met:
«De gemeente Molenwaard is ontstaan per 1 januari 2013 door samenvoeging van de voormalige gemeenten Graafstroom, Liesveld en Nieuw-Lekkerland.»
Kan de regering aangeven waarom na amper vijf jaar alweer opnieuw een gemeentelijke herindeling noodzakelijk zou zijn en welke doelstellingen met de vorige herindeling bereikt hadden moeten worden? Kan de regering aangeven wat zo’n snelle nieuwe herindeling betekent voor het te ontwikkelen gemeenschapsgevoel binnen een fusiegemeente?
Verderop op p. 2 staat dan:
«Inwoners en stakeholders zijn op verschillende manieren betrokken bij dit proces.»
Waarom zijn de inwoners niet via referenda betrokken bij dit proces om het maatschappelijk draagvlak vast te stellen?
Op p. 3 lezen de leden van de PVV-fractie de volgende pasasge:
«Aan de digitale raadpleging namen in totaal 861 inwoners deel.»
Onder hoeveel inwoners was deze digitale raadpleging uitgezet en hoe werden zij hierop attent gemaakt?
Op p. 4 van de memorie van toelichting staat:
«De aanwezigheid van Arkel maakt de nieuwe gemeente diverser en daardoor sterker, zo oordelen zij.»
Waarom wordt er meer waarde gehecht aan een bestuurlijke wens voor een meer «diverse» gemeente, dan aan de wens van de inwoners in betreffende kernen? Waarop is de stelling gebaseerd dat «diverser» ook «sterker» zou zijn?
Ten slotte lezen de leden van de PVV-fractie op p. 5:
«Ook heeft de gemeenteraad van Giessenlanden in juni 2013 geconstateerd dat de gemeente een te kleine schaal heeft om haar gemeentelijke taken zelfstandig te kunnen uitvoeren en actief moet zoeken naar opschaling.»
Hoe verhoudt dit zich tot de eerdere constatering dat de gemeente Giessenlanden wél bestuurskrachtig zou zijn?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het roept bij hen vragen op. De regering schrijft in de memorie van toelichting:
«Uit de participatiecampagne kwam naar voren dat een deel van de inwoners van de kernen Arkel en Schelluinen meent dat deze kernen beter bij Gorinchem passen dan bij de nieuwe gemeente. Zo geven de helft van de 82 zienswijzen uit Arkel en 5 van de 6 zienswijzen uit Schelluinen blijk van een voorkeur voor het onderbrengen van deze dorpen bij Gorinchem. Volgens deze inwoners heeft hun dorp meer binding met Gorinchem, zowel qua gebruik van voorzieningen als wat betreft afstand, mentaliteit en politieke kleur van de inwoners.» (p. 4)
Is de regering op de hoogte van het feit dat een van deze zienswijzen uit Arkel is ingediend namens 1088 inwoners van Arkel, waardoor de beschrijving als zouden de inwoners van Arkel middels hun zienswijze in twee helften uiteenvallen, niet juist is? Is de regering op de hoogte van het feit dat er onder de inwoners van Arkel een enquête is gehouden waaraan door 60 procent van de inwoners is deelgenomen en waarbij 67,7 procent van hen koos voor aansluiting bij Gorinchem? Hoe beoordeelt de regering tegen deze achtergrond het draagvlak onder de bevolking voor het samenvoegingsvoorstel in haar huidige vorm?
Wat vindt de regering van de argumenten van de inwoners van Arkel en Schelluinen?
In de discussie over gemeentelijke herindeling van de regio is naar voren gebracht dat de gemeente Gorinchem, opgesloten binnen haar huidige grenzen, onvoldoende ontwikkelingsmogelijkheden heeft om op termijn goed te blijven functioneren als centrumgemeente van de regio. Wil de regering daar inhoudelijk op reageren?
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat strekt tot samenvoeging van de gemeenten Giesenlanden en Molenwaard. Zij hebben nog enkele vragen. De gemeente Molenwaard is ontstaan per 1 januari 2013 door samenvoeging van de voormalige gemeenten Graafstroom, Liesveld en Nieuw-Lekkerland, waarbij destijds ook werd uitgesproken dat dit een robuuste gemeente zou zijn. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen daarom met nadruk of met het huidige voorstel een duurzame situatie is ontstaan voor alle gemeenten in deze regio. Zij vragen dit mede in het licht van de samenvoegingen tot de nieuwe gemeenten: Hoeksche Waard, Vijfheerenlanden, Altena, en West-Betuwe en noemen daarnaast de positie van de centrumgemeente Gorinchem.
De leden van de PVV-fractie stellen een aantal vragen. Op p. 1 van de memorie van toelichting lezen zij:
«Met het oog op de toekomstbestendigheid van de gemeentelijke organisatie in een context van gemeentelijke taakuitbreiding en veranderende maatschappelijke opgaven achten de gemeenten een samenvoeging noodzakelijk.»
Op welke taakuitbreiding en veranderende maatschappelijke opgaven wordt hier concreet gedoeld? Welk verschil maakt een herindeling hier concreet in?
Op p. 2 van de memorie van toelichting staat dan vervolgens:
«De commissie achtte schaalvergroting in Noordoost Fryslân, zeker gezien de demografische ontwikkelingen, onontkoombaar om te geraken tot een toekomstbestendige lokaalbestuurlijke inrichting.»
Kan de regering aangeven of deze redenering rond demografische ontwikkelingen ook andersom geldt? Zou voor gemeenten met een bevolkingsstijging ingezet kunnen worden op bestuurlijke schaalverkleining, dus kleinere gemeenten?
Op p. 4 van de memorie van toelichting lezen de leden van de PVV-fractie:
«In de gesprekken met inwoners is met name gesproken over hun verwachtingen van de nieuwe gemeente ten aanzien van de dienstverlening, het behoud van gemeentelijke voorzieningen en de bereikbaarheid van bestuurders.»
Als in deze gesprekken met inwoners al over de herindeling is gesproken alsof het een voldongen feit is, wat zegt dit dan nog over het draagvlak voor een herindeling?
Op p. 6 lezen de leden van de PVV-fractie ten slotte:
«In de toekomstvisie staat dat de gemeenten hechten aan een goed samenspel tussen overheid en inwoners. De nieuwe gemeente zou hiervoor gebiedsgericht moeten gaan werken, onder meer door het bevorderen van betrokkenheid van inwoners, het organiseren van nabijheid van bestuur, ruimte voor lokaal maatwerk en vertrouwen op de samenleving.»
Waarom is dit samenspel tussen overheid en inwoners en het bevorderen van betrokkenheid van inwoners niet nu al concreet vormgegeven door het houden van referenda in de drie gemeenten over de voorgenomen herindeling? Waarom zou überhaupt een herindeling nodig zijn om te komen tot een goed samenspel tussen overheid en inwoners? Komt door een herindeling de burger juist niet nog verder van de lokale overheid af te staan?
De leden van de PVV-fractie hebben een aantal vragen over het wetsvoorstel. Op p. 3 van de memorie van toelichting lezen zij:»
«De conclusie luidde dat Noordwijk zelfstandig zou kunnen blijven, maar dat dit risico’s mee zou brengen en ten koste zou gaan van de ambities van de gemeente. Zo is de verwachting dat de gemeente op een aantal onderwerpen in het sociaal domein (maatschappelijke ondersteuning, participatie) en het fysieke domein (omgevingsvisie) de ambities naar beneden zou moeten bijstellen.»
Betekent dit niet gewoon dat Noordwijk de lat voor haar ambities te hoog heeft neergelegd? Dit zegt toch niets over de noodzaak tot een gemeentelijke herindeling? Zijn deze ambities na een herindeling met Noordwijkerhout dan wél haalbaar?
Op p. 4 van de memorie van toelichting staat vervolgens dat «er een digitaal burgerpanel [is] gehouden over de voorgenomen herindeling. Hieruit bleek overwegend steun voor de herindeling.» Hoe zijn burgers geselecteerd voor dit panel? Hoeveel burgers betrof dit? Waarom is niet direct een referendum gehouden in beide gemeenten om het draagvlak echt duidelijk in beeld te krijgen?
Ten slotte lezen de aan het woord zijnde leden op p. 4 het volgende:
«In Noordwijk is op 15 juni 2007 een verzoek ingediend om een raadgevend referendum te houden over de voorgenomen herindeling, dat op 6 juli 2017 door de gemeenteraad van Noordwijk niet-ontvankelijk is verklaard omdat het verzoek te laat zou zijn ingediend. Daarbij oordeelde de raad in grote meerderheid dat inwoners en andere partijen goed betrokken zijn geweest in het proces en dat zij een goed beeld heeft van het maatschappelijk draagvlak voor de voorgenomen herindeling.»
Hoe kunnen zij hiervan een goed beeld hebben zonder een referendum te hebben gehouden? Waar is dit oordeel concreet op gebaseerd?
De leden van de PVV-fractie hebben enkele vragen over het wetsvoorstel. Op p. 1 van de memorie van toelichting staat:
«Met de samenvoeging wordt een robuuste en duurzame gemeente gevormd die past binnen de ontwikkelingen in de regio Rivierenland en beter is toegerust om de huidige en toekomstige opgaven en taken uit te voeren.»
Op welke huidige en toekomstige opgaven en taken wordt hier concreet gedoeld en in welk opzicht kan een gemeentelijke herindeling hierin specifiek meetbare verbeteringen aanbrengen?
Op p. 6 van de memorie van toelichting staat:
«Alle drie de gemeenten hebben veel ervaring met interactieve burgerprocessen en geven hun inwoners veel ruimte en vertrouwen om initiatieven te ontplooien. Zo legt de gemeente Lingewaal sinds 2009 afspraken vast in een manifest dat in samenspraak met de bevolking tot stand komt. De drie gemeenten hebben het voornemen om deze werkwijze in de nieuwe gemeente voort te zetten.»
Waarom is er gelet op deze voornemens geen referendum georganiseerd in de drie gemeenten, als zijnde een interactief burgerproces bij uitstek?
De commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning ziet met belangstelling uit naar de memorie van antwoord en ontvangt deze graag zo spoedig mogelijk na vaststelling van dit voorlopig verslag.
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, Engels
De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, Bergman
Samenstelling:
Engels (D66) (voorzitter), Nagel (50PLUS), Ruers (SP) (vicevoorzitter), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Ten Hoeve (OSF), Huijbregts-Schiedon (VVD), Van Kappen (VVD), Koffeman (PvdD), Strik (GL), De Vries-Leggedoor (CDA), Flierman (CDA), De Graaf (D66), Schouwenaar (VVD), Van Strien (PVV), P. van Dijk (PVV), Gerkens (SP), Van Hattem (PVV), Köhler (SP), Lintmeijer (GL), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Verheijen (PvdA), Bikker (CU), Klip-Martin (VVD), Sini (PvdA), Van der Sluijs (PVV), Fiers (PvdA)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34805-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.