34 775 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2018

Nr. 121 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 september 2018

In aanvulling op de antwoorden op de vragen van het lid Sjoerdsma (D66) die ik u op 3 september jl. deed toekomen1 informeer ik uw Kamer over de wijze waarop de modernisering van het nationaliteitsrecht, zoals verwoord in het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34), wordt vormgegeven.

Zoals ik uw Kamer eerder schreef bestaat de modernisering uit twee onderdelen. Het gaat om een verruiming van de mogelijkheid van het bezit van meerdere nationaliteiten voor aankomende eerste generatie emigranten en immigranten. Gelijktijdig komt er voor volgende generaties een verplicht keuzemoment dat daadwerkelijk leidt tot het behoud van niet meer dan één nationaliteit.

De uitwerking van de twee onderdelen noopt tot een omvangrijk wetstraject. Zo zijn aanpassingen noodzakelijk in de Rijkswet op het Nederlanderschap, de Vreemdelingenwet 2000, en de onderliggende regelgeving. Een wetsvoorstel daartoe is al enige tijd in voorbereiding. Daarbij wordt betrokken dat de uitwerking van het Regeerakkoord naar verwachting aanzienlijke gevolgen heeft voor de huidige uitvoeringspraktijk, bijvoorbeeld ten aanzien van de precieze inrichting van het keuzemoment en de handhaving daarvan. Bijzondere aandacht vraagt de overgangsregeling van het huidige stelsel naar het nieuw vormgegeven nationaliteitsrecht. Die gevolgen worden op dit moment in kaart gebracht. Daarbij wordt ook gekeken naar andere landen die een met het keuzemoment vergelijkbare regeling hebben geïntroduceerd.

De modernisering van het nationaliteitsrecht moet vanzelfsprekend in overeenstemming zijn met het Unierecht. Zoals in de eerder aan uw Kamer verstuurde beantwoording is vermeld, wordt bij de voorbereiding van het wetsvoorstel daarom onder meer de verwachte beslissing van het Hof van Justitie in de zaak Tjebbes (C-221/17) betrokken. In die zaak staat de vraag centraal onder welke omstandigheden het Unieburgerschap verloren kan gaan. Het arrest in die zaak wordt voor het eind van dit jaar verwacht en zal naar verwachting gevolgen hebben voor de inhoud van het wetsvoorstel.

Samengevat gaat het om een omvangrijk en gecompliceerd wetstraject, met ingrijpende gevolgen voor zowel de huidige wet- en regelgeving als de uitvoeringspraktijk. Hier wordt voortvarend aan gewerkt. Ik streef ernaar in het eerste kwartaal van 2019 een conceptwetsvoorstel in consultatie te brengen.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 3105

Naar boven