34 775 J Vaststelling van de begrotingsstaat van het Deltafonds voor het jaar 2018

Nr. 6 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 20 november 2017

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 3 oktober 2017 voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Milieu. Bij brief van 16 november 2017zijn ze door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De fungerend voorzitter van de commissie, Remco Dijkstra

Adjunct-griffier van de commissie, Koerselman

Vragen Deltafonds 2018

Vraag 1

Kunt u aangeven waar de 458 miljoen euro overprogrammering door veroorzaakt wordt en of de waterveiligheid daardoor in het geding is?

Antwoord 1

Het instrument overprogrammering wordt toegepast om te waarborgen dat de geautoriseerde budgetten zo veel mogelijk in de jaren waarin deze beschikbaar zijn gesteld tot besteding komen. Doordat met overprogrammering wordt gewerkt, leiden vertragingen bij individuele projecten niet automatisch tot onderuitputting van het beschikbare budget. Door overprogrammering is de waterveiligheid niet in het geding.

Bij overprogrammering worden in de eerste zes jaar van de looptijd van het fonds meer programma-uitgaven geraamd dan dat er budget beschikbaar is (overprogrammering). In de jaren daarna tot aan het einde van de looptijd is sprake van de omgekeerde situatie. Over de gehele looptijd van het deltafonds (nu tot en met 2031) is het aanlegprogramma daarmee volledig gedekt en is geen sprake van een tekort.

Vraag 2

Wat zijn de voorwaarden van het contract voor Design, Build, Finance and Maintain (DBFM) voor het project Afsluitdijk en wat wordt er bedoeld met geïntegreerde contractvormen/PPS?

Antwoord 2

Bij infrastructuurprojecten waarbij sprake is van publiek-private samenwerking (PPS) bestaat de betaling uit een geïntegreerd bedrag voor ontwerp, aanleg, onderhoud én financiering gedurende een langdurige periode. De meest toegepaste vorm is DBFM (Design, Build, Finance and Maintain) waarbij de overheid pas na oplevering betaalt voor een dienst (beschikbaarheid) in plaats van betaling voor (deel)producten tijdens de bouwfase. De voorwaarden die van toepassing zijn, volgen de DBFM(O) Modelovereenkomst Infrastructuurprojecten die in samenwerking tussen het Rijksvastgoedbedrijf, Rijkswaterstaat en het Ministerie van Financiën tot stand is gekomen. Zo worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over de omschrijving van de opdracht, de werkzaamheden van de opdrachtnemer over monitoring, financiering, procedures bij wijzigingen, risicoverdeling, aansprakelijkheid, verzekeringen, procedures bij bijzondere omstandigheden en afspraken over informatievoorziening.

Deze modelovereenkomst wordt ook bij andere DBFM projecten toegepast zoals bij de projecten Schiphol Amsterdam Almere (SAA), het project de verbreding Lekkanaal/aanleg 3e kolk Beatrixsluis en bij het project de sluis Eefde.

Vraag 3

Kunt u aangeven of de uitgaven voor Investeren in waterveiligheid voor 100% naar waterveiligheid gaan of dat er ook andere zaken uit betaald worden, zoals natuuropgaven, en hoeveel geld daar dan mee gemoeid is?

Antwoord 3

Binnen het artikel Investeren in Waterveiligheid van het Deltafonds staat de waterveiligheidsopgave voorop. Dit gebeurt met name via de programma’s Afsluitdijk, Hoogwaterbeschermingsprogramma-2 (HWBP-2), Hoogwater-beschermingsprogramma (HWBP), Maaswerken en Ruimte voor de Rivier. Voor het bereiken van de waterveiligheidsopgave binnen deze programma’s zijn conform de geldende wet- en regelgeving ook uitgaven benodigd om natuur te ontzien of te compenseren. Zo worden wettelijke verplichtingen t.a.v. inpassing (o.a. Natura 2000) meegenomen.

De middelen voor investeren in waterveiligheid zijn niet aan te wenden voor andere beleidsopgaven op het vlak van bijvoorbeeld economie, natuurherstel en -ontwikkeling, landschap, recreatie, etc. Bij investeringen ten behoeve van deze wateropgaven kan wel altijd worden bezien of ze kunnen werken als vliegwiel voor het realiseren van doelen rond andere opgaven door bij die projecten te bezien of er «werk met werk kan worden gemaakt». Dit is wat wordt verstaan onder meekoppelen. Hierbij worden de kosten die samenhangen met deze andere opgaven gedekt door bijdragen van andere partijen: andere ministeries, provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties of bedrijven. Deze aanpak is de afgelopen jaren meer en meer de standaard werkwijze geworden binnen het Deltaprogramma en het HWBP en ligt in lijn met de recent door uw Kamer aangenomen (gewijzigde) motie van het lid Dik-Faber (Kamerstuk 27 625, nr. 401).

Vraag 4

Kan worden toegelicht hoe de verlaging van de bijdragen van de waterschappen aan het Deltafonds ad 5,4 miljoen euro is berekend?

Antwoord 4

In de begroting van het Deltafonds is de toevoeging van de vrijval van het Hoogwaterbeschermingsprogramma-2 (HWBP-2) aan het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) verwerkt. De verwerking van deze vrijval gebeurt conform de gemaakte afspraken in het «afsprakenkader financiering nieuwe waterveiligheidsnormen»1 (18 juni 2014), waarin is afgesproken dat een derde deel van de vrijval terugvloeit naar de investeringsruimte op het Deltafonds, ten behoeve van de waterveiligheidsopgave. Tweederde deel gaat naar het (nieuwe) HWBP. Daarnaast geeft het invulling aan de afspraak dat Rijk en waterschappen beiden 50% financieren van het HWBP, zoals is vastgelegd in het Bestuursakkoord Water. Daarin is ook afgesproken dat de 50% bijdrage van de waterschappen bestaat uit een generiek deel van 40% en een projectgebonden aandeel van 10%. Dit projectgebonden deel wordt betaald door het waterschap dat een HWBP project uitvoert.

Om te voorkomen dat waterschappen het projectgebonden deel van de vrijval (10%) twee keer betalen, is dit deel in mindering gebracht op de bijdragen van de waterschappen aan het Deltafonds.

Dit leidt tot de volgende berekening van de verlaging van de bijdrage van de waterschappen aan het Deltafonds:

Een derde deel (€ 27 miljoen) van de vrijval van € 81 miljoen gaat naar de investeringsruimte op het deltafonds ten behoeve van de waterveiligheid. Tweederde deel (€ 54 miljoen) gaat naar het HWBP. Conform de afspraken dragen het Rijk en de waterschappen beiden de helft (€ 27 miljoen) bij aan het HWBP. Het deel van de waterschappen betreft enerzijds de generieke bijdrage van 40% (€ 21,6 miljoen) en anderzijds het projectgebonden aandeel van 10% (€ 5,4 miljoen). Dit projectgebonden aandeel van € 5,4 miljoen is in de ontwerpbegroting in mindering gebracht in de bijdrage aan de waterschappen, waardoor de 50%/50% verhouding in stand blijft.

Vraag 5

Kan worden toegelicht waarom 5 van de 39 maatregelen van de Planologische Kernbeslissing (PKB) uiteindelijk toch niet nodig waren voor de waterveiligheidsdoelstelling? Wanneer is dit bekend geworden? Zijn de maatregelen wel in werking gesteld of bleek in de praktijk dat zij niet nodig waren? Hoeveel kosten waren er met deze 5 maatregelen gemoeid?

Antwoord 5

De uitvoering van deze vijf maatregelen was niet noodzakelijk voor het bereiken van de waterveiligheidsdoelstelling, omdat andere maatregelen uit de PKB zodanig zijn uitgevoerd, dat zij een grotere waterstandsdaling tot gevolg hadden (bijvoorbeeld bij de Dijkteruglegging Lent). In de onderstaande tabel is weergegeven wanneer aan uw Kamer gemeld is dat de maatregelen niet uitgevoerd zouden worden en welke besparingen dit opleverde.

Scopewijziging

Financiële consequenties

Vermelding aan de Tweede Kamer in:

niet uitvoeren van de kribverlaging Waalbochten

– € 15,0 miljoen

VGR18 (2011)

niet uitvoeren van de obstakelverwijdering Suikerdam en polderkade naar de Zandberg

– € 8,8 miljoen

VGR18 (2011)

niet uitvoeren van de dijkverbetering Neder-Rijn/ Geldersche Vallei

– € 2,1 miljoen

VGR14 (2009)

niet uitvoeren van de kadeverlaging Biesbosch

– € 1,5 miljoen

VGR15 (2009)

niet uitvoeren van de dijkverbetering Lek/Lopiker- en Krimpenerwaard

– € 9 miljoen

VGR16 (2010)

Vraag 6

Wat is het tijdpad voor de overige negen waterveiligheidsprojecten van het programma Ruimte voor de Rivier? Wanneer wordt verwacht dat zij afgerond zijn?

Antwoord 6

Inmiddels is voor 32 in plaats van 25 maatregelen uit de Planologische Kernbeslissing (PKB) de waterveiligheidsdoelstelling behaald. Dit is aan uw Kamer gerapporteerd in de 30ste voortgangsrapportage van het programma Ruimte voor de Rivier (Kamerstuk 30 080, nr. 87).

De laatste twee maatregelen volgen in de tweede helft van 2017. Daarmee is eind 2017 voor alle negen overgebleven maatregelen de waterveiligheidsdoelstelling bereikt.

Vraag 7

Kan worden toegelicht wat de meevaller (-77 miljoen euro) is die leidt tot een lager taakstellend budget voor het programma Ruimte voor de Rivier?

Antwoord 7

Het risicoprofiel van het programma Ruimte voor de Rivier kent een onder- en een bovengrens. Doordat steeds meer projecten definitief worden afgerond neemt het risicoprofiel af en is een lagere dekking vanuit het taakstellend budget mogelijk. Een deel van de risico’s doet zich niet voor waardoor het budget vrij kan vallen aan het Deltafonds.

Vraag 8

Kunt u aangeven wat er precies gebeurt met de 1.208 hectare natuurontwikkeling en in hoeverre dit bijdraagt aan de waterveiligheid?

Antwoord 8

Naast hoogwaterbescherming is natuurontwikkeling één van de hoofddoelstellingen van het project Maaswerken. De 1.208 hectare natuurontwikkeling zal in samenwerking tussen Rijkswaterstaat en de andere eigenaren (met name Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer) met een overwogen beheerplan zodanig onderhouden worden dat de rivier blijvend aan zijn doorstromende en waterbergende doelen blijft voldoen. Er zal een meer oorspronkelijk grindrivierlandschap ontstaan. Het Ministerie van EZK levert hieraan een bijdrage.

De relatie tussen veiligheid en natuur ligt in het feit dat de verlaagde waarden/weerden ruimte bieden aan (hoog) water zowel als aan flora en fauna (natuurontwikkeling).

Vraag 9

Waar is de oplevering en overdracht van het Zandmaasproject nu precies afhankelijk van? Kan worden toegelicht wat precies wordt bedoeld met de «voortgang van de delfstofwinning»?

Antwoord 9

De overdracht vindt plaats na de oplevering van de contractueel vastgelegde werkzaamheden. Een groot deel van het project is, dan wel wordt, op korte termijn overgedragen. De waterstandsverlaging door rivierverruiming is gerealiseerd. Alleen de zogenoemde zelfrealisator loopt nog een aantal jaren door. De zelfrealisator betreft een afspraak met marktpartijen, waarbij marktpartijen met delfstoffenwinning en het verkopen daarvan een (deel)project financieren, wat zij volgens afgesproken plan, voor eigen rekening en risico uitvoert en oplevert. De hoeveelheid delfstoffen die gewonnen mag worden is vastgesteld. De voortgang van de delfstoffenwinning is afhankelijk van de marktvraag. Het Zandmaasproject heeft hier geen financiële bijdrage in en de betrokkenheid van het Rijk is alleen nog gericht op contractbeheersing. Zo is de zelfrealisator contractueel verplicht vergunningen en eigendommen over te dragen, aan te tonen dat de afspraken nagekomen zijn en resultaatmetingen e.d. beschikbaar te stellen. Daarna vindt overdracht van de verantwoordelijkheid over het gehele gebied aan de uiteindelijke beheerder plaats.

Vraag 10

Kunt u aangeven hoeveel belastinggeld er met de «blue energy»-centrale gemoeid is en hoeveel kWh stroom daarmee jaarlijks kan worden opgewekt?

Antwoord 10

Het totale budget voor de Pilot Blue Energy op de Afsluitdijk is tot dusverre circa € 15 miljoen. Hiervan dragen private partijen circa € 4,5 miljoen bij. De bijdrage vanuit het Deltafonds bedraagt € 2,6 miljoen. De overige € 7,4 miljoen betreft de bijdrage van andere publieke partijen (provincie Fryslan, SNN en Wetsus).

De huidige installatie heeft een vermogen van 50 kW stroom. Dit vermogen past bij de innovatieve fase waarin het project zich bevindt. Het doel van deze fase is om de technologie te testen, verder te onderzoeken en te verbeteren. Deze fase zal de komende jaren worden voortgezet.

Vraag 11

Wat zijn de belangrijkste knelpunten voor de komende jaren voor zoetwaterwater(winning)?

Antwoord 11

Het belangrijkste knelpunt in droge perioden, zowel nu als in de toekomst, is het optreden van tekorten aan zoet water bij gebruikers, wat leidt tot economische schade en schade aan natuur.

Er zijn gebieden waar in het geheel geen wateraanvoer mogelijk is en bij aanhoudende droogte het grondwaterpeil zakt (vrij afwaterende hoge zandgronden en een stuk van het zuidwestelijk estuariumgebied). In gebieden met aanvoer van zoet water via de rivieren en kanalen kan bij droogte het peil zodanig zakken dat er onvoldoende water beschikbaar is. In droge situaties kan ook de voorraad in grote waterbuffers, zoals het IJsselmeer, overvraagd raken en kunnen inlaatpunten van zoetwater in West-Nederland en Noord-Nederland verzilten. In het Deltaplan Zoetwater zijn maatregelen vastgesteld die rijk en regio in de periode 2015–2021 zullen uitvoeren, zoals het vergroten van de buffer in het IJsselmeer en het uitbreiden van de aanvoercapaciteit naar West-Nederland in droge perioden.

Vraag 12

Kan worden toegelicht wat er wordt bedoeld met een «verdringingreeks» waar verdeling van water op wordt gebaseerd in geval van ernstig watertekort?

Antwoord 12

De verdringingsreeks geeft de prioriteitsvolgorde voor besluiten over de verdeling van zoet water ten tijde van (dreigende) schaarste, waarvan sprake is als de vraag naar water (van een bepaalde kwaliteit) vanuit de verschillende maatschappelijke en ecologische behoeften groter is dan het aanbod van water. Het principe is vastgelegd in de Waterwet en uitgewerkt in het Waterbesluit.

De verdringingsreeks bestaat uit vier categorieën, in volgorde van prioriteit. De rangorde van belangen binnen de categorieën 1 en 2 is op nationaal niveau vastgelegd. Binnen de categorieën 3 en 4 is op nationaal niveau geen rangorde vastgelegd. Binnen (maar niet tussen) die categorieën kan bij provinciale verordening een verdere rangschikking plaatsvinden.

Vraag 13

Hoe kan de Maas een belangrijke leverancier van drinkwater zijn, maar tegelijkertijd ook een rivier waar veel problemen met drinkwaterwinning plaatsvinden? Kan worden toegelicht of en, zo ja, wanneer de drinkwaterwinning op de Maas de afgelopen jaren onder druk heeft gestaan?

Antwoord 13

De Maas is een goede en belangrijke bron voor het drinkwater van zes miljoen inwoners van ons land, België en Frankrijk. De kwaliteit van het water in de Maas is de afgelopen decennia voor veel parameters verbeterd, maar de afgelopen jaren worden vaker opkomende stoffen geïdentificeerd die drinkwaterrelevant zijn. Het betreft hier vooral röntgen-contrastmiddelen, geneesmiddelenresten, chemicaliën uit industriële lozingen (puntbronnen) en gewasbeschermingsmiddelen (diffuse bronnen). Dit heeft verschillende oorzaken.

  • Allereerst kan er sprake zijn van een toename van deze stoffen in het gezuiverd afvalwater dat wordt geloosd door waterzuiveringsinstallaties. De concentraties van bepaalde geneesmiddelenresten in huishoudelijk afvalwater nemen bijvoorbeeld toe als gevolg van de vergrijzing van de samenleving en daarmee gepaard gaand medicijngebruik.

  • Een belangrijke factor voor de concentraties bij innamepunten van drinkwaterbedrijven is dat de Maas een regenrivier is, waardoor er bij frequente en langdurige lage afvoeren door klimaatverandering minder verdunning van stoffen plaatsvindt.

  • Daarnaast zijn de analysemethoden de afgelopen jaren sterk verbeterd, waardoor steeds meer opkomende stoffen in relatief lage concentraties kunnen worden gedetecteerd. Hierdoor worden we bewust van de aanwezigheid van stoffen die tot voor kort niet aantoonbaar aanwezig waren.

In 2015–2016 waren er twee langdurige incidenten die de waterwinning uit de Maas onder druk hebben gezet. De waterwinning werd 4,5 maanden stopgezet tijdens een incident met pyrazool in 2015. Hierover zijn vragen van uw Kamer beantwoord (bijvoorbeeld Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 140). Drinkwaterbedrijven Dunea en WML konden voor hun inname overschakelen van de Maas naar een reservebron voor drinkwater. Voor WML was dat diep grondwater en voor Dunea de Lek (Rijnstroomgebied). Bij Evides kwam de voorraad in het spaarbekkensysteem onder druk te staan. Hieraan wordt nu gewerkt door het plannen (MER-procedure is in gang gezet) van een nieuw innamepunt in de Bergsche Maas. De tijdelijke waarde voor pyrazool die nodig was om de drinkwaterwinning destijds veilig te stellen is inmiddels vervangen door een maximum waarde in drinkwater en innamewater, zoals u op 5 juli 2017 is bericht (Kamerstuk 27 625, nr. 403). In 2016 was er een incident met het bekende en genormeerde gewasbeschermingsmiddel dimethoaat waardoor Dunea voor 3 maanden overschakelde van de Afgedamde Maas naar de Lek. Op de (preventieve) innamestops van drinkwaterbedrijven in 2016 (RIWA-Maas jaarrapportage) ga ik uitvoeriger in bij de aanbieding van de rapportage over de «drinkwaterkwaliteit in Nederland over 2016» aan uw Kamer, zoals op 20 september 2017 aan uw Kamer is toegezegd (Kamerstuk 27 625, nr. 406).

Met de inzet in het kader van de KRW, het Deltaplan Waterkwaliteit en Zoetwater, geneesmiddelenaanpak, structurele aanpak opkomende stoffen en afspraken in de Internationale Maascommissie wordt doorgewerkt aan een verdere verbetering van de kwaliteit van het Maaswater. Het incident met pyrazool was voor mijn voorganger aanleiding om een stappenplan voor opkomende stoffen op te stellen en een structurele aanpak voor de categorie stoffen die nog geen onderbouwde norm hebben uit te werken. Sinds de vaststelling van dit stappenplan in april 2016 (zie Kamerstuk 27 625, nr. 352 onder opkomende stoffen) is er voor mij en mijn voorganger geen aanleiding geweest om de procedure voor incidenten met opkomende stoffen voor de Maas in werking te stellen. De leveringszekerheid van drinkwater met de Maas als ruwwaterbron is voldoende geborgd.

Vraag 14

Kunt u aangeven wat de mogelijke gevolgen van klimaatverandering zijn voor de zoetwatervoorziening en hoeveel geld daar reeds aan besteed wordt?

Antwoord 14

De mogelijke gevolgen van klimaatverandering voor de zoetwatervoorziening zijn het vaker en langduriger optreden van watertekorten, waardoor de bij vraag 11 genoemde knelpunten toenemen. Dit betekent meer schade voor de gebruikers van zoetwater, zoals landbouw, drinkwaterbedrijven, industrie, scheepvaart en natuur.

Om de knelpunten te verminderen hebben overheden en gebruikers samen een uitvoeringsprogramma opgesteld: het Deltaplan Zoetwater 2015–2021. Het rijk investeert € 150 miljoen in dit programma vanuit het Deltafonds en de regionale overheden investeren circa € 250 miljoen.

Vraag 15

Kunt u aangeven waarom er in 2018 voor 669 miljoen euro aan verplichtingen wordt aangegaan en in andere jaren slechts tussen de 12 en 20 miljoen euro?

Antwoord 15

Volgens de huidige planning van het project Afsluitdijk wordt in het eerste kwartaal van 2018 het werk gegund door het tekenen van het DBFM contract. Op dat moment wordt de verplichting aangegaan voor de realisatie van het werk en het meerjarig onderhoud. Daarom moet de verplichting ook op dat moment in de begroting worden gereserveerd. Het bedrag voor de jaren daarna betreft verplichtingen voor niet-DBFM-gerelateerde uitgaven. Deze uitgaven zijn dus geen onderdeel van het contract met de aannemer.

Vraag 16

Kunt u aangeven welke verplichting er voor 669 miljoen euro in 2018 is aangegaan en in hoeverre dit bijdraagt aan de waterveiligheid of zoetwatervoorziening?

Antwoord 16

Voor het eerste deel van de vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 15. Het budget is bestemd voor maatregelen in het kader van waterveiligheid en waterbeheer/watermanagement en niet voor zoetwatervoorziening. De Afsluitdijk is een primaire waterkering die wordt versterkt omdat deze niet meer voldoet aan de waterveiligheidsnormen zoals vastgelegd in de Waterwet. De dijk wordt daarom over zijn gehele lengte en in al zijn onderdelen versterkt. Dus niet alleen de dijk zelf (het dijklichaam), maar ook de spuisluizen en de schutsluizen bij Den Oever en Kornwerderzand. Daarnaast wordt de waterafvoercapaciteit vergroot om de te verwachten periodiek grotere toevoer van water vanuit o.a. de IJssel naar het IJsselmeer af te voeren naar de Waddenzee op het moment dat spuien niet mogelijk is.

Vraag 17

In hoeverre voldeden de steenbestortingen in Zeeland (Westerschelde) niet aan milieuvoorwaarden? Had dit achteraf gezien voorzien kunnen worden? Waar hebben de belangen- en milieuorganisaties zich op beroepen en op grond waarvan zijn zij in het gelijk gesteld door de Raad van State? In hoeverre kan de arbitragezaak die momenteel loopt de tegenvaller van 7,8 miljoen nog hoger doen laten uitvallen? Lopen andere, soortgelijke projecten ook een risico?

Antwoord 17

De steenbestortingen voldoen aan de vigerende milieuvoorwaarden en de provincie heeft hiervoor vergunning verleend. Er zijn ten aanzien van de steenbestortingen in de Oosterschelde meerdere argumenten aangedragen door belangen- en milieuorganisaties, waarvan er één door de Raad van State gegrond is verklaard. Rijkswaterstaat heeft voorafgaand aan de werkzaamheden in de Oosterschelde geen ADC-toets (nulmeting) uitgevoerd en daarom is aanvullend de eis gesteld om compenserende maatregelen uit te voeren.

Rijkswaterstaat heeft daarnaast tekortkomingen in het werk van de aannemer geconstateerd en gaat hiervoor zelf herstelwerkzaamheden uitvoeren. Het contract met de aannemer is ontbonden. De arbitragezaak tussen de opdrachtnemer en Rijkswaterstaat loopt nog. Er is hiervoor op dit moment een reservering opgenomen. Andere soortgelijke projecten lopen geen vergelijkbaar risico.

Vraag 18

Op welke wijze is het commitment van Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen aan het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie vastgelegd?

Antwoord 18

Het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is door het Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen gezamenlijk opgesteld. Het Deltaplan is een verdere uitwerking van de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie uit 2014. De koepelorganisaties van provincies, waterschappen en gemeenten onderstreepten hun commitment aan de gekozen aanpak door bij het verschijnen van de deltabeslissingen in 2014 de Bestuursovereenkomst Deltaprogramma te ondertekenen. Daarin is afgesproken dat de koepelorganisaties hun leden stimuleren om de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën in hun eigen plannen vast te leggen. In die bestuursovereenkomst is ook afgesproken dat overheden vanaf 2020 klimaatbestendig en waterrobuust handelen en dat Nederland vanaf 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht.

Vraag 19

Wat wordt er precies bedoeld met de termen «waterrobuust» en «klimaatbestendig»? Wanneer wordt hieraan voldaan?

Antwoord 19

Over het algemeen bedoelen we met een waterrobuuste inrichting dat de ruimtelijke inrichting zodanig is dat extreme hoeveelheden water (hoosbuien of langdurige neerslag) zo min mogelijk schade of maatschappelijke ontwrichting veroorzaken. Met een klimaatbestendige inrichting van de ruimte bedoelen we een zodanige inrichting dat de effecten van klimaatverandering (warmer, natter, droger, zeespiegelstijging) opgevangen kunnen worden.

De exacte invulling van wat waterrobuust en klimaatbestendig is zal vervolgens lokaal verschillen. Dit kan per straat, wijk, stad of regio anders zijn. Hiervoor is het nodig dat er lokaal of regionaal ambities worden bepaald om invulling te geven aan de doelen van de Deltabeslissing uit 2014. Via monitoring wordt gekeken welke maatregelen worden uitgevoerd en wat het effect van deze maatregelen is.

Vraag 20

Klopt het dat de huidige ruimtelijke kwaliteit behouden en versterkt moet worden (maatschappelijk doel Omgevingswet) en dat daarnaast toegewerkt moet worden naar een klimaatbestendige inrichting? Zo ja, hoe wordt dit gewaarborgd?

Antwoord 20

Ja dat klopt. De Omgevingsvisies van Rijk, provincies en gemeenten zijn het instrument om beide te borgen.

Vraag 21

Op welke wijze wordt verzekerd dat de aanpak voor ruimtelijke adaptatie meegenomen wordt in de omgevingsvisies van overheden, aangezien in de Omgevingswet geen nadere eisen aan de inhoud hiervan zijn gesteld?

Antwoord 21

De Omgevingswet stelt geen eisen aan de inhoud van omgevingsvisies. Wel verplicht de Omgevingswet het Rijk, provincies en gemeenten om integrale omgevingsvisies op te stellen met strategische hoofdkeuzes voor de fysieke leefomgeving. Dit biedt een uitgelezen mogelijkheid om de opgaven van het Deltaprogramma, waaronder die voor ruimtelijke adaptatie te verbinden met andere maatschappelijke opgaven. In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is door alle overheden gezamenlijk aangegeven dat zij de opgaven voor ruimtelijke adaptatie laten landen in de omgevingsvisies.

De afgelopen jaren hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het beleid dat voortkomt uit de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën uit het Deltaprogramma 2015, verwerkt in hun beleids- en beheersplannen. Voor gemeenten gaat het vooral om het borgen van het beleid dat voortkomt uit de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie in bestemmingsplannen, rioleringsplannen en beheer- en onderhoudsplannen.

Vraag 22

Wat gaat er gemonitord worden? Wordt er gekeken naar welke maatregelen daadwerkelijk zijn uitgevoerd en in hoeverre die bijdragen aan ruimtelijke adaptatie of wordt er alleen gekeken naar de voornemens in regels en beleidstukken?

Antwoord 22

De afspraken die zijn gemaakt in het Deltaplan worden jaarlijks gemonitord. Enerzijds gaat het om het monitoren of het afgesproken proces van het in beeld brengen van kwetsbaarheden, het bepalen van regionale en lokale ambities en het opstellen van uitvoeringsprogramma’s goed verloopt. Anderzijds wordt toegewerkt naar monitoring van maatregelen en de effecten van deze maatregelen op een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting.

Jaarlijks rapporteert de Deltacommissaris aan uw Kamer over de voortgang van het deltaprogramma. Hiervoor is in het Deltaprogramma de afgelopen jaren gewerkt aan een systeem van «meten, weten, handelen», waarbij inzicht wordt gegeven over de voortgang via vier hoofdvragen:

  • 1. Zijn we op schema: voeren we de maatregelen daadwerkelijk uit binnen de afgesproken tijd en het afgesproken budget?

  • 2. Liggen we op koers of geven externe ontwikkelingen aanleiding om doelen of maatregelen te heroverwegen?

  • 3. Pakken we de opgaven integraal aan?

  • 4. Is er, waar nodig, sprake van brede participatie van overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en burgers?

Vraag 23

Op welke wijze wordt verzekerd dat de doorwerking van (provinciale) omgevingsvisies naar omgevingsplannen plaatsvindt, aangezien hiervoor geen aanvullende regels in de Omgevingswet zijn gesteld?

Antwoord 23

Zie antwoord op vraag 21.

Vraag 24

Op welke wijze wordt/is geborgd dat natuur (via een klimaatbufferbenadering) ook al op voorhand deel uitmaakt van (verkenningen naar) klimaatbestendige oplossingen?

Antwoord 24

Natuur kan een belangrijke factor zijn bij klimaatbestendige oplossingen. Hiervan zijn in Nederland diverse voorbeelden. Het is een lokale/regionale afweging of en hoe natuur wordt meegenomen.

Naar boven