34 775 B Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2018

Nr. 17 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2018

Met deze brief ga ik in op uitbreiding van de mogelijkheden voor gemeenten om het bestuur van gemeenschappelijke regelingen naar hun wensen vorm te geven en daarbij een goede balans te vinden tussen effectiviteit en legitimiteit van deze regelingen. Het gaat hierbij om het doeltreffend kunnen realiseren van maatschappelijke opgaven enerzijds en (de borging van waarden als) transparantie en democratische verantwoording anderzijds. De Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) moet voldoende ruimte voor variëteit en differentiatie bieden, zodat gemeenten, provincies en waterschappen de voor hen beste keuzes kunnen maken1. Ik ga in het bijzonder in op de opgave die er is om de controlerende rol van gemeenteraden richting gemeenschappelijke regelingen te versterken. Hoewel het huidige wettelijk kader op zich veel mogelijkheden voor de controle op gemeenschappelijke regelingen biedt, betekent de toename van het aantal regelingen en een toenemende zwaarte van taken bij sommige regelingen dat de positie van gemeenteraden versterkt moet worden.

In de volgende paragraaf zal ik ingaan op een aantal bestuurlijke ontwikkelingen die ik zie met relevantie voor intergemeentelijke samenwerking2 en de oplossingsrichtingen die ik voor ogen heb. In het Interbestuurlijk programma is afgesproken de opgave rond gemeenschappelijke regelingen gezamenlijk op te pakken met de koepelorganisaties van gemeenten, provincies en waterschappen. Dat geldt ook voor de hierna voorgestelde aanpak.

Bestuurlijke ontwikkelingen

Maatschappelijke opgaven zijn ingewikkelder geworden, waardoor ze steeds minder door één bestuurslaag aangepakt kunnen worden. Er is daarnaast ook veel veranderd voor met name gemeenten: de decentralisaties, nieuwe vormen van samenwerking en meer gelijkwaardige interbestuurlijke samenwerking. Deze ontwikkelingen hebben plaatsgevonden zonder wijziging van de bestaande kaders voor het openbaar bestuur, waaronder de Wgr en het beleidskader gemeentelijke herindeling. Maar de ontwikkelingen in de samenleving en het bestuur roepen vragen op over de houdbaarheid van de bestaande kaders. Ik wil daarom eerst ingaan op de ontwikkelingen die ik zie en duiden welke betekenis deze hebben om daarna nader in te gaan op de Wet gemeenschappelijke regelingen, het onderwerp van deze brief.

Allereerst constateer ik het toenemend belang van het lokale en regionale niveau. Steeds meer verantwoordelijkheden worden gedecentraliseerd. Het gaat om verantwoordelijkheden die direct ingrijpen op het dagelijks leven van inwoners, zoals de decentralisaties in het sociaal domein, waarbij het vooral om kwetsbare groepen in de samenleving gaat. Deze maatschappelijke opgaven zijn ingewikkelder geworden. Zij houden zich niet aan de bestuurlijke grenzen van een gemeente of provincie. Ik zie dat de opgaven waar een gemeente voor geplaatst wordt, vaker op een regionaal niveau spelen. Overheden spelen hierop in met het aangaan van samenwerkingsverbanden. Veelal gebeurt dat op initiatief van gemeenten zelf, soms onder regie van het Rijk. Steeds vaker zijn er ook verbanden waarbinnen overheden en niet-overheden met elkaar samenwerken, bijvoorbeeld economic boards. Bovendien zijn niet overal in Nederland de uitdagingen waar gemeenten voor gesteld staan, gelijk. Het verschil in opgaven, cultuur en historie tussen gemeenten en regio’s is medebepalend voor de benodigde governance in een regio. Er ontstaat zo een toenemende variëteit in het bestuur. De afgelopen jaren zijn verschillende varianten van ambtelijke fusies opgekomen, hebben de Drechtsteden gekozen voor een bijzondere vorm van een openbaar lichaam en is op andere plekken juist gekozen voor bijzonder lichte vormen van samenwerking. Ook bij herindelingen is variëteit te zien. Naast de «reguliere» samenvoeging zijn er de afgelopen jaren lichte samenvoegingen geweest en ook gemeenten die ervoor kozen gesplitst te worden.

Het bovenstaande heeft geresulteerd in een doorlopend proces van schaalvergroting en professionalisering. Inwoners ervaren daardoor een grotere afstand tot de lokale democratie. Dit vraagt om aandacht voor de binding van het bestuur en de burger. In een aantal gemeenten bestaan hiervoor succesvolle initiatieven door juist de democratie weer dichterbij te brengen. De toenemende trend van intergemeentelijke samenwerking roept vragen op over de legitimiteit van het bestuur: kunnen gemeenteraden hun kaderstellende, controlerende en volksvertegenwoordigende rol nog wel waar maken?

Ik zie dat gemeenten in toenemende mate behoefte hebben aan meer ruimte bij hun zoektocht naar manieren om enerzijds op te kunnen schalen en anderzijds kleinschaligheid te behouden. Bovenstaande ontwikkelingen vragen daar ook om. De organisatiemodellen die we nu kennen lijken niet in alle gevallen aan te sluiten bij de wensen die bij gemeenten op deze punten leven. Tegelijkertijd is er nog geen uitgekristalliseerd beeld van de noodzakelijke oplossingen, er worden in verschillende regio’s ook andere keuzes gemaakt afhankelijk van regionale voorkeuren, opgaven en cultuur.

Deregulering zie ik als manier om, binnen heldere wettelijke kaders, meer ruimte te bieden voor het vinden van de gewenste lokale en regionale oplossing. De afgelopen jaren is de beleidsvrijheid voor medeoverheden in sectorale wetgeving verruimd en heeft daar deregulering plaatsgevonden, het is wenselijk te bezien of de organieke wetgeving aan deze beweging kan bijdragen.

In de tweede helft van 2018 zal ik in een nieuw beleidskader herindeling ingaan op de betekenis die deze ontwikkelingen hebben voor de wijze waarop ik nieuwe herindelingsvoorstellen zal beoordelen. In deze brief ga ik nader in op de betekenis die het voorgaande heeft voor de Wet gemeenschappelijke regelingen. Daarmee geef ik ook invulling aan de motie van de leden Özütok en Den Boer (Kamerstuk 34 775 VII, nr. 633).

Opgave gemeenschappelijke regelingen

In het Regeerakkoord is afgesproken dat de Wgr wordt gewijzigd om de politieke verantwoording over gemeenschappelijke regelingen te versterken. Daarnaast noemt het Regeerakkoord de regio voor verschillende grote opgaven als het niveau waar deze opgepakt moeten worden. Ondanks dat er, staatsrechtelijk gezien, geen eenduidig begrip regio is, zijn verschillende vormen van intergemeentelijke en interbestuurlijke samenwerking nodig om oplossingen te vinden voor de uitdagingen van deze tijd. Hiermee benoemt het Regeerakkoord twee lijnen voor regionale samenwerking:

  • 1. Versterk de verantwoording bij gemeenschappelijke regelingen

  • 2. Zorg voor effectieve vormen van intergemeentelijke samenwerking

Als het belang van samenwerking toeneemt, dringt zich de vraag op of de volksvertegenwoordiging voldoende mogelijkheden heeft om daar grip op te houden. Voldoende mogelijkheden om samenwerking naar de eigen wensen en aan de hand van de opgave vorm te geven kunnen bijdragen aan de legitimiteit van een regeling. Hierna geef ik mijn perspectief op de aanknopingspunten voor wijziging van de Wgr om in de volgende paragraaf de oplossingsrichtingen die ik zie te beschrijven.

De verantwoording bij gemeenschappelijke regelingen

Overheidsoptreden en daarmee ook het optreden van intergemeentelijke samenwerking moet effectief en legitiem zijn. Bij de Wgr is de legitimiteit vormgegeven via verlengd lokaal bestuur, wat betekent dat de legitimiteit van intergemeentelijke samenwerking is gebaseerd op de gemeenteraden. Daarom moeten gemeenteraden ook instemmen met het aangaan van een gemeenschappelijke regeling en de voorwaarden waaronder die wordt aangegaan. Die instemming is een goed moment om te sturen op de eigen invloed bij een gemeenschappelijke regeling.

Hoewel de rol van gemeenteraden bij het aangaan van een samenwerkingsverband anders wordt, moeten zij wel in staat zijn om te controleren en te sturen, in de wetenschap dat beide minder zullen zijn door de betrokkenheid van meerdere gemeente(rade)n bij elke gemeenschappelijke regeling. Er is echter wel een ondergrens. Als de mogelijkheden hiertoe onvoldoende zijn, is de verantwoording over het handelen van gemeenschappelijke regelingen ondermaats wat effecten kan hebben op de legitimiteit van hun handelen.

De Wgr kent een aantal waarborgen voor de positie van de gemeenteraad4. De Rob benadrukt dit ook in het advies Wisselwerking. Dit advies is op 1 augustus 2016 door mijn ambtsvoorganger aan de Kamer aangeboden, samen met een onderzoek van de Universiteit Twente naar de effecten van regionaal bestuur. Het onderzoek van de Universiteit Twente laat zien dat er ook veel tevredenheid is over het functioneren van gemeenschappelijke regelingen en de invloed van raden daarop. Tegelijkertijd laat een enquête onder raadsleden zien dat er zorgen zijn over het controle-instrumentarium in de Wgr. Er is een duidelijk gevoel van gebrek aan controle bij raadsleden. Verschillende rapporten en onderzoeken uit 2016 en 20175 illustreren dit. In de woorden van de VNG-denktank: «De gemeenschappelijke regelingen en hun bereik nemen hand over hand toe. Gemeenteraden komen hiermee vaak op achterstand: de materie is complex, het greep houden op een samenwerkingsverband via een gemeentelijk mandaat is lastig. Raadsleden laten de afgelopen jaren steeds vaker hun onvrede over gemeenschappelijke regelingen en samenwerkingsverbanden horen.» Eind 2017 verscheen een tweede enquête van Raadslid.nu naar de opvattingen onder raadsleden over regionale samenwerking. Uit dit onderzoek bleek dat 56% van de raadsleden die hebben deelgenomen aan de enquête ontevreden is over de eigen mogelijkheden om invloed uit te oefenen op regionale samenwerking, 32% onvoldoende kennis en expertise zegt te hebben om zijn controlerende taak als raadslid uit te oefenen op (de uitvoering van) gemeenschappelijke regelingen en 36% aangeeft te weinig tijd te hebben om zich te verdiepen in regionale samenwerking. Ook geeft 56% van de respondenten die actief zijn in de regio aan daar zelden of nooit een reactie op te krijgen van andere raadsleden en geeft 76% aan bijna geen contact te hebben met raadsleden uit andere gemeenten.

In de vierde periodieke beschouwing naar de interbestuurlijke verhoudingen zegt de Raad van State6 onder meer: «De noodzaak en het belang van regionale samenwerking zullen de komende jaren naar verwachting toenemen. Uit de vrijwillige of opgelegde regiovorming blijkt steeds meer dat de huidige bestuurlijke ordening en indeling steeds minder aansluit bij de schaal waarop maatschappelijke vraagstukken zich voordoen. [...] Maar wat bestuurlijk werkt, kan uit democratisch-rechtstatelijk oogpunt vragen oproepen. Het vertegenwoordigend vermogen van rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordigers staat erdoor onder druk. Hierdoor worden de controle en het toezicht complexer met mogelijke nadelige gevolgen voor de democratische sturing en uiteindelijk de democratische legitimatie.» Iets verder zegt de Raad van State in dit verband: «Ook de eis van democratische legitimatie schept zelfstandig verplichtingen ten aanzien van de wijze waarop beleid tot stand dient te komen en te worden gecontroleerd. De indringendheid van de nagestreefde maatschappelijke veranderingen vraagt om een stevige, rechtstreekse democratische betrokkenheid en legitimatie.» In zijn beschouwing benoemt de Raad de noodzaak van realisatie van maatschappelijke opgaven enerzijds en de versterking van democratische verantwoording en legitimatie anderzijds. De Raad geeft aan dat hieraan op incrementele wijze vorm kan worden gegeven. Hierna ga ik in op de wijze waarop ik dit wil doen.

Deels is minder invloed voor een gemeente(raad) onvermijdelijk na het aangaan van een gemeenschappelijke regeling. Bij een concreet geval hoeft dat geen probleem te zijn, je kunt ook meer bereiken en daarvoor ga je samenwerken. Maar het totaal aan gemeenschappelijke regelingen van een gemeente kan wel het beeld opleveren dat een gemeenteraad de eigen controlerende rol onvoldoende kan waarmaken. Het toenemende belang van de regio voor de aanpak van grote maatschappelijke opgaven en het toenemende aantal verplichte gemeenschappelijke regelingen zorgen voor een toenemend gewicht en complexiteit van sommige gemeenschappelijke regelingen, waardoor ook een sterkere positie voor gemeenteraden gewenst is om een steviger positie te krijgen in het gesprek met colleges over de sturing op deze gemeenschappelijke regelingen.

De beschikbaarheid van effectieve samenwerkingsvormen

Het is van belang dat de Wgr de ruimte biedt voor maatwerk bij de vormgeving van gemeenschappelijke regelingen, omdat dat de legitimiteit van samenwerking kan versterken en bijdraagt aan effectieve samenwerking. Het goed functioneren van een gemeenschappelijke regeling kan ook bijdragen aan de legitimiteit van die regeling. Gemeenten komen soms al met creatieve oplossingen die niet altijd goed aansluiten bij de huidige Wgr, zoals bijvoorbeeld bij het «Drechtstedenmodel», maar wel een oplossing zijn voor die regio. Maar er zijn andere creatieve gedachten. Zonder concrete voorstellen te willen benoemen (omdat de discussie hierover ook lokaal nog loopt), vind ik het van belang op te merken dat ik het spanningsveld herken en altijd bereid ben mee te denken over creatieve oplossingen. Dit kan leiden tot wetswijziging.

Daarnaast zijn er veel signalen dat de flexibiliteit niet groot genoeg is als een gemeenschappelijke regeling is getroffen, zoals het eerdergenoemde Drechtstedenmodel. Daarnaast worden met de uittreding uit een gemeenschappelijke regeling problemen ervaren. De Wgr verplicht gemeenten om hierover afspraken te maken bij het aangaan van een regeling, maar in de praktijk leiden die er soms toe dat uittreding erg lastig (duur) wordt waardoor men als het ware «gevangen» blijft in een samenwerkingsverband. Dit zou een reden kunnen zijn om te kiezen voor bijvoorbeeld samenwerking op privaatrechtelijke grondslag, hoewel de legitimiteit van een gemeenschappelijke regeling doorgaans beter geborgd is.

Flexibiliteit is ook vanuit de behoefte aan integraliteit in gemeentelijk beleid gewenst. Gemeenschappelijke regelingen horen bij te dragen aan het behalen van gemeentelijke doelen en zijn geen doel op zich. Dit betekent dat gemeenten grip moeten hebben op gemeenschappelijke regelingen en moeten kunnen bijsturen, in beleid en de organisatie, als de eigen doelen veranderen.

Oplossingsrichtingen

Als oplossing voor de gesignaleerde problemen wil ik langs drie lijnen verder werken.

A. Wijziging Wet gemeenschappelijke regelingen

Met een aantal wijzigingen van de Wgr wil ik de politieke verantwoording over gemeenschappelijke regelingen en de controlerende rol van gemeenteraden versterken. Ik denk hierbij aan wijzigingen langs drie lijnen:

Versterken controle binnen een gemeenschappelijke regeling

Via inspraak van burgers en maatschappelijke organisaties of via meer betrokkenheid van raadsleden in het bestuur kan de politieke verantwoording binnen een regeling versterkt worden. Dit kan bijdragen aan het kantelen van het beeld dat samenwerking leidt tot bestuurdersbestuur of verlegd lokaal bestuur waarbij raadsleden buitenspel staan.

Ik zal in het wetsvoorstel daarom:

  • ruimte creëren om af te wijken van de strikte bepalingen in de Wgr over de samenstelling van het algemeen en dagelijks bestuur van een openbaar lichaam;

  • in de Wgr een bepaling opnemen dat bij het treffen van een gemeenschappelijke regeling afspraken worden gemaakt over inspraak; en

  • in de Wgr een bepaling opnemen dat bij het treffen van een gemeenschappelijke regelingen afspraken worden gemaakt over periodieke evaluatie van de regeling. Een periodieke evaluatie kan een goed moment bieden om uittreding uit een gemeenschappelijke regeling onder passende voorwaarden mogelijk te maken.

Rechtstreekse verkiezingen7 van het bestuur van een samenwerkingsverband heb ik onderzocht, maar ik zie geen redenen om dit nu verder op te pakken in de context van de Wgr. Wanneer het algemeen bestuur van een openbaar lichaam rechtstreeks kan worden gekozen, raakt dit de organisatie van ons staatsbestel en is er eerder sprake van een vierde bestuurslaag dan van samenwerking en wordt het uitgangspunt van de huidige Wgr, verlengd lokaal bestuur, verlaten. De keuze voor verlengd lokaal bestuur was destijds een bewuste: hiermee moest uitholling van de bestuurlijke hoofdstructuur van gemeenten, provincies en Rijk worden tegengegaan8. Een rechtstreekse verkiezing zou de banden met de gemeente doorsnijden en een einde betekenen van de zeggenschap van de gemeenten in het bestuur om hun lokale belangen veilig te stellen. Dat impliceert overigens ook dat daarmee een drempel zou worden opgeworpen om taken in een samenwerkingsverband onder te brengen.

Meer invloed van een gemeenteraad

Uiteindelijk vraagt verlengd lokaal bestuur om voldoende mogelijkheden voor de volksvertegenwoordiging om hun controlerende rol ook waar te kunnen maken. Ter versterking van de positie van gemeenteraden ga ik in ieder geval:

  • de mogelijkheid opnemen om (categorieën van) besluiten aan te wijzen waarvoor eerst een zienswijze aan gemeenteraden wordt gevraagd voordat het bestuur van de gemeenschappelijke regeling een besluit mag nemen.

Met in ieder geval de koepels wil ik verder bespreken of hieraan een facultatief herroepingsrecht, bij wijze van spreken een gele kaart, moet worden gekoppeld. Daarnaast ga ik goed bezien of er controle-instrumenten in de Gemeentewet zitten die ontbreken in de Wgr, maar mogelijk toch meerwaarde hebben. Dan denk ik onder meer aan de bevoegdheden van een rekenkamer(commissie) en het (regionale) recht van enquête voor gemeenteraden gezamenlijk. Ik zal ook verkennen of er een meerwaarde is van het benoemen van de rol van de griffier bij het ondersteunen van de raad bij gemeenschappelijke regelingen.

Vergroten van de ruimte om samenwerking vorm te geven conform de lokale opgaven, wensen en cultuur

Als samenwerking zo kan worden georganiseerd dat deze optimaal aansluit bij de opgaven en cultuur in een regio, kan dat bijdragen aan zowel de effectiviteit van de gemeenschappelijke regeling, als aan de legitimiteit daarvan. De opgave voor de wetgever is het introduceren van de juiste mogelijkheden en bevoegdheden in de wet, zodat de gemeentelijke bestuursorganen de kans hebben de inrichting van een gemeenschappelijke regeling toe te spitsen op de bevoegdheden die overgedragen worden, voorzien van passende voorzieningen om de legitimiteit van de samenwerking te kunnen waarborgen. Een mogelijke uitwerking hiervan is het introduceren van meer doelbepalingen en het benoemen van mogelijkheden in plaats van het voorschrijven van instrumenten. Dan denk ik bijvoorbeeld aan een verplichting om afspraken te maken over de evaluatie van een gemeenschappelijke regeling, wat mogelijk uittreding onder passende voorwaarden kan bevorderen.

Actie: het voorbereiden van een wetsvoorstel met in ieder geval de hierboven genoemde wijzigingsvoorstellen.

B. Met praktijk versterken van de legitimiteit van gemeenschappelijke regelingen

Ik wil in gesprek met de spelers in tien regio’s waar men problemen met de legitimiteit van gemeenschappelijke regelingen ervaart komen tot concrete voorstellen om de legitimiteit van gemeenschappelijke regelingen te versterken binnen de kaders van het verlengd lokaal bestuur. Vanuit BZK wordt hieraan via inhoudelijke en juridische ondersteuning bijgedragen. Deze pilots zullen laten zien welke wensen er zijn en zo bijdragen aan voorstellen die hen direct helpen bij het vinden van een goede balans tussen effectiviteit en legitimiteit. De voorstellen kunnen overigens ook betrekking hebben op andere suggesties dan legitimiteit, bijvoorbeeld over de vormgeving van samenwerking. De uitkomsten kunnen aanleiding geven tot aanvullende wetswijziging of versterking van het aanbod voor toerusting en ondersteuning. Zo dragen de gesprekken bij aan de andere twee lijnen.

Daarnaast wil ik, gelet op de veelheid aan gemeenschappelijke regelingen, laten onderzoeken wat de effecten zijn van de diversiteit en veelheid aan gemeenschappelijke regelingen op de legitimiteit en effectiviteit van bestuur.

Actie: het organiseren van brede gesprekken in tien regio’s om te komen tot concrete voorstellen ter verbetering van de legitimiteit binnen de Wgr.

Actie: het laten onderzoeken van de effecten van de veelheid aan gemeenschappelijke regelingen.

C. Toerusting en ondersteuning raadsleden en -griffiers blijvend op orde

De mogelijkheden die er al zijn voor raden om invloed uit te oefenen op gemeenschappelijke regelingen zijn niet even goed bekend. Recente handreikingen als Grip op regionale samenwerking zijn bedoeld om de mogelijkheden die er nu reeds zijn beter bekend te maken. Dit vraagt continue aandacht. Dat is waarom ik samen met de VNG, Raadslid.nu en de Vereniging van Griffiers een speciale e-learning module voor regionale samenwerking heb ontwikkeld. Deze is sinds maart jl. beschikbaar voor alle raadsleden en te benaderen in de nieuwe digitale leeromgeving voor raadsleden9. Met steun van BZK hebben er daarnaast ruim 120 gemeenteraden gebruik gemaakt van een workshop «grip op regionale samenwerking». Met elkaar reflecteren op de eigen rol en sturingsinstrumenten in regionale samenwerking blijkt van grote waarde. Ik bezie daarom hoe BZK de gemeenteraden ook op gebied van regionale samenwerking deze kabinetsperiode het beste kan blijven faciliteren. Dat doe ik in het kader van het actieprogramma versterking democratie en bestuur, en in het bijzonder het versterken van de positie van gemeenteraden.

Actie: verder versterken van het ondersteuningsaanbod om blijvend onder de aandacht te brengen welke mogelijkheden er zijn om invloed uit te oefenen op gemeenschappelijke regelingen en de uitvoering daarvan.

Samenvattend

Het openbaar bestuur is continu in verandering en dat vraagt periodiek om een herijking van de kaders waarbinnen het bestuur is vormgegeven. Dat speelt nu bij «de regio». Voor veel afzonderlijke gemeenschappelijke regelingen lijkt de huidige Wgr/wettelijke regeling te functioneren, maar er zijn ook signalen dat de Wgr/die wettelijke regeling begint te knellen. Soms kan dat ondervangen worden door het uitdragen van mogelijkheden die er zijn. Er is dan ook een voortdurende opdracht voor mijn ministerie, maar ook voor koepelorganisaties en de beroeps- en belangenverenigingen om hier alert op te zijn. In het actieprogramma lokale democratie en bestuur zal ik nader ingaan op de wijze waarop ik hier de komende jaren invulling wil geven.

Daarnaast zal ik in goed overleg met de koepels de in deze brief aangekondigde maatregelen in samenhang verder uitwerken en op korte termijn een wetsvoorstel in procedure brengen, waarbij de praktijkervaringen, inclusief de opbrengst van de hierboven aangekondigde pilots, worden betrokken. Deze ervaringen kunnen leiden tot nieuw ondersteuningsaanbod of aanvullende voorstellen voor de wetswijziging. Eind dit jaar wil ik met een conceptwetsvoorstel komen tot wijziging van de Wgr.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

In het vervolg van deze brief wordt alleen over gemeenten gesproken, maar de Wet gemeenschappelijke regelingen geldt ook voor provincies en waterschappen.

X Noot
2

Intergemeentelijke samenwerking kan ook informeel of privaatrechtelijk worden vormgegeven. Deze brief gaat alleen in op publiekrechtelijke samenwerking op basis van de Wgr.

X Noot
3

De motie: «verzoekt de regering, om met de VNG en de belangenvereniging van gemeenteraadsleden in overleg te treden om te inventariseren welke belemmeringen er in het besluitvormingsproces en daarmee in de democratische controle op de uitgave van middelen en de uitvoering van taken zijn en welke concrete maatregelen deze belemmeringen kunnen wegnemen, en om de Kamer hierover voor 1 juli 2018 te informeren».

X Noot
4

De beschrijving die hierna volgt is deels anders wanneer de raad zelf deelnemer aan een gemeenschappelijke regeling is, omdat vertegenwoordigers van de raad dan zelf zitting hebben in het algemeen bestuur en daarmee direct meepraten en -beslissen.

X Noot
5

Rapport commissie Toekomstgericht lokaal bestuur, rapport 3e denktank VNG, onderzoek Raadslid.nu.

X Noot
6

Bijlage bij Kamerstuk 34 550 VII, nr. 12.

X Noot
7

Deze passage is opgenomen naar aanleiding van het verzoek van het lid Den Boer tijdens de behandeling van de begroting BZK 2018; (Handelingen II 2017/18, nr. 22, item 3 en Handelingen II 2017/18, nr. 23, items 6, 9 en 12).

X Noot
8

Kamerstuk 16 538, nr. 3, p. 19.

Naar boven