34 761 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met het mogelijk maken van Engelstalige rechtspraak bij de internationale handelskamers van de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof Amsterdam

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel strekt ertoe om in complexe, internationale handelsgeschillen procederen in de Engelse taal mogelijk te maken als partijen dat onderling uitdrukkelijk zijn overeengekomen. Het voorstel regelt dat daartoe een nieuwe internationale handelskamer van de rechtbank Amsterdam en van het gerechtshof Amsterdam in dit soort geschillen in het Engels uitspraak kan doen. Voor de praktijk zal deze internationale handelskamer van de rechtbank Amsterdam worden aangeduid als Netherlands Commercial Court («NCC») en de internationale handelskamer van het gerechtshof Amsterdam als Netherlands Commercial Court of Appeal («NCCA»). Om de voorziening op het totale budget voor de rechtspraak kostenneutraal te kunnen aanbieden, geldt voor deze Engelstalige procedure bij de NCC en de NCCA een verhoogd griffierecht. Het kabinet heeft de Tweede Kamer eind 2015 gemeld positief te staan tegenover de gedachte de NCC mogelijk te maken.1 Met dit wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan de daarbij gedane toezegging met een wetsvoorstel te komen dat het gebruik van de Engelse taal en de wijze van financiering regelt.

Aanleiding en achtergrond

Doordat bedrijven steeds meer op internationaal niveau opereren (globalisering van de economie) bestaat er wereldwijd in toenemende mate behoefte aan Engelstalige geschilbeslechting, ook in niet Engelstalige jurisdicties. Het Engels is de meest gebruikte voertaal in de internationale handel, contracten worden steeds vaker in het Engels opgesteld en de juridisch, fiscaal en commercieel adviseurs corresponderen steeds meer in het Engels met hun internationaal opererende cliënten.

Kwalitatief goede, onafhankelijke en tijdige rechtspraak is één van de kernwaarden van de rechtsstaat en een van de pijlers van de economie. De Wereldbank heeft in zijn World Development Report 2005 het belang aangetoond van goed functionerende, onafhankelijke en voorspelbare rechtspraak voor de versterking van het investeringsklimaat en voor de welvaart van een land.

In zijn rapport «Nederland Handelsland. Het perspectief van de transactiekosten» heeft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2003, nr. 66) gewezen op het belang van een voorziening voor de behandeling van internationale handelszaken door de overheidsrechter waar in het Engels kan worden geprocedeerd voor de handelspositie van Nederland. Door het voeren van een procedure in het Engels kunnen partijen de rechterlijke procedure inzake hun internationale geschil beter laten aansluiten bij hun gangbare zakelijke praktijk en daarmee veel tijd en aanzienlijke vertaalkosten besparen. Ook de communicatie met een buitenlands hoofdkantoor en de inzet van niet-Nederlands sprekende juristen bij internationale én in Nederland gevestigde ondernemingen worden hiermee (aanzienlijk) vergemakkelijkt. Bedrijven die internationaal en in Nederland opereren zullen geen taalbarrière meer ervaren indien zij kiezen voor geschilbeslechting bij de Nederlandse rechter in de Engelse taal.

Daar komt bij dat internationale arbitrageprocedures, waarin kan worden overeengekomen om in het Engels te procederen, steeds kostbaarder worden.2 Daardoor wordt deze vorm van geschillenbeslechting voor veel middelgrote en kleine bedrijven die over de grens handel drijven minder aantrekkelijk. Een Engelstalige procedure voor internationale handelsgeschillen bij de overheidsrechter biedt deze bedrijven een aantrekkelijk en volwaardig alternatief dat minder duur is dan arbitrage.

Ook vanuit het oogpunt van verbeterde afhandeling van nationale zaken is een NCC-voorziening gewenst, omdat de afhandeling van complexe internationale zaken bij de gerechten onevenredig beslag legt op de mankracht en de financiën binnen de rechterlijke macht. Indien deze zaken bij één gerecht worden ondergebracht en met heffing van een verhoogd griffierecht, zullen de overige gerechten worden ontlast zonder dat dit voor de rechterlijke macht extra kosten meebrengt. Enkele voorbeelden van recente internationale handelszaken die aan de NCC hadden kunnen worden voorgelegd, zijn: de KPNQwest zaak (over de externe aansprakelijkheid van bestuurders, commissarissen en aandeelhouders van een internationale joint venture), de Indover/Bank Indonesia zaak (over de vraag of Bank Indonesia aan een buitenlandse dochteronderneming een garantie heeft afgegeven) en de zaak Tiffany/Swatch (een vernietigingsprocedure van een arbitraal vonnis).

Het hierboven geschetste beeld wordt bevestigd door een door de Raad voor de rechtspraak ingestelde klankbordgroep bestaande uit vertegenwoordigers van een aantal Nederlandse internationaal opererende bedrijven en de door deze bedrijven ingeschakelde advocatenkantoren. De klankbordgroep heeft te kennen gegeven dat er behoefte bestaat aan een Engelse voorziening voor internationale handelsgeschillen. Daarbij speelt mede een rol dat het Nederlandse procesrecht op de procedure van toepassing zal zijn. De Nederlandse procedure wordt gezien als effectiever, minder omvangrijk en daardoor korter en minder kostbaar dan de procedures in de Angelsaksische rechtspraak of in internationale arbitrages. Verder wordt de regie, zoals die in handelszaken door een Nederlandse rechter wordt gevoerd, gewaardeerd. De wetenschap dat bedrijven bij een geschil een beroep kunnen doen op een deskundige rechter, die snel en met gevoel voor de specifieke praktijk een beslissing neemt, draagt bij aan het vertrouwen dat nodig is voor investeren en handeldrijven.

Nederland heeft er als internationaal georiënteerd handelsland groot belang bij dat het handelsverkeer beschikt over zekerheid en duidelijkheid inzake contracten, die indien nodig via de rechter kunnen worden afgedwongen. De afdwingbaarheid van contracten is een belangrijke internationale indicator als het gaat om de kwaliteit van de rechtspraak. Partijen weten dan waar ze aan toe zijn. Kortom, in internationale handelsgeschillen hebben partijen behoefte aan rechtspraak die recht doet aan de internationale dimensie van de zaak, doordat in het Engels kan worden geprocedeerd op basis van een procesreglement dat binnen de kaders van het Nederlandse procesrecht is afgestemd op hetgeen internationaal gebruikelijk is.

NCC en NCCA in Amsterdam

De Rechtspraak kiest ervoor om de Engelstalige rechtspraak te beleggen bij één rechtbank en één gerechtshof. Op die manier kunnen de beschikbare middelen het meest efficiënt worden ingezet.

Het bestuur van een gerecht heeft op grond van artikel 6 van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) de bevoegdheid om voor het behandelen en het beslissen van zaken enkelvoudige en meervoudige kamers in te richten en daarvan de bezetting te bepalen. Om de beslechting van internationale handelsgeschillen in Nederland te versterken, zijn op verzoek van en in overleg met de Raad voor de rechtspraak door de rechtbank en het gerechtshof Amsterdam voorbereidingen getroffen om een internationale handelskamer in te richten waar in de Engelse taal kan worden geprocedeerd, de Netherlands Commercial Court (NCC) van de rechtbank Amsterdam voor de eerste aanleg en de Netherlands Commercial Court of Appeal (NCCA) van het gerechtshof voor het hoger beroep. Er is onder meer voor gekozen de voorziening onder te brengen in Amsterdam omdat de stad wordt gezien als de financiële hoofdstad van Nederland en dichtbij Schiphol ligt. In Amsterdam zijn veel hoofdkantoren van internationaal georiënteerde bedrijven gevestigd en ook het zwaartepunt van de internationaal actieve advocatuur is steeds meer in Amsterdam komen te liggen. In Amsterdam kunnen de zittingen van de NCC en de NCCA plaatsvinden in het gebouw van het gerechtshof Amsterdam aan het IJdok dat over moderne digitale en andere faciliteiten beschikt.

Voor de NCC zal een landelijke poule van gespecialiseerde rechters, raadsheren en juridisch medewerkers worden samengesteld, die voldoende kennis hebben van de Engelse (juridische) taal en afkomstig zijn uit de Nederlandse rechtbanken en hoven. Dit betekent in praktische zin dat de NCC niet bemand zal worden door uitsluitend Amsterdamse rechters en raadsheren, maar dat de NCC zal bestaan uit twee kamers (in eerste aanleg en in hoger beroep) en bemand zal worden door daarvoor geselecteerde rechters en raadsheren uit heel Nederland, zij het dat de zittingen alleen in Amsterdam plaats zullen hebben. Nu alle Nederlandse rechters van rechtswege plaatsvervanger zijn in elk ander Nederlands gerecht van gelijke rang, is hiervoor geen aanpassing van wet- of regelgeving nodig.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

Het wetsvoorstel schept een aantal randvoorwaarden waardoor de Raad voor de rechtspraak een passende voorziening kan treffen voor het beslechten van internationale handelsgeschillen. Met het wetsvoorstel worden enkele wijzigingen voorgesteld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet griffierechten burgerlijke zaken. Het gaat daarbij om het mogelijk maken dat in bepaalde gevallen door een Nederlands gerecht in het Engels uitspraak kan worden gedaan en de vaststelling van het daarbij te hanteren (hogere) griffierecht, alsmede een aantal flankerende bepalingen ter bescherming van de positie van derden tijdens en na afloop van de procedure.

De NCC-procedure kenmerkt zich door de volgende vijf elementen:

  • 1. De voertaal van een procedure voor de NCC is in beginsel Engels.

  • 2. Partijen kunnen alleen in het Engels procederen bij de NCC indien zij daar uitdrukkelijk voor hebben gekozen. Het wetsvoorstel voorziet in extra waarborgen – zoals hierna zal worden toegelicht – opdat consumenten en kleine ondernemers niet tegen hun wil bij een procedure voor de NCC kunnen worden betrokken.

  • 3. Partijen kunnen alleen terecht bij de NCC voor de beslechting van internationale geschillen in zaken die ter vrije bepaling van partijen staan, niet zijnde kantonzaken. Hierbij gaat het om civielrechtelijke geschillen in ruime zin, zoals contractuele geschillen en vorderingen uit onrechtmatige daad. In de overgrote meerderheid van de gevallen betreft het vorderingszaken, maar het is daar strikt genomen niet tot beperkt.

  • 4. De NCC-procedure komt niet ten laste van het budget voor de reguliere rechtspraak. Het beslechten van de complexe internationale handelsgeschillen in het Engels vergt extra inspanningen van de rechtspraak. Om ervoor te zorgen dat deze inspanningen niet ten laste komen van het budget voor de reguliere rechtspraak, geldt voor partijen die willen procederen bij de NCC een verhoogd griffierecht. Door hogere griffierechten in rekening te brengen kan de procedure budgetneutraal worden aangeboden en zijn er geen gevolgen voor de afhandeling van reguliere zaken. Indien partijen ervoor kiezen om complexe handelsgeschillen voor te leggen aan de NCC in plaats van aan de reguliere rechter, worden de overige gerechten ontlast van deze (vaak arbeidsintensieve) procedures. Dit bevordert de doorstroming van niet NCC-zaken bij deze gerechten.

  • 5. De NCC en de NCCA hanteren één NCC-procesreglement. In het procesreglement wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering biedt aan partijen en de rechtspraak om de procedure nader in te richten. Met het NCC-procesreglement weten partijen op welke wijze de procedure gevoerd zal gaan worden.

Consumenten en kleine ondernemers zullen niet snel geconfronteerd worden met een procedure in het Engels bij de NCC (en het daaraan verbonden hogere griffierecht), doordat (i) de NCC alleen internationale geschillen zal behandelen, (ii) de keuze om in het Engels voor de NCC te procederen slechts uitdrukkelijk kan worden overeengekomen, (iii) kantonzaken van de bevoegdheid van de NCC zijn uitgezonderd, (iv) het wetsvoorstel de bepalingen uit het nationale en internationale bevoegdheidsrecht onverlet laat, inclusief de bepalingen die zwakkere rechtsdeelnemers beschermen, zoals de artikelen 101 jo 108 Rv en artikel 23 Brussel I bis- verordening die, kort gezegd, bepalen dat in de daar genoemde gevallen alleen na het ontstaan van het geschil bij forumkeuze kan worden afgeweken van de anderszins bevoegde rechter en (v) partijen die menen dat zij door hun wederpartij ten onrechte in een procedure voor de NCC worden betrokken, voor het reguliere griffierecht en in het Nederlands hun verweer tegen de rechtsgang bij de NCC kunnen aanvoeren.

3. Wat wordt niet gewijzigd door dit wetsvoorstel?

Internationale rechtsmacht en forumkeuze

Dit wetsvoorstel wijzigt de regeling van internationale rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet. Anders gezegd, de vraag of de rechtbank Amsterdam beschikt over internationale bevoegdheid (rechtsmacht) valt buiten het bestek van dit wetsvoorstel. In internationale geschillen onderzoekt de Nederlandse rechter ambtshalve of hij over rechtsmacht beschikt om de zaak te beslechten. Dit volgt uit de opzet van de eerste afdeling van de eerste titel van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de aanvangswoorden van de diverse bepalingen («De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht indien…»). De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in civiele zaken is geregeld in artikel 1 tot en met 10 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, onverminderd het bepaalde in verdragen (zoals het Haags Forumkeuzeverdrag) en EU-verordeningen (zoals de Brussel I bis-verordening). Voor de meeste internationale handelsgeschillen zal de bevoegdheid van de Nederlandse rechter uit de Brussel I bis-verordening of uit het Haags Forumkeuzeverdrag voortvloeien. Aan de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt men in de praktijk dan niet toe. De verordening Brussel I bis bevat in artikel 25 een regeling inzake internationale forumkeuze. Daarnaast bevat ook artikel 8 Rv een internationale forumkeuzebepaling: de Nederlandse rechter heeft rechtsmacht indien partijen met betrekking tot een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat, bij overeenkomst een Nederlandse rechter of de Nederlandse rechter hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van die rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, tenzij daarvoor geen enkel redelijk belang aanwezig is. De formulering van artikel 8 stemt (grotendeels) overeen met de formulering van de begrenzing van de arbitrabiliteit van geschillen (artikel 1020, derde lid, Rv) en de begrenzing van de bewijsovereenkomst (artikel 153 Rv). Zaken van vermogensrechtelijke aard, zoals handelsgeschillen, zijn doorgaans zaken die ter vrije bepaling van partijen staan.

Een forumkeuze kan voorafgaand aan het ontstaan van een geschil worden overeengekomen door deze forumkeuze op te nemen in een overeenkomst van partijen waarin zij hun rechtsbetrekking regelen (het forumkeuzebeding). Zij kan ook na het ontstaan van het geschil worden overeengekomen (de forumkeuzeovereenkomst). Zoals hiervoor gemeld is op grond van artikel 8 Rv een forumkeuze alleen mogelijk met betrekking tot zaken waarvan de rechtsgevolgen ter vrije bepaling van partijen staan. Dit betreft veelal vorderingszaken maar het kan ook van toepassing zijn in aan de vorderingsprocedure te relateren verzoekprocedures, bijvoorbeeld bij een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor (artikel 186 Rv), een voorlopig deskundigenbericht of een voorlopige descente (artikel 202 Rv) in zaken die ter vrije bepaling van partijen staan.

Indien de rechtbank Amsterdam al op een andere grond bevoegd is om de zaak te behandelen, bijvoorbeeld omdat de verweerder zetelt in Amsterdam, is een formele forumkeuze niet nodig en kunnen partijen volstaan met vastlegging van de uitdrukkelijke keuze voor het bij de NCC procederen in de Engelse taal. Dit maakt het mogelijk dat partijen ook ervoor kunnen kiezen om overeen te komen dat in het geval de rechtbank Amsterdam bevoegd is, partijen in het Engels zullen procederen bij de NCC.

Het spreekt voor zich dat – evenals bij de forumkeuze het geval is – het oordeel over de rechtsgeldigheid van de overeenkomst om het geschil voor te leggen aan de NCC voor behandeling in de Engelse taal los staat van de beoordeling van de rechtsgeldigheid van de overeenkomst waarop het geschil zelf betrekking heeft (vgl. artikel 8, zesde lid, Rv en artikel 25, vijfde lid, Brussel I bis).

Nederlands burgerlijk procesrecht

De NCC hanteert het Nederlandse burgerlijk procesrecht en zal derhalve ook de daarin naar aanleiding van het programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak (KEI) door te voeren wijzigingen toepassen. De in het kader van KEI aangenomen Wet ter vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht draagt bij aan het verruimen van de mogelijkheden voor regie door de rechter. De in het NCC-procesreglement vastgestelde wijze van procederen is toegesneden op de ruimte die het Nederlands burgerlijk procesrecht partijen en de rechter biedt om de procedure nader vorm te geven. Het procesreglement blijft dus binnen het wettelijk kader van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit betekent onder meer dat artikel 843a Rv doorslaggevend is en blijft voor de vraag of inzage in of afschrift van bescheiden dient te worden gegeven. Het zal bij de NCC mogelijk zijn om in alle zaken, dus ook in hoger beroep en ook in verzoekprocedures, digitaal te procederen. Hiertoe wordt een in de Engelse taal gesteld digitaal systeem ontwikkeld dat op termijn opgenomen zou kunnen worden in het systeem dat momenteel in het kader van KEI voor de reguliere civiele zaken wordt voorbereid. Het NCC-ssteem zal voorzien in een in de Engelse taal opgesteld oproepingsbericht (artikel 111, eerste lid Rv nieuw). Het oproepingsbericht moet ingaan op de te heffen griffierechten (artikel 111, tweede lid, onder g Rv nieuw). Hierdoor zal de verweerder op de hoogte worden gesteld van zowel het griffierecht dat geldt voor de behandeling bij de NCC, als het griffierecht dat geldt indien hij enkel wil betwisten dat de zaak moet worden behandeld door de NCC. Hiermee wordt het door de Koninklijke beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) in de internetconsultatie geschetste probleem van onbekendheid met de hoogte van de griffierechten ondervangen. Indien de eiser ervoor kiest het automatisch gegenereerde oproepingsbericht te laten betekenen door een gerechtsdeurwaarder, dan kan het exploot waarbij het (in het Engels opgesteld) oproepingsbericht wordt betekend in het Nederlands worden gesteld. De Gerechtsdeurwaarderswet stelt overigens geen expliciete eisen aan de taal waarin het exploot wordt opgesteld.

Er is evenmin een wettelijke bepaling die expliciet voorschrijft dat de procestaal in Nederlandse civiele procedures de Nederlands taal is. Algemeen wordt wel aangenomen dat dit geldend recht is. Ook de Wet gebruik Friese taal gaat van die veronderstelling uit. Artikel 15, eerste lid, van deze wet bepaalt dat in strafzaken, civiele zaken en bestuursrechtelijke zaken die aanhangig zijn bij de rechtbank Noord-Nederland of het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden processtukken, met uitzondering van dagvaardingen in strafzaken, in de Friese taal mogen worden gesteld. Daarnaast mogen ingevolge artikel 11 van de wet inwoners van Friesland bij voornoemde gerechten zich bedienen van de Friese taal. Ook het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba kent de mogelijkheid om in de lokaal erkende voertalen (het Engels, het Nederlands en het Papiaments) het woord te voeren en om producties in de vreemde taal te overleggen. Anders dan de NCC die zich op de beslechting van internationale geschillen richt, zijn de rechtbank Noord-Nederland, het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie primair gericht op de beslechting van nationale geschillen, dat wil zeggen geschillen tussen burgers en/of bedrijven die in (het Caribische deel van) het Koninkrijk der Nederlanden woonachtig dan wel gevestigd zijn. Doordat de NCC zich richt op geschillen met een internationaal karakter zal – anders dan bij de eerder genoemde gerechten – regelmatig buitenlands materieel recht moeten worden toegepast. Dit buitenlands materieel recht zal veelal enkel in het Engels (al dan niet in vertaling) beschikbaar zijn. Ook eventuele opinies over het buitenlandse recht zullen over het algemeen in de Engelse taal zijn opgesteld. Hier komt bij dat de NCC beoogt een volwaardig alternatief te vormen voor arbitrage en een procedure bij bepaalde buitenlandse commercial courts waar van begin tot eind in het Engels kan worden geprocedeerd. In de internationaal georiënteerde juridische praktijk is het Engels de voertaal. Voor de beslechting van geschillen die in deze praktijk ontstaan, bestaat bij de betrokken partijen eveneens een voorkeur voor het kunnen procederen in de Engelse taal. Dit geldt dan uiteraard ook- of zelfs juist in het bijzonder – voor de rechterlijke beslissing van het geschil nu dat is waarvoor partijen zich tot de rechter wenden. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat dit wetsvoorstel voor andere gerechten dan de NCC geen wijzigingen doorvoert in de ontstane praktijk dat in het Engels, Frans of Duits gestelde stukken in beginsel zonder beëdigde vertaling worden toegelaten tot de procedure3 of in voorkomende geval partijen toe te staan in het Engels het woord te laten voeren in de procedure, zoals bij de «natte kamer» van de rechtbank Rotterdam.

Procedures bij de Hoge Raad

De onderhavige regeling ziet alleen op de procesvoering in feitelijke instanties en niet op de cassatieprocedure. Van beslissingen die door de NCC(A) zijn gewezen staat langs de gewone weg beroep in cassatie open, zoals voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Cassatieuitspraken zijn niet alleen van belang voor de partijen die rechtstreeks betrokken zijn bij de procedure die aanleiding geeft tot de uitspraak. Waar de uitspraken van de Hoge Raad mede gewezen worden met het oog op rechtseenheid en rechtsontwikkeling, dient de rechtspraak van de Hoge Raad immers voor iedereen in Nederland toegankelijk en begrijpelijk te zijn. Gelet op de taak van de Hoge Raad ligt het niet voor de hand dat in cassatie uitspraak wordt gedaan in de Engelse taal. De cassatieprocedure zal in beginsel in de Nederlandse taal moeten worden gevoerd. Ook prejudiciële vragen aan de Hoge Raad dienen door de NCC en de NCCA (ook) in de Nederlandse taal te worden gesteld. De Hoge Raad zal wel kennis nemen van de Engelstalige processtukken uit de feitelijke instanties die conform het NCC- procesreglement tot stand gekomen zijn, zij het dat aan partijen kan worden gevraagd om een Nederlandse vertaling van de processtukken. Het wordt verder ter beoordeling van de Hoge Raad gelaten of het, in een voorkomend geval, geëigend is om op eenparig verzoek van partijen toe te staan dat de (incidentele) cassatiemiddelen of verweerschriften in de Engelse taal worden ingediend.

4. Financiële gevolgen

Een belangrijke randvoorwaarde voor het mogelijk maken dat partijen kunnen procederen in de Engelse taal is dat dit niet ten laste gaat van het reguliere budget van de rechtspraak. De extra kosten die verbonden zijn aan het procederen in het Engels bij de NCC, kunnen worden bekostigd door de verhoging van het griffierecht voor partijen in die procedure. Hiermee komen de kosten van deze voorziening te liggen bij de partijen die hiervan ook het meeste profijt hebben: de partijen die in het Engels wensen te procederen. Hier staat tegenover dat deze partijen – veelal internationale opererende ondernemingen van een zekere omvang – zich de kosten van de vertaling van de processtukken kunnen besparen nu zij immers zonder taalbarrières kunnen procederen bij de NCC. De procedures bij de NCC zullen naar verwachting altijd complexe maatwerkprocedures zijn en daardoor (aanzienlijk) arbeidsintensiever dan de gemiddelde handelszaak. In de voorgelegde zaken zal intensieve regie moeten worden gevoerd. In de begroting die aan de hoogte van de griffierechten ten grondslag ligt, is daarmee rekening gehouden. De hoogte van de griffierechten is van te voren kenbaar voor partijen en dat maakt de kosten voor het kunnen voorleggen van het geschil aan de NCC transparant. Dit in tegenstelling tot sommige buitenlandse commercial courts en bij internationale arbitrages waar dergelijke kosten niet altijd van te voren kenbaar zijn.

Het wetsvoorstel is daarmee budgetneutraal. Op voorhand is geen zekerheid te verkrijgen over het aantal zaken dat door de NCC zal worden behandeld. Er wordt tegelijkertijd in ieder geval met een bepaalde aanloopperiode rekening gehouden. De verwachting is dat op termijn het aantal zaken per jaar uit zal komen op 100 zaken in eerste aanleg en 25 zaken in hoger beroep. De structurele kosten van de NCC en de NCCA kunnen laag blijven doordat gebruik gemaakt wordt van de bestaande voorzieningen van het gebouw van het Gerechtshof Amsterdam aan het IJdok. De extra kosten (aanloopkosten en reguliere kosten) van de Rechtspraak voor het inrichten van de NCC worden betaald uit de hogere inkomsten uit griffierechten. Het hogere tarief aan griffierechten levert per saldo geen extra inkomsten op voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

5. Advies en consultatie

Een voorontwerp van wet is voorgelegd aan de Adviescommissie inzake het burgerlijk procesrecht. De opmerkingen van de Adviescommissie, die voornamelijk zagen op aanvulling en verduidelijking van de memorie van toelichting van een ambtelijk voorontwerp, zijn verwerkt in het voorstel waarover is geconsulteerd op internetconsultatie.nl. Hierop zijn openbare reacties binnengekomen van Houthoff Buruma, de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), de KBvG, De Brauw Blackstone Westbroek, VNO-NCW4 en een particulier. Na afloop van de internetconsultatie is een reactie ontvangen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR)5. De reacties op de internetconsultatie waren in overwegende mate positief van toon. Zo kan de KBvG zich vinden in de tekst van het wetsvoorstel omdat deze aansluit bij de globalisering van de economie. Ook VNO-NCW, De Brauw Blackstone Westbroek en de NOvA geven aan achter de oprichting van de NCC te staan. De algemene raad van de NOvA merkt daarbij op de hogere griffierechten principieel onwenselijk te vinden. De NOvA meent dat de griffierechten voor de verschillende kamers van een rechtbank of hof gelijk dienen te zijn. Ook de NVvR meent dat er bezwaren kleven aan het hanteren van hogere griffierechten voor de NCC-procedure. De NOvA en de NVvR gaan er evenwel aan voorbij dat juist door hogere griffierechten te hanteren bij de naar verwachting arbeidsintensieve Engelstalige NCC zaken het mogelijk wordt om deze voorziening aan te bieden zonder dat dit ten koste gaat van de afwikkeling van niet-NCC zaken. De extra opbrengsten zorgen er immers voor dat de voorziening budgetneutraal kan worden aangeboden. Zouden voor een NCC-zaak dezelfde griffierechten worden gehanteerd als voor een niet NCC-zaak dan zouden de grote internationale ondernemingen waar de NCC zich op richt, voor een relatief klein bedrag een op de omvang van hun zaak toegesneden geschilbeslechting in het Engels kunnen verkrijgen en worden de kosten juist afgewenteld op de niet-NCC zaken. Verder zorgt het onderbrengen van deze veelal arbeidsintensieve geschillen bij één rechtbank ervoor dat de andere rechtbanken worden ontlast. Dit zal de doorstroming van de overige geschillen ten goede komen. Daarnaast zal ingevolge een convenant tussen rechtbanken en hoven een financiële compensatie worden verstrekt aan rechtbanken en hoven die rechters beschikbaar stellen voor de NCC(A). Naar verwachting zullen ongeveer tien rechters in deeltijd voor de NCC werkzaam zijn. De NCC-procedure houdt niet in dat een partij die een hoger griffierecht betaalt eerder of beter wordt geholpen. De hogere griffierechten zorgen er wel voor dat de meerkosten voor de extra inspanningen die de rechtspraak zich getroost voor het in Engels voeren van een procedure en het in het Engels doen van de uitspraak in complexe internationale handelsgeschillen worden gedragen door de partijen die gezamenlijk om het maken van die meerkosten verzoeken (in plaats van dat deze worden opgebracht door de maatschappij als geheel of ten laste komen van het reguliere budget van de rechtspraak).

Het wetsvoorstel brengt geen wijziging in de relatieve bevoegdheidsregels. Voor het leggen van conservatoir (derden)beslag is op grond van Rv relatief bevoegd de voorzieningenrechter van de rechtbank waar (een deel van) de te beslagen zaken zich bevinden, of de schuldenaar of derde-beslagene woonplaats heeft (artikel 700 Rv). De voorzieningenrechter van de NCC kan dus alleen beslagrekesten in behandeling nemen als de te beslagen zaken zich bevinden in het rechtsgebied van de rechtbank Amsterdam of als de schuldenaar of derde-beslagene daar woonplaats heeft. De vraag of de relatieve bevoegdheidsregels van de voorzieningenrechter voor het leggen van conservatoir beslag in zijn algemeenheid verruimd zouden moeten worden tot de voorzieningenrechter van de rechtbank waarbij de bodemprocedure dient, zal aan de orde kunnen komen in het kader van het programma Civiele rechtspleging dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie momenteel in voorbereiding heeft. Dit programma ziet mede op de modernisering van het beslag- en executierecht. Het advies van de NOvA om in het onderhavige wetsvoorstel een regeling te treffen voor de bevoegdheid van de voorzieningenrechter van de NCC voor het vragen van verlof voor het leggen van conservatoir beslag (met inbegrip van een Europees bankbeslag) is om die reden niet overgenomen.

Houthoff Buruma onderschrijft het doel dat de rechtspraak dient te voorzien in een passende behandeling van internationale commerciële geschillen en meent dat het wetsvoorstel daaraan kan bijdragen, zij het dat Houthoff kanttekeningen plaatst bij met name het uitspraak doen in de Engelse taal.

Meerdere partijen dringen aan op meer duidelijkheid over het procesreglement en/of de bijlagen bij het procesreglement, zoals modelbepaling voor een NCC-beding. De projectgroep NCC van de Raad voor de rechtspraak heeft inmiddels een concept-NCC/NCCA-procesreglement opgesteld. De advocatuur wordt over dit procesreglement geconsulteerd. waardoor er gelegenheid is om kennis te nemen van eventuele suggesties ter verbetering of aanvulling. Het is de bedoeling om – zoals verzocht door de NOvA – een begrippenlijst als bijlage bij het definitieve procesreglement op te nemen. Het procesreglement zal pas definitief worden vastgesteld nadat het wetsvoorstel is aangenomen door het parlement.

Een aantal partijen pleit voor het mogelijk maken dat ook (bepaalde) kantonzaken kunnen worden behandeld door de NCC. Daarvoor is niet gekozen. Bij kantonzaken gaat het in de eerste plaats over vorderingen met een beloop tot € 25.000. Het ligt niet in de rede dat partijen bereid zijn om een griffierecht van € 15.000 te betalen om een dergelijke vordering in het Engels door de NCC te laten beslechten. Bij de vorderingen die vanwege hun aard bij de kantonrechter zijn ondergebracht (zoals arbeidsovereenkomsten, consumentenkredietovereenkomsten of huurovereenkomsten, veelal overeenkomsten waarbij natuurlijke personen zijn betrokken) zal ook niet snel sprake zal zijn van een complex internationaal handelsgeschil waar partijen gezamenlijk welbewust besluiten om een procedure in het Engels bij de NCC te starten. Dit neemt niet weg dat bij de evaluatie van de wet zal kunnen worden bezien of er aanleiding is om de reikwijdte te herzien.

Op overige door hiervoorgenoemde partijen in de consultaties opgeworpen vragen en kanttekeningen is zoveel mogelijk bij de desbetreffende onderdelen ingegaan.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I Nieuw artikel 30r van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Onderdeel A (artikel 30r Rv)

Dit onderdeel introduceert een nieuw artikel 30r in de derde afdeling van de eerste titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Deze afdeling bevat de algemene voorschriften voor procedures.

Eerste lid (afbakening van geschillen)

Artikel 30r lid 1 regelt in welke gevallen partijen kunnen overeenkomen om voor de NCC in de Engelse taal te procederen. Dit kan in internationale geschillen over rechtsbetrekkingen die ter vrije bepaling van partijen staan (veelal handelsgeschillen) en waarvan de rechtbank of het gerechtshof Amsterdam bevoegd is kennis te nemen. Kantonzaken, dat wil zeggen zaken die op grond van artikel 93 Rv aan de kantonrechter moeten worden voorgelegd, zijn uitgezonderd. Dit betekent onder meer dat zaken met een vordering van ten hoogste € 25.000 en geschillen over een consumentenkoop of consumentenkrediet, huurgeschillen en arbeidsgeschillen niet door de NCC kunnen worden beslecht.

De NCC behandelt internationale handelsgeschillen in ruime zin, zoals contractuele geschillen, vorderingen uit onrechtmatige daad (al dan niet in het kader van een contractueel geschil), goederenrechtelijke geschillen en vennootschapsrechtelijke kwesties voor zover deze ter vrije bepaling van partijen staan. Om het mogelijk te maken dat de behandeling van een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis conform het NCC-procesreglement kan plaatsvinden, is bepaald dat indien de plaats van arbitrage is gelegen in het ressort Amsterdam en partijen dit uitdrukkelijk zijn overeengekomen, de vordering tot vernietiging kan worden voorgelegd aan de NCCA.

Het concept-procesreglement van de NCC vermeldt dat er sprake is van een internationaal geschil indien de zaak een internationaal aspect heeft. Dit is een ruim begrip dat nader wordt uitgewerkt in de toelichting op het NCC-procesreglement: zo is er onder meer sprake van een internationaal aspect indien een van de procespartijen woonplaats heeft of gevestigd is buiten Nederland of indien het geschil rechtsfeiten of rechtshandelingen buiten Nederland betreft, maar bijvoorbeeld ook als buitenlands recht op het geschil van toepassing is. Nu de NCC-procedure alleen openstaat voor internationale geschillen zal de NCC een puur nationale zaak niet kunnen behandelen.

Partijen dienen de keuze om in de Engelse taal bij de NCC te procederen uitdrukkelijk te doen. In de internetconsultatie is onder andere door de NOvA erop aangedrongen om voor de beoordeling van de geldigheid van de keuze om in het Engels bij de NCC te procederen aan te sluiten bij de vereisten die voortvloeien uit artikel 25 van de Brussel I bis-verordening en artikel 3 van het Haags Forumkeuzeverdrag. Dit met het oog op het mogelijk maken van de NCC-afspraak via de algemene voorwaarden die op een overeenkomst van toepassing zijn. Algemene voorwaarden en een daarin vervatte forumkeuze kunnen ook stilzwijgend worden aanvaard. Nu de NCC zich richt op partijen die welbewust kiezen voor een procedure in het Engels bij de NCC, is ervoor gekozen om het uitdrukkelijk overeenkomen daarvan als voorwaarde te hanteren. Een overeenkomst waarbij de keuze voor de NCC in de algemene voorwaarden van een van de partijen is opgenomen en waarbij de algemene voorwaarden door de andere partij stilzwijgend zijn aanvaard, voldoet daar niet aan. Indien de keuze voor de NCC in de algemene voorwaarden is opgenomen, blijft deze dus zonder rechtsgevolg. Dat is slechts anders indien de partij de in de algemene voorwaarden opgenomen keuze van de wederpartij om bij de NCC in het Engels te procederen alsnog uitdrukkelijk heeft aanvaard. Deze aanvaarding moet dan kunnen worden bewezen door een geschrift. De keuze voor in het Engels procederen bij de NCC omvat mede de procedure in hoger beroep bij de NCCA tenzij partijen overeenkomen af te zien van hoger beroep (artikel 333 Rv). Daarnaast kunnen partijen ook overeenkomen om meteen naar de NCCA te gaan (prorogatie, artt. 329–331 Rv).

De NCC kan geen zaken behandelen die behoren tot de exclusieve bevoegdheid van een andere kamer of gerecht zoals de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam, de Octrooikamer van de rechtbank Den Haag of de Maritieme kamer van de rechtbank Rotterdam.

Tweede lid (geen concentratie van verweer)

Het wetsvoorstel bevat bepalingen ter bescherming van de positie van hen die ofwel niet hebben ingestemd met het in het Engels procederen bij de NCC, ofwel naderhand bij de tenuitvoerlegging van de Engelse uitspraak betrokken worden, bijvoorbeeld een derde-beslagene. Dit artikellid beschermt de partij die in een procedure bij de NCC wordt betrokken maar betwist dat zij is overeengekomen om bij de NCC in het Engels te procederen, ongeacht of dit verweer betrekking heeft op onbevoegdheid van de rechtbank Amsterdam of dat het een ander verweer betreft dat ertoe strekt dat de zaak niet behandeld moet worden door de NCC, zoals het ontbreken van een uitdrukkelijke overeenkomst om in het Engels bij de NCC te procederen. Ingevolge het toekomstige artikel 30i lid 4 Rv (thans nog artikel 128 lid 3 Rv) is de verweerder verplicht tot concentratie van eventuele andere excepties en verweren dan het beroep op relatieve onbevoegdheid. Als die bepaling onverkort van toepassing is in de NCC-procedure, zou dat betekenen dat de verweerder niet kan volstaan met het verweer dat de zaak niet behandeld moet worden door de NCC maar in elk geval zekerheidshalve ook op de stellingen van eiser moet ingaan. Uit de rechtspraak en literatuur valt af te leiden dat een exceptie alleen vóór alle weren mag worden opgeworpen als de wet daar een uitdrukkelijke grondslag voor biedt. Het voorgestelde tweede lid biedt een dergelijke grondslag. Dit stelt zeker dat de verweerder zich er voor alle weren op kan beroepen dat de zaak niet behandeld kan worden door de NCC, zonder dat daaraan het risico kleeft dat in het geval zijn verweer wordt verworpen, er nadien geen verweer ten gronde meer mag worden gevoerd. Op grond van het vierde lid wordt een dergelijke procedure in het Nederlands gevoerd en doet de NCC in het Nederlands uitspraak. Artikel 110 Rv is van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat indien de NCC oordeelt dat geen geldige forumkeuze is gemaakt voor de rechtbank Amsterdam en ook overigens geen grond bestaat voor bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam, maar wel een andere Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, de NCC de zaak naar deze wel (relatief) bevoegde rechter verwijst om (in het Nederlands) de procedure voort te zetten. Ingevolge artikel 110, derde lid, Rv is tegen deze verwijzingsbeslissing geen hogere voorziening toegelaten. De rechter naar wie de zaak is verwezen is aan de verwijzing gebonden tenzij deze tweede rechter zich absoluut onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar een hogere rechter. Volledigheidshalve zij – mede naar aanleiding van opmerkingen van de NOvA in de internetconsultatie – opgemerkt dat indien de NCC beslist dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft (hetgeen inhoudt dat de NCC zich onbevoegd verklaart en het dus niet tot een verwijzingsbeslissing als bedoeld in artikel 110 Rv komt), de partij die meent dat de Nederlandse rechter wel degelijk rechtsmacht heeft – logischerwijs de partij die de procedure voor de NCC is aangevangen – bij de NCCA in hoger beroep kan komen van het door de NCC gewezen vonnis tot onbevoegdverklaring.

Indien de NCC oordeelt dat de rechtbank Amsterdam weliswaar bevoegd is, krachtens een geldige forumkeuze of anderszins, maar er niet rechtsgeldig een NCC-procedure in het Engels is overeengekomen, dan zal de NCC de zaak krachtens artikel 18 Rv verwijzen naar de gewone handelskamer van de rechtbank Amsterdam om de zaak (op de «gewone» wijze in het Nederlands) voort te zetten. Ook daartegen staat krachtens artikel 18 Rv geen hogere voorziening open. Het is mogelijk dat – zoals door Houthoff Buruma in de internetconsultatie is geopperd – de partij die de procedure voor de NCC is aangevangen, stelt dat als het NCC beding niet geldig wordt bevonden tevens de forumkeuze voor de rechtbank Amsterdam haar niet bindt. Dit omdat de instemming met de forumkeuze onlosmakelijk is verbonden met een procedure in het Engels bij de NCC. Is dat het geval dan zal de NCC die stelling aan de hand van het op de forumkeuze toepasselijk recht dienen te beoordelen.

Derde lid (NCC voorzieningenrechter)

Het derde lid bepaalt dat als partijen overeenkomstig het eerste lid zijn overeengekomen om in het Engels bij de NCC te procederen, de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam mede bevoegd is voor het in het Engels behandelen van zaken die door de wet aan de voorzieningenrechter zijn opgedragen. Het ligt voor de hand dat indien Engelstalig procederen bij de Nederlandse rechter mogelijk wordt gemaakt, dit ook te laten gelden voor de voorzieningenrechter die hangende of voorafgaand aan de bodemprocedure kan worden aangezocht. In de praktijk zal de NCC uit de landelijke poule van NCC-rechters een of meer rechters beschikbaar stellen om in voorkomende gevallen als voorzieningenrechter op te treden. Deze voorzieningenrechter wordt in het NCC-procesreglement dat voorziet in specifieke regels voor deze procedure, aangeduid als de voorzieningenrechter van de NCC. Een eventueel hoger beroep tegen het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden afgehandeld door de NCCA.

Vierde lid (de voertaal in de procedure en de taal van de uitspraak)

Uit het vierde lid volgt dat de NCC, NCCA en de NCC-voorzieningenrechter in beginsel uitspraak doen in de Engelse taal. Partijen komen bij de NCC omdat ze uitdrukkelijk hebben afgesproken dat ze bij de NCC in de Engelse taal willen procederen. Partijen die in de Nederlandse taal willen procederen kunnen daarvoor terecht bij de niet-NCC-rechter. Uitgangspunt is derhalve dat de procedures bij de NCC in het Engels worden gevoerd. Er kunnen zich evenwel omstandigheden voordoen waarbij partijen willen terugkomen op een eerdere afspraak om in het Engels te procederen. Indien partijen de rechter gezamenlijk verzoeken de procedure bij de NCC in het Nederlands te mogen voortzetten, zal de rechter in de regel de keuze van partijen volgen. Indien het verzoek wordt toegewezen, zal de procedure in het Nederlands kunnen worden gevoerd en zal de NCC uitspraak doen in het Nederlands.

Het voeren van het incidentele verweer dat de zaak niet door de NCC zou moeten worden behandeld maar door een andere(Nederlandse) rechter, alsmede de uitspraak over dit incidentele verweer wordt in het Nederlands gedaan. Om hierover geen onduidelijkheid te laten bestaan, is – overeenkomstig het advies van de NOvA in de internetconsultatie – in de wet opgenomen dat de partij die betwist dat de zaak moet worden behandeld door de NCC, dit verweer in het Nederlands mag voeren.

In dit kader dient ook aandacht te worden besteed aan derden die uit eigen beweging of door een van de procespartijen bij de procedure betrokken raken. Deze derden zullen in de regel geen partij zijn bij de overeenkomst van procespartijen om over geschillen in het Engels bij de NCC te procederen. Zo kan een partij derden bij de procedure betrekken door deze in vrijwaring of op de voet van het toekomstige artikel 30g Rv (thans nog artikel 118 Rv) op te roepen. Indien de in vrijwaring opgeroepen partij de procedure niet in het Engels voor de NCC wenst te voeren, zal de vrijwaringsprocedure niet bij de NCC kunnen worden gevoerd. De vrijwaringsprocedure zal dan als een separate procedure in het Nederlands tegen het reguliere griffierecht worden gevoerd bij een andere kamer van de rechtbank. Het verdient de voorkeur dat de rechters die zitting hebben in de NCC en in dat kader de hoofdvordering behandelen, ook de vrijwaringsprocedure zullen behandelen die niet bij de NCC dient. De wet noch de procesreglementen staan hieraan in de weg. Dit geldt zelfs indien de vrijwaringszaak wordt behandeld door een andere rechtbank dan de rechtbank Amsterdam nu rechters altijd als rechter-plaatsvervanger kunnen optreden in een andere rechtbank. De in vrijwaring opgeroepen derde kan dus niet verplicht worden in het Engels tegen het hogere griffierecht bij de NCC te procederen. Hetzelfde geldt voor degene die op de voet van het toekomstige artikel 30g Rv in de procedure wordt betrokken.

Derden kunnen voorts zelf het initiatief nemen om bij de procedure betrokken te worden door een vordering tot voeging of tussenkomst in te dienen. Conform het NCC-procesreglement zal de rechter beslissen over de gevolgen voor de procestaal en de griffierechten die het deelnemen van derden aan een lopende NCC-procedure of het starten van een gerelateerde procedure tegen of door een derde heeft. Indien een derde zich uit eigen beweging in de NCC-procedure aan de zijde van een partij voegt, is de voegende partij gebonden aan de tussen de overige partijen gemaakte afspraak over de procestaal. De voegende partij zal daarnaast in beginsel ook het verhoogde griffierecht verschuldigd zijn. Gaat het om tussenkomst, dan zal de rechter moeten beoordelen in hoeverre van de tussenkomende partij kan worden gevergd dat deze in de Engelse taal tegen een verhoogd griffierecht bij de NCC moet procederen om zijn belangen veilig te stellen. De eisen van een goede procesorde zijn leidend voor de vraag wie wanneer in een procedure in de Engelse taal tegen verhoogd griffierecht bij de NCC kan worden betrokken. In uitzonderingsgevallen zal de rechter het griffierecht met het oog op artikel 6 EVRM kunnen matigen.

De NCC-procesgang geldt in beginsel ook voor verzoekprocedures. In een verzoekprocedure worden belanghebbenden conform het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door de griffie van de NCC, onderscheidenlijk de NCCA, opgeroepen. Voorts worden de bepalingen van het NCC-procesreglement toegepast voor zover de aard van die procedure zich daar niet tegen verzet. Indien in een verzoekprocedure een belanghebbende derde die geen partij is geweest bij de overeenkomst om in het Engels te procederen, bezwaar maakt tegen behandeling door de NCC in de Engelse taal, beoordeelt de rechter of de procedure in het Nederlands moet worden gevoerd, tenzij de belanghebbende zich alsnog akkoord verklaart met (gehele of gedeeltelijke) procesvoering in de Engelse taal. De derde zal in beginsel het verhoogde griffierecht zijn verschuldigd tenzij dit door de rechter met het oog op artikel 6 EVRM wordt gematigd.

Vijfde lid (inschrijving openbaar register)

Het vijfde lid bepaalt dat indien uit een wettelijk voorschrift volgt dat de uitspraak moet worden ingeschreven in een Nederlands openbaar register, de voor de inschrijving vereiste onderdelen van de uitspraak tevens in de Nederlandse taal moeten worden gedaan. Hiermee wordt voorkomen dat in Nederlandse openbare registers in de Engelse taal opgemaakte stukken worden ingeschreven. Dit speelt bijvoorbeeld indien de uitspraak in de plaats treedt van een op te maken notariële akte tot levering en dezelfde kracht heeft als een dergelijke akte (zie artikel 3:300 BW jo artikel 3:89 BW voor de levering van een registergoed). Beide taalversies van de uitspraak zijn in dat geval authentiek. In het geval er een discrepantie zit tussen de taalversies zal op de voet van artikel 31 Rv door (een van de) partijen kunnen worden verzocht om een verbetering of zal deze ambtshalve kunnen worden afgegeven.

Zesde lid (vertaling bij tenuitvoerlegging uitspraak)

Het zesde lid bepaalt dat indien de in de Engelse taal gestelde uitspraak in het kader van de tenuitvoerlegging aan een derde in Nederland afschrift moet worden gelaten van de uitspraak, degene op wiens verzoek de betekening plaatsvindt, ervoor zorg dient te dragen dat de derde bij de beschikking krijgt over een beëdigde Nederlandse vertaling van de voor de tenuitvoerlegging vatbare onderdelen van de uitspraak. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien er op basis van de uitspraak bij derden beslag wordt gelegd. In dat geval zal in beginsel kunnen worden volstaan met de vertaling van het dictum van de uitspraak, nu de betrokken derde-beslagene voor het uitvoeren van het beslag geen zicht behoeft te hebben op de redenering van de rechtbank of het hof die tot het dictum heeft geleid.

Onderdeel B (wijziging artikel 1064a, eerste lid Rv)

De wijziging van artikel 1064a Rv maakt duidelijk dat partijen onder bepaalde voorwaarden bij de NCCA terecht kunnen voor het in de Engelse taal behandelen van de vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis. Hierop is door verschillende partijen in de internetconsultatie aangedrongen.

Allereerst geldt dat de plaats van arbitrage in het ressort Amsterdam gelegen moet zijn, zodat op die grond het Hof Amsterdam bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De geldende relatieve bevoegdheidsregels worden dus niet gewijzigd. Daarnaast geldt – evenals bij artikel 30r – de voorwaarde dat partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat een eventuele vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis aan de internationale handelskamer van het gerechtshof Amsterdam (de NCCA) kan worden voorgelegd. Hiermee krijgen partijen die de arbitrageprocedure in het Engels hebben gevoerd en waarbij het arbitraal vonnis in de Engelse taal is gewezen, de mogelijkheid om ook de vernietigingsprocedure in de Engelse taal voeren. De wijziging van artikel 1064a Rv is nodig omdat de vernietiging van een arbitraal vonnis is voorbehouden aan de overheidsrechter (en dus niet ter vrije bepaling van partijen staat). De arbitrage zelf mag evenwel niet leiden tot de vaststelling van rechtsgevolgen die niet ter vrije bepaling van partijen staan (artikel 1020 Rv). Artikel 30r Rv is van overeenkomstige toepassing op de procedure tot vernietiging van het arbitrale vonnis bij de NCCA.

Artikel II Wijzigingen van de Wet griffierechten burgerlijke zaken

Artikel II onderdeel A van het wetsvoorstel regelt de heffing en eventuele naheffing of terugstorting van griffierecht bij de verwijzing door of naar de NCC of de NCCA. Artikel II onderdeel B regelt de hoogte van het griffierecht bij de NCC, de NCCA en de NCC-voorzieningenrechter.

Onderdeel A (artikel 9a Wgbz)

Eerste lid (griffierecht bij exceptief verweer)

Nu voor de procedure bij de NCC en NCCA een hoger griffierecht geldt, dient de wet te voorzien in een regeling die bepaalt hoe omgegaan moet worden met het griffierecht in het geval een partij meent dat zij ten onrechte voor de NCC wordt gedaagd. Voorkomen moet worden dat iemand genoodzaakt is het hogere griffierecht te betalen enkel om de keuze voor het Engelstalig procederen bij de NCC te kunnen betwisten. Pas na betaling van het griffierecht geldt een verweerder immers als verschenen. Om die reden bepaalt het eerste lid van artikel 9a Wgbz dat de verweerder die uitsluitend wil verschijnen in de procedure om zich voor alle weren ten gronde te beroepen op het ontbreken van uitdrukkelijke overeenstemming over het bij de NCC in de Engelse taal procederen, aanvankelijk slechts het reguliere griffierecht (te weten: het griffierecht voor andere zaken dan kantonzaken) is verschuldigd. De verweerder kan dit aangeven op het formulier waarmee de advocaat wordt gesteld. Aan de hand van dit formulier is de hoogte van het verschuldigde griffierecht voor de griffie eenvoudig vast te stellen. De NCC of NCCA oordeelt dan eerst over dit verweer (conform artikel 30r, tweede lid, Rv). Stelt de NCC of NCCA vast dat partijen uitdrukkelijk de toepasselijkheid van het NCC-procesreglement zijn overeengekomen en dat het een zaak betreft waarin voor de NCC of NCCA kan worden gekozen (dus bijv. niet een kantonzaak), dan is de verweerder alsnog het hogere griffierecht verschuldigd. Acht de NCC of NCCA zich niet in deze zin bevoegd tot kennisneming van het geschil, dan zal de zaak worden verwezen naar een andere rechter en behoeft het griffierecht van verweerder geen aanpassing (tenzij wordt verwezen naar de kantonrechter). Voor de partij die de procedure heeft ingeleid bij de NCC (de eisende partij) en dus al het NCC griffierecht heeft voldaan, zal dan het griffierecht worden verminderd op grond van het tweede lid.

Tweede lid (aanpassing griffierecht na verwijzing door NCC)

In het tweede lid is geregeld wat er met het griffierecht moet gebeuren indien de NCC of NCCA doorverwijst naar een ander gerecht. Dit doet zich voor in het geval de NCC of NCCA tot het oordeel komt dat hij niet bevoegd is om de zaak in behandeling te nemen terwijl (een van) de partijen het NCC- of NCCA-griffierecht reeds (heeft of) hebben betaald. In dat geval is bepaald dat het griffierecht wordt verminderd voor zover dat uit de tabel in de bijlage bij de Wgbz volgt. Het teveel betaalde griffierecht zal door de griffier worden teruggestort aan partijen. De hoogte van het teveel betaalde griffierecht hangt ervan af of de NCC verwijst naar de kantonrechter dan wel naar een andere civiele kamer van een ander gerecht. Betreft het een verwijzing binnen de rechtbank Amsterdam dan voorziet artikel 8, vierde lid, Wgbz reeds in de aanpassing van het griffierecht. Dit behoeft dus geen nadere regeling.

Derde lid (aanpassing griffierecht na interne verwijzing naar NCC)

Het derde lid regelt de griffierechten in de situatie dat een andere civiele kamer van de rechtbank Amsterdam, dan wel het gerechtshof Amsterdam een zaak voor verdere behandeling en beslissing naar de NCC of NCCA verwijst. Voor een dergelijke interne verwijzing biedt de Wgbz nu nog geen regeling inzake de griffierechten. In een dergelijk geval zal het bij de NCC of NCCA behorende griffierecht in rekening worden gebracht onder aftrek van de reeds betaalde griffierechten. Voor de verwijzing overeenkomstig het tweede of derde lid biedt artikel 18 Rv, in samenhang met het bestuursreglement van de rechtbank Amsterdam en het bestuursreglement van het gerechtshof Amsterdam waarin de NCC respectievelijk de NCCA wordt ingericht, de grondslag.

Voor de volledigheid zij vermeld dat ingeval een ander gerecht dan de Amsterdamse rechtbank of het Amsterdamse hof een zaak voor verdere behandeling en beslissing naar de NCC of NCCA verwijst, er geen nadere wetgeving nodig is. Deze situatie wordt reeds bestreken door artikel 9 lid 1 Wgbz. In een dergelijk geval wordt opnieuw griffierecht geheven en wordt het eerder geheven griffierecht hierop in mindering gebracht. Voor verwijzing naar de NCC of NCCA door de kantonrechter bij de rechtbank Amsterdam is ook geen additionele wetgeving nodig: in een dergelijk geval is artikel 8 lid 1 van de Wgbz van toepassing.

Vierde lid (moment verschuldigdheid aangepast griffierecht)

Het vierde lid regelt het moment van verschuldigd worden van het griffierecht. Dit is, indien betwist werd dat de zaak door de NCC moet worden behandeld, het moment waarop dit incidentele verweer door de NCC is afgewezen, of indien een zaak door een ander gerecht naar de NCC is verwezen, nadat de beslissing tot verwijzing is gegeven. Het (aanvullende) griffierecht moet in dat geval binnen vier weken nadien zijn gestort.

Vijfde lid (overeenkomstige toepassing NCC voorzieningenrechter)

Tot slot regelt het vijfde lid dat de bepalingen inzake verschuldigdheid en aanpassing van griffierecht in de overige leden van overeenkomstige toepassing zijn voor de voorzieningenrechter van de NCC.

Onderdeel B (wijziging van de bijlage bij de Wgbz)

In de bijlage bij de Wgbz worden de bij de internationale handelskamer van de rechtbank en het gerechtshof Amsterdam van toepassing zijnde verhoogde griffierechten opgenomen. Aan de tabel in de bijlage worden nieuwe regels toegevoegd waarin is bepaald dat het griffierecht voor zaken aangebracht bij de rechtbank en het gerechtshof als bedoeld in artikel 30r, eerste lid, Rv € 15.000 respectievelijk € 20.000 bedraagt voor zowel niet-natuurlijke personen als voor natuurlijke personen. Voor de procedure bij de NCCA inzake de vernietiging van een arbitraal vonnis geldt een griffierecht van € 20.000. Voor een procedure bij de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 30r, tweede lid, Rv bedraagt het griffierecht in eerste aanleg € 7.500 respectievelijk € 10.000 in hoger beroep voor niet- natuurlijke personen en natuurlijke personen. Gelet op het uitgangspunt dat de NCC-procedure wordt bekostigd uit het verhoogde griffierecht en dat procederen bij de NCC uitsluitend op basis van een uitdrukkelijke keuze van partijen mogelijk is, is er geen tarief voor onvermogenden opgenomen.

Artikel III Inwerkingtreding

Dit artikel bevat de gebruikelijke bepaling inzake inwerkingtreding van de wet, te weten dat de wet in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Teneinde de praktijk zoveel mogelijk ruimte te bieden om gebruik te maken van de door de NCC geboden voorziening is gekozen voor onmiddellijke werking van de wet. Dit betekent dat ook partijen in de op het moment van inwerkingtreding aanhangige procedures in eerste aanleg kunnen overeenkomen de zaak voort te zetten bij de NCC. Partijen kunnen daartoe een verzoek tot verwijzing van de zaak naar de NCC indienen bij de rechtbank waar de zaak aanhangig is. Het is thans al mogelijk dat de rechtbank op een dergelijk eenparig verzoek van partijen overeenkomstig artikel 110 Rv beslist. Indien de zaak al aanhangig is bij een andere kamer van de rechtbank Amsterdam, kan de betreffende kamer de zaak op verzoek van partijen verwijzen naar de internationale handelskamer van dezelfde rechtbank op grond van artikel 18 Rv. In dergelijke gevallen is toestemming van het bestuur van de rechtbank vereist. Deze toestemming is veelal vervat in het bestuursreglement van de rechtbank. De rechter kan een dergelijk gezamenlijk verzoek van partijen in elk geval afwijzen op grond van de eisen van een goede procesorde of de beginselen van behoorlijke rechtspraak. Tenzij de zaak voor vonnis staat, is de verwachting overigens dat de rechter een dergelijk gezamenlijk verzoek zal honoreren, temeer nu zich hier de situatie voordoet dat partijen pas gaandeweg de procedure daadwerkelijk in staat waren om het verzoek tot verwijzing te doen nu bij de aanvang van de procedure de wet de mogelijkheid van procederen bij de NCC nog niet bood. Na verwijzing moeten partijen, om het recht op hoor en wederhoor te waarborgen, overeenkomstig de rechtspraak van de Hoge Raad over de rechterswissel tussen mondelinge behandeling en uitspraak van de NCC nog de gelegenheid krijgen zich desgewenst opnieuw te doen horen door de rechters die de zaak beslissen. Verwijzing is in het stadium van hoger beroep niet mogelijk aangezien de regels van relatieve competentie in hoger beroep van openbare orde zijn. In hoger beroep is de rechter relatief bevoegd binnen wiens rechtsgebied de rechter die in eerste aanleg vonnis heeft gewezen, zitting houdt.

Ook in het geval een lopende zaak na verwijzing wordt behandeld door de NCC zal een naheffing van griffierechten plaatsvinden tot aan het voor de NCC of NCCA geldende griffierecht. Naarmate de zaak al verder gevorderd is, is mede daarom minder waarschijnlijk dat partijen een dergelijk verzoek zullen doen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok


X Noot
1

Brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 23 november 2015, TK 2015–2016, 21 501-02, nr. 1553.

X Noot
2

Good practices for courts: Helpful Elements for Good Court Performance and the World Bank’s Quality of Judicial Process Indicators, pagina 8.

X Noot
3

Zie HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:65 waarin de Hoge Raad oordeelde aan de hand van de eisen van behoorlijke rechtspleging dat de rechter bij de beoordeling van een geschil acht dient te slaan op behoorlijk in het geding gebrachte producties die in de Engelse, Franse of Duitse taal zijn gesteld en waarop door een partij een beroep is gedaan. De rechter kan een vertaling verlangen als hij dat nodig acht voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij. Een vertaling is in beginsel wel noodzakelijk als een productie is gesteld in een andere vreemde taal.

X Noot
4

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
5

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven