34 754 EU-voorstellen inzake interoperabiliteit COM (2017) 344 en 352

Nr. 3 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 september 2017

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij zes fiches, die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche: Verordening bruto nationaal inkomen (BNI) (Kamerstuk 22 112, nr. 2382)

Fiche: Richtlijn mandatory disclosure voor financiële tussenpersonen (Kamerstuk 22 112, nr. 2383)

Fiche: Verordening Pan-Europees Persoonlijk Pensioenproduct (PEPP) (Kamerstuk 22 112, nr. 2384)

Fiche: Mededeling actieplan Antimicrobiële Resistentie (AMR) (Kamerstuk 22 112, nr. 2385)

Fiche: Verordening ECRIS derdelanders (ECRIS TCN)

Fiche: Verordening Agentschap eu-LISA (Kamerstuk 34 754, nr. 4)

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Fiche: Verordening ECRIS derdelanders (ECRIS TCN)

1. Algemene gegevens

a) Titel voorstel

Voorstel voor een Verordening van het Europees parlement en de Raad tot invoering van een gecentraliseerd systeem voor de vaststelling welke lidstaten over informatie beschikken inzake veroordelingen van onderdanen van derde landen en staatlozen (TCN) ter aanvulling en ondersteuning van het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS) en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1077/2011

b) Datum ontvangst Commissiedocument

29 juni 2017

c) Nr. Commissiedocument

COM(2017)344

e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing

SDW (2016) 4, SDW (2017) 248 en SEC (2016) 55

f) Behandelingstraject Raad

Raad Justitie en Binnenlandse Zaken

g) Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Veiligheid en Justitie

h) Rechtsbasis

Artikel 82, eerste lid, onder d, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

i) Besluitvormingsprocedure Raad

Gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming

j) Rol Europees parlement

Medebeslissingsprocedure

2. Essentie voorstel

a) Inhoud voorstel

Het voorstel van de Europese Commissie betreft een verordening voor de inrichting van een centraal systeem (ECRIS-TCN) voor de vaststelling welke lidstaten over justitiële informatie beschikken ten aanzien van onderdanen van derde landen en staatlozen die onherroepelijk zijn veroordeeld in een strafrechtelijke procedure in de Europese Unie (EU). ECRIS-TCN is bedoeld als een aanvulling op en ondersteuning van het huidige Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS), waarin gegevens over strafrechtelijke veroordelingen van personen binnen de EU worden uitgewisseld. Met ECRIS-TCN kan worden bepaald of een verdachte die onderdaan is van een derde land of die staatloos is (verder te noemen: derdelander) eerder is veroordeeld in de Europese Unie en in welke lidstaat deze veroordeling heeft plaatsgevonden («hit/no hit»). Bij een hit kan uitwisseling van de informatie uit de justitiële documentatie plaatsvinden. Hiermee wordt verder uitvoering gegeven aan Kaderbesluit 2008/675/JBZ, dat de lidstaten verplicht om bij nieuwe strafrechtelijke procedures rekening te houden met eerdere veroordelingen.

De verordening bevat regels over de aanlevering van gegevens door de lidstaten in het centrale systeem. Lidstaten worden verplicht om ten aanzien van derdelanders die op hun grondgebied zijn veroordeeld voor een strafbaar feit alfanumerieke data en vingerafdrukken aan te leveren. Het staat lidstaten vrij ook gezichtsfoto’s, voor zover beschikbaar, aan te leveren ten behoeve van het centrale ECRIS-TCN systeem. Het ECRIS-TCN-systeem wordt beheerd door het EU-agentschap eu-LISA. De verordening bevat voorschriften over de verwerking van persoonsgegevens op EU-niveau in ECRIS-TCN.

De verordening stelt ook voorwaarden over de toegang tot het ECRIS-TCN systeem om vast te stellen welke lidstaat over justitiële gegevens beschikt.

De bevoegde autoriteiten zijn de centrale autoriteiten van de lidstaten die zijn aangewezen overeenkomstig artikel 3 van het Kaderbesluit 2009/315/JBZ en Eurojust en Europol (en het Europees Openbaar Ministerie). Lidstaten benaderen ECRIS-TCN in het kader van een nationale strafrechtelijke procedure tegen een derdelander om te achterhalen of en in welke lidstaat justitiële informatie ten aanzien van die specifieke derdelander beschikbaar is. De EU-instanties kunnen ECRIS-TCN bevragen met het oog op hun wettelijke taken. In geval van een «hit» verstrekt het systeem automatisch informatie over de lidstaten die over justitiële gegevens beschikken alsmede de identiteitsgegevens van de derdelander voor verificatiedoeleinden. Vervolgens kan een verzoek worden gericht aan de geïdentificeerde lidstaat via het reeds bestaande ECRIS-systeem om de actuele justitiële gegevens te verstrekken.

Het bestaande ECRIS-systeem wordt beheerst door Kaderbesluit 2009/315/JBZ (Kaderbesluit ECRIS). De lidstaten zijn op basis van het Kaderbesluit ECRIS verplicht om elke onherroepelijke veroordeling van een onderdaan uit een andere EU-lidstaat te melden aan de lidstaat van nationaliteit. De lidstaat van nationaliteit is vervolgens verplicht deze meldingen op te nemen in zijn eigen justitiële documentatie. Hierdoor krijgen lidstaten een totaal overzicht van de veroordelingen van hun onderdanen, ook indien een onderdaan in een andere lidstaat is veroordeeld. Behalve voor dit strafrechtelijke doel kan op grond van het huidige kaderbesluit ook voor andere doeleinden justitiële documentatie worden opgevraagd, binnen de kaders van de nationale wet- en regelgeving.

Het huidige ECRIS-systeem voor de opslag en uitwisseling van gegevens over veroordelingen kan niet efficiënt worden toegepast ten aanzien van derdelanders omdat er geen lidstaat is die als referentie-staat kan functioneren zoals de lidstaat van nationaliteit dat kan voor eigen onderdanen. Het huidige ECRIS-systeem voorziet alleen in de mogelijkheid om alle lidstaten aan te schrijven met de vraag of in hun justitiële documentatieregisters de betrokken derdelander voorkomt. Dit is een erg omslachtige manier van bevraging en verplicht bovendien de bevraagde lidstaten om voor elk verzoek hun eigen register te raadplegen, terwijl dit vaak overbodig zal blijken te zijn. In de vier jaar dat ECRIS nu functioneert, is gebleken dat hierdoor van deze mogelijkheid weinig gebruik wordt gemaakt. Het is evenwel van belang om in strafrechtelijke procedures te beschikken over een zo compleet mogelijk beeld van de justitiële documentatie van de betrokkene.

Het voorstel voor de verordening strekt ertoe een einde te maken aan de huidige omslachtige manier van bevraging. Het voorstel zorgt ervoor dat de informatie-uitwisseling over EU-onderdanen en derdelanders plaatsvindt op dezelfde voet als nu al mogelijk is voor EU-onderdanen en is een aanvulling op het richtlijnvoorstel tot wijziging van het Kaderbesluit 2009/315/JBZ en de vervanging van het Raadsbesluit 2009/316/JBZ.1 Wat betreft de reikwijdte van de aanlevering van vingerafdrukken voor ECRIS-TCN wordt in het voorstel voor de verordening verwezen naar het richtlijnvoorstel. De behandeling van beide voorstellen vindt parallel plaats.

b) Impact assessment Commissie

Een centraal systeem waarin zowel alfanumerieke data als vingerafdrukken en optioneel gezichtsfoto’s worden opgeslagen heeft de voorkeur van de Commissie, gelet op het feit dat deze optie kostenefficiënt is en technisch gezien het minst complex is. Bovendien werd tijdens de besprekingen van het richtlijnvoorstel uit 2016 door de lidstaten en Commissie vastgesteld dat de decentrale oplossing (technisch) niet uitvoerbaar was.2 Daarnaast biedt een centraal systeem mogelijkheden voor interoperabiliteit, als hiertoe in de toekomst wetgevingsinstrumenten op Europees niveau zouden worden aangenomen.

De Commissie heeft berekend dat ten behoeve van derdelanders nu slechts in 5% van de gevallen in ECRIS wordt gezocht. Dit houdt verband met de huidige omslachtige werkwijze. De Commissie spreekt daarom de verwachting uit dat door de nieuwe systematiek het gebruik van ECRIS voor derdelanders zal toenemen. De Commissie heeft berekend dat de incidentele kosten voor de lidstaten gezamenlijk ongeveer € 13 tot € 26 miljoen bedragen.

Daarnaast heeft de Commissie berekend dat de structurele kosten op jaarbasis voor de lidstaten gezamenlijk ongeveer € 6 miljoen zullen bedragen, oplopend tot maximaal € 15 miljoen. Tegelijkertijd nemen volgens de Commissie de administratieve lasten die samenhangen met het gebruik van overbodige bevragingen EU-breed af met een totaalbedrag van ongeveer € 78 miljoen per jaar.

Belangrijker dan deze kosten is aldus de Commissie het gevolg voor de rechtspraktijk, waarin nu slechts in een beperkt aantal gevallen daadwerkelijk een bevraging op ECRIS plaatsvindt. Zodoende bestaat er volgens de Commissie bij de berechting van derdelanders geen of onvolledig zicht op recidive. Het voorstel dat is opgenomen in de verordening, biedt volgens de Commissie een efficiënte oplossing voor dit probleem door het ontwikkelen van een centraal systeem met identificeerbare gegevens van de onherroepelijk veroordeelde derdelanders.

De overweging bij het opnemen van vingerafdrukken is dat het vaak buitengewoon moeilijk of zelfs onmogelijk is om derdelanders te kunnen identificeren aan de hand van enkel alfanumerieke gegevens, omdat zij niet altijd beschikken over betrouwbare identiteitsdocumenten, niet in alle herkomstlanden een betrouwbaar bevolkingsregister bestaat, sommige voor- en achternamen zeer veelvuldig voorkomen of identiteitsfraude plaatsvindt.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Kaderbesluit 2008/675/JBZ verplicht lidstaten om bij nieuwe strafrechtelijke procedures rekening te houden met eerdere veroordelingen. Het is vaste praktijk in Nederland dat bij de vervolging en berechting van verdachten het OM en het gerecht kennisnemen van de volledige justitiële documentatie van de verdachte. Het is met het oog op de straftoemeting van belang dat bij de vervolging en berechting van verdachten met een nationaliteit van een derde land daarbij ook de onherroepelijke veroordelingen in andere EU lidstaten, worden meegenomen. Een zo volledig mogelijke justitiële documentatie is verder van belang bij het verstrekken van een verklaring omtrent het gedrag, in het bijzonder met het oog op de (door richtlijn 2011/93/EU ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen verplichte) screening van personen die willen werken met minderjarigen.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

In het licht van het vorenstaande is het in het belang van Nederland om een compleet beeld te verkrijgen van het strafrechtelijke verleden van de derdelander, op dezelfde voet als nu al mogelijk is voor EU-onderdanen en de efficiëntie van het opvragen van justitiële gegevens van derdelanders te verbeteren. Het kabinet is om die reden positief over het voorstel. Op dit moment is het zeer omslachtig om na te gaan of een derdelander onherroepelijk is veroordeeld in enige EU-lidstaat. Ten eerste moeten daarvoor alle andere lidstaten worden bevraagd en ten tweede moet de reactie van die lidstaten worden afgewacht. Bovendien kan Nederland ook zelf worden bevraagd en zal dan moeten reageren met bijbehorende administratieve lasten, ook in het geval dat er geen justitiële gegevens aanwezig zijn. Het kabinet kan de keuze voor de inrichting van een centraal systeem steunen. Dit maakt het mogelijk om op een betrouwbare en efficiënte wijze te bepalen welke lidstaat beschikt over justitiële gegevens van een specifieke derdelander.

Het kabinet oordeelt positief over het gebruik van biometrische gegevens in de vorm van vingerafdrukken. Dit is de meest betrouwbare manier om derdelanders te identificeren, gelet op het feit dat derdelanders vaak niet in het bezit zijn van documenten of andere betrouwbare identificatiemiddelen. Als hierboven gesteld werd tijdens de besprekingen van het richtlijnvoorstel uit 2016 door de lidstaten en Commissie vastgesteld dat de in de richtlijn voorgestelde decentrale oplossing (technisch) niet goed uitvoerbaar was voor het zoeken op vingerafdrukken. Om die reden heeft de JBZ-Raad de Commissie in juni 2016 bijna unaniem verzocht om een voorstel voor een centraal systeem.3 In de gezamenlijke verklaring van Europese Commissie, de Raad en het Europees parlement d.d. 12 december 2016 is ECRIS TCN specifiek benoemd als een van de prioriteiten op wetgevend terrein voor 2017. Met deze verordening geeft de Commissie gehoor aan het verzoek van de Raad en het Europees parlement.

Het kabinet is van oordeel dat de verwerking van bijzondere persoonsgegevens, zoals biometrische gegevens op grond waarvan identificatie van een persoon mogelijk is of wordt bevestigd, en justitiële gegevens vraagt om specifieke wettelijke waarborgen. Het kabinet is in beginsel positief over de gekozen «hit/no hit» systematiek, waarmee het uitwisselen van gegevens bij een bevraging van ECRIS-TCN tot een minimum wordt beperkt. Een aandachtspunt is het automatisch verstrekken van identificerende gegevens, waaronder biometrische gegevens, in geval van een «hit» aan de verzoekende lidstaat voor verificatiedoeleinden. Het kabinet neemt hierbij het dataminimalisatiebeginsel als uitgangspunt.

Het kabinet beoordeelt het voorgestelde niveau van gegevensbescherming in beginsel als positief, met inachtneming van bovengenoemd aandachtspunt. De gekozen systematiek wordt erdoor gekenmerkt dat zowel persoonsgegevens op EU-niveau als op nationaal niveau worden verwerkt. Het voorstel bevat onder meer regels over de verantwoordelijkheid voor de verwerking van gegevens op EU-niveau, de doelbinding, het recht op toegang, correctie en verwijdering van data, bewaartermijnen, de veiligheid van ECRIS-TCN, de logging van de verwerking van gegevens en het toezicht door de Europese Toezichthouder voor Gegevensverwerking (EDPS). De inhoud hiervan is vergelijkbaar met de regels die van toepassing zijn op reeds bestaande en goed functionerende centrale EU-systemen. De hiervoor genoemde onderwerpen worden deels uitgewerkt via uitvoeringswetgeving, die tegelijk met de verordening in werking zal treden. De verwerking van gegevens door eu-LISA vindt plaats in overeenstemming met de eu-LISA-verordening (Verordening EU 1077/2011 of de opvolger hiervan4 van die verordening waarover onderhandelingen plaatsvinden op het niveau van de Raad) alsmede Verordening EG 45/2001 (of de opvolger van die verordening waarover momenteel tussen de Raad en het Europees parlement in triloog wordt onderhandeld5). De verwerking van gegevens door de lidstaten geschiedt in overeenstemming met de richtlijn dataprotectie (Richtlijn 2016/680/EU).

Het kabinet steunt het initiatief van de Commissie om het centrale systeem technisch zo in te richten dat het toekomstbestendig is en compatibel kan zijn voor mogelijke ontwikkelingen ten aanzien van interoperabiliteit. Het voorstel voor de ECRIS TCN verordening biedt geen juridische basis voor het toepassen van interoperabiliteit. Interoperabiliteit maakt derhalve geen onderdeel uit van de besprekingen van deze verordening. Hierop zal een separaat voorstel van de Europese Commissie volgen.

Het kabinet heeft enkele aandachtspunten:

  • De hiervoor genoemde onderbouwing van de noodzaak van de automatische verstrekking van identificerende gegevens, waaronder biometrische gegevens, aan de verzoekende lidstaat in het geval van een «hit».

  • De onderbouwing van de noodzaak van de toegang van Europol en Eurojust [en het Europees Openbaar Ministerie] tot ECRIS-TCN en de voorwaarden waaronder deze toegang kan plaatsvinden.

  • De ondergrens voor de aanlevering van vingerafdrukken voor ECRIS-TCN, in relatie met het voorstel voor de richtlijn. Het kabinet ziet de ondergrens bij voorkeur gelegen in het nationale recht, eventueel met de toevoeging dat vingerafdrukken in ieder geval moeten worden opgenomen als een vrijheidsstraf is opgelegd.

  • De onderbouwing van de noodzaak van de voorgestelde procedure ten aanzien van informatieverzoeken van derde landen waarbij Eurojust fungeert als contactpunt.

  • De haalbaarheid van het voorgestelde tijdpad in verband met de noodzakelijke technische aanpassingen op EU-niveau en nationaal niveau. Het kabinet vraagt hierbij aandacht voor de beheersbaarheid en de kwaliteit bij de realisatie en implementatie van het systeem. Daarnaast is het noodzakelijk dat eu-LISA voldoende middelen (financieel en voldoende personeel met de juiste kwalificaties) ter beschikking krijgt om de ambities die zijn voorgesteld in dit wetgevende voorstel evenals in andere voorgestelde wetgevingsvoorstellen ter versterking van EU informatievoorziening te adresseren.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

In de JBZ Raad van 9-10 juni 2016 heeft de Raad steun uitgesproken voor een centraal systeem. In de gezamenlijke verklaring van Europese Commissie, de Raad en het Europees parlement d.d. 12 december 2016 is ECRIS TCN specifiek benoemd als een van de prioriteiten op wetgevend terrein voor 2017. Tijdens de eerste werkgroepvergadering in juli 2017 hebben de lidstaten steun uitgesproken voor het voorstel en de oprichting van een centraal Europees systeem voor de identificatie van lidstaten die over justitiële informatie inzake derdelanders beschikken. Het voorstel zal nog in detail moeten worden besproken. De meeste lidstaten hanteren een algemeen studievoorbehoud. Als algemene aandachtspunten voor de verdere onderhandelingen zijn onder meer genoemd: de relatie tot de herziening van het kaderbesluit ECRIS door middel van de richtlijn van januari 2016, in het bijzonder ten aanzien van de verwerking van vingerafdrukken, het geschetste tijdpad voor de live-gang van ECRIS-TCN, het kostenaspect en de technische neutraliteit.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten opzichte van de bevoegdheid van de Europese Commissie. De EU heeft een gedeelde bevoegdheid met de lidstaten op het gebied van de ruimte van veiligheid, vrijheid en recht (artikel 4, lid 2, onder j, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De Commissie baseert de bevoegdheid van de EU voor de verordening op artikel 82, eerste lid, onder d, van de VWEU. Op grond van hiervan kan de EU maatregelen vaststellen op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken om in het kader van strafvervolging en tenuitvoerlegging van beslissingen de samenwerking tussen de justitiële of gelijkwaardige autoriteiten van de lidstaten te bevorderen. Het kabinet acht dit een passende rechtsgrondslag.

b) Subsidiariteit

Het kabinet beoordeelt de subsidiariteit als positief. Het op een efficiënte manier uitwisselen van justitiële documentatie van derdelanders kan niet door acties van lidstaten afzonderlijk worden bereikt en kan alleen op EU-niveau worden gerealiseerd.

c) Proportionaliteit

Het kabinet beoordeelt de proportionaliteit van een centraal systeem voor de identificatie van lidstaten die over justitiële gegevens van een derdelander beschikken als positief. Het voorgestelde systeem is effectief om in een strafrechtelijke procedure na te kunnen gaan of een derdelander eerder is veroordeeld in de EU en in welke EU-lidstaat. Er zijn geen alternatieven aanwezig voor identificatie van lidstaten die beschikken over justitiële gegevens van derdelanders. Reeds bestaande EU-systemen (zoals SIS, VIS, Prüm en Eurodac) zijn hiervoor niet geschikt, omdat hiermee andere doelen worden gediend.

Het kabinet beoordeelt de keuze voor het instrument verordening als positief, gelet op het feit dat een centraal systeem op EU-niveau in het leven wordt geroepen, onder beheer van het EU-agentschap eu-LISA. Een verordening heeft directe werking in alle lidstaten, is verbindend in al haar onderdelen en biedt de beste waarborgen voor een uniforme toepassing binnen de gehele EU.

Het verschil tussen de verwerking van gegevens over EU-onderdanen en derdelanders (decentrale verwerking versus centrale verwerking) acht het kabinet gerechtvaardigd en proportioneel, omdat het nagaan van het strafrechtelijk verleden van derdelanders niet bereikt kan worden via een decentraal systeem. Met het voorgestelde systeem wordt voortgebouwd op het bestaande ECRIS-systeem. In geval van een «hit» in het centrale systeem, kan justitiële informatie over een specifieke derdelander worden opgevraagd bij de veroordelende lidstaat via het ECRIS-systeem. De omvang van de verplichte aanlevering van de diverse genoemde categorieën van (alfanumerieke) gegevens in de centrale database moet nog wel worden bezien op noodzaak. De informatie die wordt uitgewisseld dient noodzakelijk te zijn om vast te stellen of de persoon bekend is in de justitiële documentatie in één van de EU-lidstaten.

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

a) Consequenties EU-begroting

De Europese Commissie voorziet een benodigd bedrag van ongeveer € 13 miljoen voor de periode 2018–2020, zowel voor initiële en ontwikkelkosten als structurele kosten. In de jaren daarna is een begroting voorzien van ongeveer € 2 miljoen per jaar. Dit zal worden opgevangen binnen uitgavencategorie 3 (JBZ) van de EU-begroting. Het kabinet is van mening dat de EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2014–2020 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de EU-jaarbegroting.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden

Ten aanzien van de financiële consequenties voor de rijksoverheid zal een impactanalyse inzicht moeten geven in de kosten voor de betrokken uitvoeringsdiensten in Nederland. Een eerste kostenindicatie laat zien dat een incidentele impact van € 1 miljoen is voorzien en een structurele impact van € 200.000 per jaar. Deze kostenindicatie is gebaseerd op een groot aantal aannames omdat de technische specificaties van het systeem nog niet bekend zijn. Gezien de hoeveelheid van aannames heeft deze kostenindicatie een grote mate van onnauwkeurigheid en kunnen er geen rechten aan ontleend worden. De Commissie houdt rekening met extra kosten van € 180.000 tot € 450.000 per lidstaat per jaar.

Er zijn geen financiële consequenties voor decentrale overheden.

De budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement conform de regels voor budgetdiscipline.

c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger

Niet van toepassing.

d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger

De samenwerking in de Europese Unie wordt efficiënter. Met het nieuwe systeem kan worden vastgesteld of de persoon, betreffende onderdaan derde land of staatloze, elders in de EU is veroordeeld en in welke lidstaat. Het doel van een volledige justitiële documentatie kan worden verwezenlijkt, zonder dat voor derdelanders alle afzonderlijke lidstaten moeten worden benaderd en zonder dat op dergelijke verzoeken moet worden geantwoord. De bestaande omslachtige wijze van bevraging heeft geleid tot een laag aantal bevragingen tussen lidstaten voor derdelanders voor strafrechtelijke doeleinden. De verwachting is wel dat het aantal bevragingen gaat stijgen, mede door verzoeken van EU-lidstaten.

e) Gevolgen voor concurrentiekracht

Niet van toepassing.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

Voor de toepassing van de verordening is naar verwachting aanpassing van de nationale wet- en regelgeving noodzakelijk. Hiertoe dient naar verwachting het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens, dat onder meer ziet op de justitiële documentatie en de verstrekking van gegevens daaruit, te worden aangepast.

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

Artikel 10 van het voorstel geeft de Commissie de bevoegdheid om uitvoeringshandelingen vast te stellen voor de ontwikkeling en technische uitvoering van het ECRIS-TCN systeem. Het kabinet kan instemmen met de keuze voor uitvoeringshandelingen omdat deze erop gericht zijn om uniforme voorwaarden te waarborgen voor de invoering en het operationeel beheer van ECRIS-TCN. De keuze voor de onderzoeksprocedure bij de vaststelling van de uitvoeringshandelingen acht het kabinet geschikt omdat het gaat om handelingen van algemene strekking (zie art. 2, lid 2, onder a van Verordening 182/2011 (de Comitologieverordening)).

c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

De verordening is van toepassing twee jaar na de datum van inwerkingtreding. Voor die datum dienen de lidstaten en de Europese Commissie de nodige wetgevende en technische maatregelen te hebben genomen. Deze termijn behoeft verdere bespreking ten aanzien van haalbaarheid van tijdige aanpassing van nationale wet- en regelgeving en de technische implementatie.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

Drie jaar nadat de verordening van toepassing is en elke vier jaar daarna wordt de verordening door de Europese Commissie geëvalueerd evenals de maatregelen die de lidstaten hebben genomen om de doeleinden van de richtlijn te bereiken. De evaluatierapporten worden aangeboden aan het Europees parlement en de Raad. Het kabinet steunt deze bepaling.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

Op basis van de beschikbare informatie lijkt het voorstel uitvoerbaar. Door de Justitiële Informatiedienst en de Nationale Politie wordt de impact nader geïnventariseerd.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Er zijn geen implicaties voor ontwikkelingslanden.


X Noot
1

Kamerstuk 32 317, nr. 420

X Noot
2

Kamerstuk 32 317, nr. 420

X Noot
3

Kamerstuk 32 317, nr. 424.

X Noot
4

Voorstel voor een verordening van het Europees parlement en de Raad betreffende het Europees Agentschap voor het operationeel Beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1077/2011 (COM(2017) 352 final)

X Noot
5

Kamerstuk 22 112, nr. 2310

Naar boven