34 742 (R2091) Goedkeuring van de op 18 oktober 2013 te Londen tot stand gekomen wijzigingen van het Protocol van 1996 bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972, zoals opgenomen in Resolutie LP.4(8) (Trb. 2014, 46 en 144)

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 18 december 2017

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie van Infrastructuur en Milieu met betrekking tot het onderhavige wetsvoorstel. Het doet mij genoegen dat de leden van de VVD-fractie van het wetsvoorstel kennis hebben genomen en geen vragen hebben. De leden van de D66-fractie en GroenLinks-fractie hebben eveneens van het wetsvoorstel kennisgenomen en hebben vragen gesteld in het kader van het wetsvoorstel onder kamerstuk 34 743, nr. 5. De leden van de fracties van het CDA en de PVV hebben bij het onderhavige wetsvoorstel nog enige vragen gesteld. Daarop zal ik, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, hierna ingaan.

Algemeen

De leden van de PVV-fractie willen graag weten hoeveel schade er door geo-engineeringsactiviteiten al aan het oceaanleven is toegebracht. Zij zouden hiervan graag ook enkele praktijkvoorbeelden zien.

In het verleden zijn er experimenten geweest met oceaanbemesting door het brengen van ijzer/ijzersulfaten in zee. Sinds 1990 hebben wereldwijd ten minste dertien experimenten met oceaanbemesting door middel van ijzer in oceanen plaatsgevonden. Al die experimenten beoogden te onderzoeken of het stimuleren van algengroei leidt tot een verhoogde onttrekking van CO2 uit de atmosfeer en opslag daarvan op de bodem van de oceaan na het afsterven van de algen. De experimenten hebben plaatsgevonden in de Stille Oceaan, bij Antarctica, in de Zuidelijke Atlantische Oceaan, bij de Galapagoseilanden en voor de westkust van Canada. Over deze experimenten is onvoldoende relevante informatie om te kunnen vaststellen of en, zo ja, hoeveel schade is toegebracht. Zorgen hierover hebben geleid tot de onderhavige verdragswijziging.

Verder vragen de leden van de PVV-fractie waarom oceaanbemesting wordt toegestaan, zelfs als het mogelijk schadelijke gevolgen voor het mariene milieu heeft.

Het Londen Protocol heeft tot doel het mariene milieu te beschermen, maar beoogt niet bij voorbaat maatregelen tegen klimaatverandering toe te staan. Vanwege bezorgdheid over de mogelijke wijdverspreide, langdurige of ernstige gevolgen voor het mariene milieu van de plaatsing van stoffen door ongereguleerde oceaanbemestingsactiviteiten en andere voorstelbare technieken op het gebied van mariene geo-engineering, hebben de partijen bij het Londen Protocol een wereldwijd, transparant en effectief mechanisme voor het controleren en reguleren van dergelijke activiteiten tot stand willen brengen. Er bestaat onder strenge voorwaarden een mogelijkheid voor de partijen om oceaanbemestingsactiviteiten in het kader van wetenschappelijk onderzoek toe te staan. Daarvoor moet met de grootst mogelijke voorzichtigheid zijn vastgesteld of een voorgestelde activiteit voor oceaanbemesting legitiem wetenschappelijk onderzoek is, dat niet strijdig is met de doelstellingen van het Londen Protocol. Een dergelijke vergunning mag alleen worden verleend nadat het voorgestelde wetenschappelijk onderzoek is beoordeeld en is vastgesteld dat vervuiling van het mariene milieu wordt voorkomen of tot een minimum wordt beperkt. Het zogenaamde voorzorgsbeginsel is daarbij leidend.

De leden van de PVV-fractie vragen of het nieuwe beoordelingskader voor mariene geo-engineering ook toegepast wordt voor bestaande activiteiten.

De verdragspartijen zijn in 2008 (bij Resolutie LC-LP.1 (2008)) overeengekomen dat oceaanbemesting valt onder de reikwijdte van het Verdrag van Londen en het Protocol. In een daarop volgende resolutie in 2010 (Resolutie LC-LP.2 (2010)) is het specifieke beoordelingskader voor oceaanbemesting in het kader van legitiem wetenschappelijk onderzoek vastgesteld. Dat beoordelingskader wordt bindend voor de verdragspartijen met de inwerkingtreding van de verdragswijziging die ter goedkeuring voorligt, doordat daarnaar wordt verwezen in de nieuwe bijlage 4 bij het Protocol. In Nederland hebben tot op heden geen oceaanbemestingsactiviteiten plaatsgevonden. Voor voorgenomen oceaanbemestingsactiviteiten zal de vergunningaanvraag worden getoetst aan de hand van het specifieke beoordelingskader.

De leden van de PVV-fractie vragen of zij erop kunnen vertrouwen dat, indien uit de beoordeling blijkt dat er mogelijk schadelijke gevolgen zijn van bestaande en toekomstige geo-engineeringsactiviteiten voor het mariene milieu, deze activiteiten per direct worden stopgezet en verboden.

De verdragswijziging voorziet in bescherming van het mariene milieu door het introduceren van eisen voor aangewezen mariene geo-engineeringsactiviteiten. Uitgangspunt is het verbod op het plaatsen van stoffen in zee ten behoeve van mariene geo-engineeringsactiviteiten die zijn opgenomen in bijlage 4 bij het Protocol. Een daarin opgenomen activiteit of subcategorie daarvan kan alleen worden toegestaan als daarvoor in de bijlage de mogelijkheid wordt geboden. De vergunningverlening vindt dan plaats op basis van het algemene beoordelingskader in bijlage 5 en eventueel een te ontwikkelen specifiek beoordelingskader voor de aangewezen mariene geo-engineeringsactiviteit, zoals het specifieke beoordelingskader van Resolutie LC-LP.2 (2010) voor oceaanbemestingsactiviteiten. Artikel 6bis van het Protocol bepaalt dat een vergunning uitsluitend mag worden verleend nadat is vastgesteld dat vervuiling van het mariene milieu door de voorgestelde activiteit, voor zover praktisch uitvoerbaar, wordt voorkomen of tot een minimum word beperkt. De algemene en het specifieke beoordelingskader werken deze verplichting nader uit. Een vergunning wordt geweigerd als niet aan deze eisen kan worden voldaan. In de vergunning moeten monitorings- en rapportageverplichtingen worden opgenomen en de vergunning moet regelmatig opnieuw worden beoordeeld door het bevoegd gezag. De staat moet de Internationale Maritieme Organisatie over vergunningverlening op de hoogte stellen en houden. Hierdoor is de desbetreffende staat internationaal aanspreekbaar over de vergunde activiteit.

De leden van de CDA-fractie vragen wat verstaan kan worden onder mariene geo-engineeringsactiviteiten en welke mariene geo-engineeringsactiviteiten voorzienbaar zijn in de toekomst.

Vooralsnog is alleen oceaanbemesting in het Protocol aangewezen als mariene geo-engineeringsactiviteit. In de toekomst kan door de Vergadering van verdragspartijen worden besloten ook andere activiteiten aan te wijzen als mariene geo-engineeringsactiviteiten, mits het gaat om activiteiten die «bewust ingrijpen in het mariene milieu om natuurlijke processen te beïnvloeden, met inbegrip van het tegengaan van door de mens veroorzaakte klimaatverandering en/of de gevolgen daarvan, hetgeen mogelijk schadelijke effecten kan hebben, met name wanneer deze effecten wijdverspreid, langdurig of ernstig kunnen zijn».

Op een symposium in 2015 van de Scientific Group van het Verdrag van Londen en het Protocol over mariene geo-engineering werden enkele mogelijke vormen van mariene geo-engineering belicht, waarbij de technieken onderscheiden kunnen worden in CO2-verwijdering en «solar radiation management». Met betrekking tot CO2-verwijdering kan naast oceaanbemesting gedacht worden aan alkalinisatie van het zeewater door het uitlokken van chemische reacties via verwering van gesteenten zoals olivijn. In de tweede categorie vallen technieken waarmee de opwarming van het zeewater wordt tegengegaan door bijvoorbeeld meer zonnewarmte te reflecteren door het creëren van nevelwolken, zeeschuim of het aanwenden van lagen zeezout.

De leden van de CDA-fractie vragen in navolging van de vorige vraag in hoeverre deze activiteiten, zoals oceaanbemesting, niet al verboden zouden zijn onder de huidige wetgeving en wat het algemene beoordelingskader van artikel 6.3 van de Waterwet ten aanzien van mariene geo-engineeringsactiviteiten is. Deze leden willen weten in welke gevallen deze activiteiten wel kunnen worden toegestaan volgens het Protocol.

Activiteiten die beschouwd kunnen worden als mariene geo-engineering zullen alleen onder het regime van het nieuwe artikel 6bis van het Protocol vallen als de desbetreffende activiteit als mariene geo-engineeringactiviteit is aangewezen in bijlage 4 bij het Protocol. Niet in bijlage 4 aangewezen activiteiten kunnen desalniettemin onder het toepassingsbereik van het Protocol vallen voor zover deze activiteiten neerkomen op «storten» zoals gedefinieerd in het Protocol. Denkbaar is bijvoorbeeld dat onder het voorwendsel van mariene geo-engineering stoffen in zee worden gebracht met het oogmerk om zich van die stoffen te ontdoen. Dergelijke activiteiten vallen onder het verbod op het storten van stoffen van artikel 4 van het Protocol. In dat geval kan alleen een vergunning worden verleend voor zover die stoffen zijn opgenomen in bijlage 1 bij het Protocol. Daarbij moet de toelaatbaarheid van de activiteit worden beoordeeld in overeenstemming met bijlage 2 bij het verdrag. Een dergelijke activiteit valt dus reeds onder (het verbod van) artikel 6.3 van de Waterwet, waarin het Protocol is geïmplementeerd. Artikel 6.8 van het Waterbesluit bepaalt dat een vergunning als bedoeld in artikel 6.3 van de Waterwet slechts kan worden verleend in overeenstemming met het Protocol.

Als bij een niet-aangewezen mariene geo-engineeringsactiviteit afvalstoffen, schadelijke stoffen of verontreinigende stoffen in de territoriale zee of de exclusieve economische zone worden gebracht, waarbij artikel 6.3 niet van toepassing is, dan is het algemene lozingsverbod van artikel 6.2 van de Waterwet van toepassing. Op basis van dat artikel geldt dan een vergunningplicht, tenzij voor die handeling een vrijstelling is verleend. De vergunningplicht van artikel 6.2 van de Waterwet, geldt evenwel niet voor het lozen vanaf schepen onder Nederlandse vlag op volle zee. Dit wetsvoorstel regelt het verbod voor aangewezen mariene geo-engineeringsactiviteiten in deze gevallen.

Hoofdlijnen structuur en inhoud van wijziging

De leden van de PVV-fractie vragen of er voor windmolenparken op zee ook een beoordelingskader gehanteerd wordt voor de effecten op de mariene milieus en of de regering kan aangeven wat de resultaten van deze beoordelingskaders waren voor wat betreft windmolenparken op zee en hoeveel dierenleed er naar schatting al door windmolens op zee is aangericht.

Het Protocol bevat concrete bepalingen voor het storten van stoffen en – na inwerkingtreding van de verdragswijziging – voor mariene geo-engineeringsactiviteiten. Het bouwen en exploiteren van windparken valt niet onder de definitie van storten en ook niet onder de definitie van mariene geo-engineering. Bijgevolg zijn het Protocol en artikel 6.3 van de Waterwet niet het relevante kader voor het vergunnen van windparken op zee. Voor de bestaande Nederlandse windparken zijn vergunningen verleend op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken en de Wet milieubeheer. Mede op basis van Europese milieuregelgeving (M.e.r.-richtlijn en Vogel- en Habitatrichtlijn) zijn bij het verlenen van die vergunningen de gevolgen van windparken voor fauna in kaart gebracht in milieueffectrapporten en zijn passende beoordelingen uitgevoerd. Met de inwerkingtreding van Wet windenergie op zee worden de gevolgen van windparken voor natuur, flora en fauna beoordeeld bij de kaveluitgifte voor nieuwe windparken, waarbij de inhoudelijke beoordeling van de Wet natuurbescherming is geïntegreerd in de totstandkomingsprocedure van het kavelbesluit.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

Naar boven