34 739 Regels over de informatie-uitwisseling betreffende bovengrondse en ondergrondse infrastructuur van netten en netwerken ter voorkoming van graafschade en ter bevordering van de aanleg van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid, alsmede wijziging van de Telecommunicatiewet ter bevordering van medegebruik van fysieke infrastructuur en van de gecoördineerde aanleg van civiele werken (Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken)

E NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT/LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT1

vastgesteld 16 februari 2018

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de fracties van het CDA en de PvdA bedanken de regering voor de uitgebreide beantwoording van hun vragen. Voor deze leden is het noodzakelijk tot een nauwgezette en authentieke interpretatie te komen van het amendement Van den Berg2, zodat wordt voorkomen dat gedoogplichtige grondeigenaren na het verstrijken van de tienjaarstermijn nog langer moeten gedogen zonder dat er uitzicht is op een aantoonbare en spoedige ingebruikneming van de netwerken. Ook menen deze leden dat het belangrijk is om in een prikkel te voorzien om ervoor te zorgen dat alleen de kabels die echt nog gebruikt kunnen worden onder de vrijstelling vallen, wat evident ook bedoeling is van het amendement Van den Berg. Deze leden hebben nog de volgende nadere vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van CDA en PvdA

Is de regering het met deze leden eens dat de gedoogplicht voor telecom-infrastructuur een uitzonderlijke en zeer forse inperking van het eigendomsrecht van de grondeigenaar is, die slechts gerechtvaardigd is indien anders het algemeen belang ernstig in de verdrukking komt? Zo ja, onderschrijft de regering dan ook de opvatting van deze leden dat de enkele kans dat reeds tien jaar of zelfs langer ongebruikte infrastructuur alsnog nuttig gebruikt zou kunnen worden onvoldoende rechtvaardiging voor handhaving van de – uitzonderlijke – gedoogplicht – en daarmee vrijstelling van precario – vormt, alsmede dat er slechts van een voldoende rechtvaardiging sprake kan zijn indien de aanbieder aantoont dat de ongebruikte infrastructuur a. technisch geschikt is voor breedband of voor aansluiten van gebruikers op een openbaar elektronisch netwerk en b. zij binnen ten hoogste 36 maanden na het opruimingsverzoek van de grondeigenaar voor lange duur alsnog in gebruik genomen zal worden?

Onderschrijft de regering de opvatting dat het gerechtvaardigd is dat indien een aanbieder het in de eerdere vraag bedoelde bewijs levert – en dus niet meer tot opruiming van reeds tien jaar of langer ongebruikte infrastructuur gedwongen kan worden, maar wel de kans krijgt zijn investering later alsnog te «verzilveren» – hij zolang de infrastructuur ongebruikt blijft wél precario aan de grondeigenaar verschuldigd is?

Acht de regering het mogelijk dat eigenaren van vooralsnog ongebruikte telecom-infrastructuur aan de opruimplicht respectievelijk precario-plicht ontkomen door deze infrastructuur aan een derde over te dragen, die naderhand niet in staat blijkt de desbetreffende kosten te dragen? Zo ja, is de regering voornemens dergelijke constructies onmogelijk te maken en aldus te voorkomen dat de belastingbetaler uiteindelijk de opruimkosten moet dragen?

De regering geeft in de memorie van antwoord aan dat zij erop vertrouwt dat gedoogplichtigen en telecomaanbieders goed in staat zijn om in de praktijk invulling te geven aan het begrip redelijkheid van het verzoek tot opruimen. Telecomaanbieders zouden al werken aan een uniforme werkwijze voor het opruimen van kabels die niet meer geschikt zijn. De leden van de PvdA- en CDA-fracties vragen zich af of het wenselijk is om de verantwoordelijkheid over te laten aan gedoogplichtigen en telecomaanbieders om zelf invulling te geven aan het ruime begrip van «redelijk verzoek», constaterende dat telecomaanbieders niet gebaat zijn bij hoge graafkosten. Aangezien er vele verschillende gedoogplichtigen in Nederland zijn vragen deze leden of de regering kan bewerkstelligen dat er geen verschillen in interpretaties van het begrip redelijk verzoek zullen ontstaan.

Mocht zich alsnog de situatie voordoen dat verschillende interpretaties ontstaan tussen gedoogplichtigen en telecomaanbieders over invulling van de redelijkheid van het verzoek in de praktijk, dan wel interpretaties ontstaan die niet in lijn zijn met de toelichting op het amendement Van den Berg, gaat de regering dan de regie nemen om te komen tot één uniforme interpretatie van het begrip «redelijk verzoek»?

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet. Gezien het gegeven dat de richtlijn betreffende de verlaging van de kosten voor breedband (Richtlijn 2014/61/EU) reeds ten laatste per 1 januari 2016 in nationale wetgeving had moeten zijn omgezet en de Europese Commissie het Europese Hof heeft gevraagd Nederland een dwangsom van ruim € 87.000 op te leggen, achten deze leden een spoedige beantwoording – bij voorkeur uiterlijk 19 februari 2018 – meer dan wenselijk.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Gerkens

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, De Boer


X Noot
1

Samenstelling:

Nagel (50PLUS) Ten Hoeve (OSF), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU),Schaap (VVD), Flierman (CDA), Ester (CU), Postema (PvdA), Vos (GL), Kok (PVV) (vice-voorzitter), Gerkens (SP) (voorzitter), Vlietstra (PvdA), Van Beek (PVV), Atsma (CDA), N.J.J. van Kesteren (CDA), Meijer (SP), Pijlman (D66), Prast (D66), Van Rij (CDA), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Verheijen (PvdA), Klip-Martin (VVD), Overbeek (SP), De Bruijn-Wezeman (VVD), Van der Sluijs (PVV).

X Noot
2

Kamerstukken II, 2017/2018, 34 739, 9.

Naar boven