Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding tot
het maken van de volgende opmerkingen en stellen van de volgende vragen.
Inleiding
De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hebben zorgen
over de uitwerking van het aangenomen amendement Van den Berg2, waarmee mogelijk onbedoeld maar feitelijk de opruimplicht van in onbruik geraakte
kabels wordt geschrapt, hetgeen tot hoge publieke kosten en/of ernstige milieuschade
kan leiden. Deze leden hebben hierover nog de volgende vragen. De leden van de CDA-fractie sluiten zich bij deze vragen aan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie vragen of het klopt dat de toevoeging «redelijk» zo gelezen
kan worden dat een verzoek tot opruiming niet redelijk is als een kabel of duct ooit
nog eens bruikbaar zou kunnen worden.
Klopt het dat met het bruikbaarheidscriterium de bewijslast bij de gedoogplichtige
grondeigenaar komt te liggen en dat deze aldus onweerlegbaar moet kunnen bewijzen
dat de betreffende kabels en ducten nooit meer gebruikt kunnen worden? Klopt het dat
daarmee de termijn dat kabels en ducten tegen de wil van de gedoogplichtige grondeigenaar
ongebruikt en onbelast in de grond liggen aanzienlijk langer dan tien jaar kan zijn
en in theorie geen horizon kent? Is de regering het met deze leden eens dat daarmee
de Opruimplicht van nooit gebruikte of in onbruik geraakte kabels en ducten, mogelijk
onbedoeld, feitelijk is komen te vervallen? Zo nee, kan de regering dan nadere criteria
geven om de redelijkheid van het verzoek aan te toetsen? Acht de regering deze criteria
dusdanig afdoende dat er geen sprake zal zijn van jarenlange juridische procedures?
De leden van de PvdA-fractie vragen vervolgens hoe de regering het feit beoordeelt
dat netwerkeigenaren op hun balans geen voorzieningen hebben getroffen voor de toekomstige
verplichting tot opruiming van nooit gebruikte of in onbruik geraakte kabels en ducten.
Zouden naar het oordeel van de regering met het aangenomen amendement Van den Berg
de (veelal publieke) gedoogplichtige grondeigenaren een voorziening moeten treffen
voor toekomstige kosten in verband met het opruimen van ongebruikte of in onbruik
geraakte kabels en ducten? Zouden zij naar het oordeel van de regering voorzieningen
moeten treffen voor de kosten die samenhangen met toekomstige juridische procedures
over de interpretatie van de notie van «redelijk verzoek»? Hoe ziet volgens de regering
de procedure eruit in geval er sprake zou zijn van een geschil over de redelijkheid
van een verzoek? Kan de regering daarbij aangeven hoe lang een dergelijke procedure
in theorie zou kunnen duren?
Ten slotte vragen de leden van de PvdA-fractie de regering of zij het mogelijk acht
dat met acceptatie van het voorliggende wetsvoorstel bepaalde kabels zo lang in de
grond blijven liggen dat deze gaan lekken of op andere wijze schade aan het milieu
zullen toebrengen?
De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet
en ontvangen deze graag uiterlijk 2 februari 2018.
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit, Gerkens
De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit, De Boer