34 725 VI Jaarverslag en slotwet Ministerie van Veiligheid en Justitie 2016

Nr. 5 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 juni 2017

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Algemene Rekenkamer over de brief van 17 mei 2017 inzake het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2016 bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) (Kamerstuk 34 725 VI, nr. 2).

De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 juni 2017. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Visser

De griffier van de commissie, Hessing-Puts

Vraag 1

Wat is de oorzaak van de hogere ontvangsten van het afpakken van crimineel vermogen?

We hebben geconstateerd dat dit resultaat wordt bepaald door enkele grote zaken. Wij hebben echter geen specifiek onderzoek verricht naar de oorzaak van de hogere ontvangsten van het afpakken van crimineel vermogen. Het is aan de Minister van Veiligheid en Justitie om deze vraag te beantwoorden. In het Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (Kamerstuk 34 725 VI, nr. 1), bladzijde 66, is vermeld: «Het afpakken van crimineel vermogen is een prioriteit van het kabinet en het stuurt met het ketenprogramma afpakken dan ook op ambitieuze doelstellingen. Het OM zet in het kader van de strafrechtelijke vervolging onder meer in op ontnemingsvorderingen van wederrechtelijk verkregen voordeel, verbeurdverklaringen en ontnemingen als onderdeel van een transactie of schikking. In 2016 is in totaal een afpakbedrag ontvangen van € 416,5 miljoen. (incl. profijtrente)».

Vraag 2

In hoeverre is het haalbaar dat de controlfunctie in 2017 weer optimaal is?

Wij zijn positief over de in 2016 ingezette verandering en de eerste resultaten op het gebied van verbetering van de controlfunctie. De rol en positie van Directie Financieel Economische Zaken (DFEZ) is versterkt en DFEZ heeft de informatie uitwisseling met de directoraten-generaal verbeterd. Dit heeft geresulteerd in een beter beeld van de begrotingsuitvoering.

Tegelijkertijd constateren we dat er nog maatregelen nodig zijn voor een verdere verbetering en structurele borging van het financieel beheer en de controlfunctie. Als voorbeelden noemden we het beschrijven van de verantwoordelijkheden tussen de controllagen en de inrichting van ketencontrol. Daarnaast stelden we in onze aanbeveling dat het noodzakelijk is om actief aandacht te blijven geven aan samenwerking en transparantie binnen het ministerie en in de keten. Het realiseren van een structurele verbetering en het borgen hiervan vraagt tijd, ook al omdat naast een structuuraanpassing een verandering van cultuur en gedrag noodzakelijk is. We kunnen daarom geen uitspraak doen of dit in 2017 te realiseren is en of de controlfunctie na uitvoering van deze maatregelen optimaal is.

Vraag 3

Is bekend hoe lang de tekortkomingen bij de informatiebeveiliging, het inkoopbeheer en het financieel beheer van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) al bestaan? Zijn de door het NFI ingezette verbeteringen voldoende?

In de zomer van 2015 heeft het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zelf gekeken naar zijn dienstverlening, de onderliggende processen, systemen en de competenties van zijn medewerkers. Het NFI concludeerde zelf dat de situatie als onvolkomen te kwalificeren was. De in 2015 geconstateerde tekortkomingen raakten zowel de bedrijfsvoering als de dienstverlening. De problemen in het financieel beheer zijn deels ontstaan door de taakstellingen, maar zijn vooral veroorzaakt door de eerder gemaakte inrichtingskeuzes om bijvoorbeeld de afdeling Administratieve Organisatie en Interne controle af te schaffen en de inkoopfunctie over te hevelen naar het Shared Service Center. Om deze reden is het NFI in september 2015 een integraal verbeterprogramma gestart. Het verbeterprogramma is een meerjarig programma (tot en met 2018) met als doel de bedrijfsvoering van het NFI duurzaam te professionaliseren en te borgen. Wij hebben geen specifiek onderzoek verricht naar de toereikendheid van alle verbeteracties bij het NFI. Wel constateren wij dat het NFI een goed inzicht heeft in de aanwezige tekortkomingen in het financieel beheer en de voortgang van de verbeteracties. Het NFI is hier ook transparant over naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

De tekortkomingen bij informatiebeveiliging hebben niet specifiek betrekking op het NFI, maar richt zich op het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Met betrekking tot informatiebeveiliging bij de departementen constateerden wij over 2014 13 onvolkomenheden en 6 aandachtspunten. Onze conclusie toen: «Informatiebeveiliging krijgt bestuurlijke aandacht, maar te weinig en te laat». Ook bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie constateerden we over 2014 een onvolkomenheid. Zo was onder andere het toezicht op informatiebeveiliging bij de uitvoeringsorganisaties van het Ministerie van Veiligheid en Justitie nog onvoldoende.

Over 2016 hebben we daarom rijksbreed onderzoek gedaan. Dit onderzoek heeft betrekking op de mate waarin de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR) bij de departementen is geïmplementeerd. Bij de invoering van de BIR is bepaald dat de ministeries deze baseline eind 2013 geïmplementeerd moesten hebben, en zich hierover in een «In Control Verklaring» verantwoorden. We hebben specifiek onderzoek gedaan naar de sturing op informatiebeveiliging, alsook naar de implementatie van BIR-maatregelen bij twee kritieke systemen. Nog altijd zien we tekortkomingen, wat over 2016 rijksbreed uitmondt in 8 departementale onvolkomenheden, waaronder bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Vraag 4

Hoeveel personeelsdossiers bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn momenteel nog niet volledig? Hoeveel zijn dat er ten opzichte van 2013, 2014 en 2015?

Wij hebben de afgelopen jaren geen integraal onderzoek gedaan naar de volledigheid van de personeelsdossiers. Om deze reden kunnen wij geen uitspraak doen over hoeveel van de personeelsdossiers niet volledig zijn. Wel constateren wij op basis van een deelwaarneming dat de volledigheid van de personeelsdossiers aandacht blijft vragen. Uit de uitgevoerde deelwaarneming blijkt dat verplichte stukken in de personeelsdossiers ontbreken, zoals de eed en belofte en onderbouwingen van besluiten, met name bij de toepassing van artikel 8 BBRA (salarisverhoging voor een medewerker die al het maximumsalaris van zijn schaal heeft bereikt).

Vraag 5

In hoeverre is het haalbaar dat het subsidie- en bijdragenbeheer in 2017 op orde zijn?

Het is aan de Minister van Veiligheid en Justitie om deze vraag te beantwoorden. Over 2016 constateren we dat het toezicht en de interne controle is verbeterd en dat er minder fouten zijn gemaakt bij het vastleggen van verleende en afgerekende bijdragen en subsidies. Daarentegen zijn er nog wel verbeteringen noodzakelijk bij het opstellen van risicoanalyses en op onderdelen van het toezichtbeleid.

Vraag 6

Is bekend hoe lang de geconstateerde knelpunten bij het NFI bestaan en wat de precieze oorzaken daarvan zijn?

Zie antwoord op vraag 3.

Vraag 7

Wat zijn de gevolgen van de tekortkomingen in het inkoopbeheer voor het NFI?

De gesignaleerde tekortkomingen in het inkoopbeheer bij het NFI hebben ertoe geleid dat de materiële uitgaven van het NFI voor een substantieel deel onrechtmatig tot stand zijn gekomen. In 2016 is door de tekortkomingen in het inkoopbeheer € 16,4 miljoen van de materiële uitgaven (ongeveer de helft van het totaal) onrechtmatig en is een bedrag van

€ 1,3 miljoen onzeker. Deze onrechtmatigheden worden vooral veroorzaakt doordat er contracten ontbreken en aanbestedingsregels niet altijd zijn nageleefd.

Vraag 8

Wat zijn de (geschatte) financiële gevolgen van de achterblijvende aanpak witwasbestrijding?

Wij hebben geen specifiek onderzoek verricht naar de (geschatte) financiële gevolgen van de achterblijvende aanpak witwasbestrijding. Wel constateren we dat er stappen worden gezet om inzicht in de voornaamste witwasrisico’s voor Nederland te krijgen en in de resultaten van de witwasbestrijding. Een punt van zorg blijft dat de in 2008 toegezegde verbeteringen nog niet volledig zijn gerealiseerd. Het belang van een National Risk Assessment Witwassen en een Beleidsmonitor Witwassen blijft onveranderd groot. Het is daarom volgens ons aan de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Financiën om deze vraag te beantwoorden.

Vraag 9

Ligt het in de lijn der verwachting dat gezien de omvang van de nog uit te voeren werkzaamheden met betrekking tot de reorganisatie van de politie, de bedrijfsvoering in 2017 op orde zal zijn? Zo nee, op welke termijn acht u dit wel realistisch?

De politie is een zelfstandige organisatie met een eigen accountant en een eigen begrotings- en verantwoordingssystematiek. Desalniettemin besteden we in ons jaarlijkse verantwoordingsonderzoek sinds een aantal jaar specifieke aandacht aan deze organisatie. Twee redenen liggen hieraan ten grondslag. Niet alleen heeft de politie door het brede takenpakket een belangrijke functie binnen het openbaar bestuur, maar de Minister van Veiligheid en Justitie heeft ook vergaande bevoegdheden jegens de politie.

In het verantwoordingsonderzoek 2016 hebben wij onderzoek gedaan naar capaciteitsmanagement en het parlement daarover geïnformeerd. Het is aan de korpsleiding – gegeven de uitspraak dat aan het einde van dit jaar «de basis op orde is» – om zich hierover jegens de Minister van Veiligheid en Justitie te verantwoorden. Vervolgens dient de Minister het parlement te informeren.

Vraag 10

Acht u het realistisch dat in 2017 de afgesproken operationele politiesterkte maximaal 49.802 fte zal omvatten? Zo nee, op welke termijn acht u dit wel realistisch?

Op basis van het door ons uitgevoerde onderzoek naar capaciteitsmanagement, waarbij wij hebben onderzocht of de politie stuurt op de meest effectieve inzet van haar capaciteit, kunnen wij hierover geen uitspraak doen. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in 2012 met de Tweede Kamer een operationele politiesterkte van maximaal 49.802 fte afgesproken.

Vraag 11

Welke extra kosten worden gemaakt door de nu nog boventallige 1.400 fte bij de politie?

Wij hebben geen specifiek onderzoek verricht naar de extra kosten van de eind 2016 nog boventallige 1.400 fte. Het is aan de Minister van Veiligheid en Justitie om deze vraag te beantwoorden.

Vraag 12

Welk extra aantal fte, los van de vastgestelde 49.802 fte, acht u noodzakelijk zodat de operationele politiesterkte toereikend is om de primaire politietaak te kunnen uitvoeren?

Zie het antwoord op vraag 10. Het is aan de Minister van Veiligheid en Justitie om deze vraag te beantwoorden.

Vraag 13

Op welke termijn acht u het realistisch dat de herplaatsing van het politiepersoneel afgerond zal zijn?

Hier hebben wij geen specifiek onderzoek naar verricht. Het is aan de Minister van Veiligheid en Justitie om deze vraag te beantwoorden.

Vraag 14

Welke aanvullende acties acht u noodzakelijk om het capaciteitsmanagement van de nationale politie te verbeteren? Op welke termijn acht u het realistisch dat de sturing op capaciteit voldoende bewerkstelligd wordt doordat de capaciteitsmanagement op orde is?

In het verantwoordingsonderzoek 2016 hebben we aangegeven dat wij het allereerst van belang achten dat de korpsleiding duidelijk aangeeft welke prioriteit aan de implementatie van capaciteitsmanagement wordt gegeven. De wens om capaciteitsmanagement in te voeren staat al sinds 2007 op de agenda. Prioritering is een indicatie voor de gewenste urgentie. Daarnaast is het van belang om binnen de eenheden goede voorbeelden van sturing op capaciteit te verzamelen en deze uit te dragen binnen de organisatie. Vanwege het feit dat er op de werkvloer nog veel onduidelijkheid bestaat over het nut van capaciteitsmanagement hebben wij de Minister van Veiligheid en Justitie aanbevolen om binnen de eenheden duidelijk te maken waarom een goede werking van capaciteitsmanagement ten goede komt aan de bedrijfsvoering van de politie.

Met de vorming van de Nationale Politie in 2013 heeft de politie de ambitie uitgesproken om op een «professionele en uniforme wijze» capaciteitsmanagement in alle eenheden in te richten en uit te voeren. Deze ambitie is in de Herijkingsnota uit 2015 bevestigd als onderdeel van de afspraak dat eind 2017 «de basis op orde is». In ons onderzoek hebben wij verschillende interne belemmeringen vastgesteld die de invoering van capaciteitsmanagement vooralsnog in de weg staan. Het is aan de korpsleiding om inzicht te geven in de haalbaarheid van de invoering van capaciteitsmanagement. De Minister van Veiligheid en Justitie onderschrijft dit. De Minister heeft toegezegd om vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het beheer duidelijkheid van de korpschef te vragen over de prioriteit die aan capaciteitsmanagement wordt toegekend en de korpschef te vragen om over de voortgang te rapporteren. Wij gaan er vanuit dat de Minister het parlement hierover informeert.

Vraag 15

Klopt het dat het openbaar ministerie (OM), het NFI en de politie de cijfers over de precieze behoefte aan forensisch zaakonderzoek reeds op een rij hebben? Zo ja, betekent dit dat op dit moment al duidelijk zou moeten zijn wat die behoefte is en wat dit betekent voor de onderzoekscapaciteit van het NFI?

De politie en het OM hebben eind 2016 in een interne notitie de behoefte aan sporenonderzoek in kaart gebracht. In deze behoeftestelling is een aantal van ruim 90.000 gewenste producten genoemd, bijna anderhalf keer zoveel als de huidige onderzoekscapaciteit van het NFI. Daarnaast heeft de Minister van Veiligheid en Justitie het NFI en het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum gevraagd te bezien hoe de vraag naar forensisch onderzoek nauwkeuriger geraamd kan worden. De Minister verwacht dat dit onderzoek begin 2018 is afgerond.

Naar boven