34 714 EU-voorstel: Commissiemededeling EU-wetgeving: betere resultaten door betere toepassing C(2016)86001

A VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 april 2017

De vaste commissies voor Europese Zaken2 en voor Veiligheid en Justitie3 hebben op 7 februari 2017 de Commissiemededeling «EU-wetgeving: betere resultaten door betere toepassing'4 en het BNC-fiche hierover van 27 januari jl.5 besproken. Naar aanleiding hiervan hebben zij de Minister van Buitenlandse Zaken op 14 februari 2017 enkele vragen gesteld.

De Minister heeft op 14 april 2017 gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Bergman

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR EUROPESE ZAKEN EN VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Minister van Buitenlandse Zaken

Den Haag, 14 februari 2017

De vaste commissies voor Europese Zaken en voor Veiligheid en Justitie hebben op 7 februari 2017 de Commissiemededeling «EU-wetgeving: betere resultaten door betere toepassing'6 en het BNC-fiche hierover van 27 januari jl.7 besproken. De commissies hebben hierover de volgende vragen.

In de mededeling licht de Europese Commissie toe welke maatregelen zij gaat nemen ter verbetering van de toepassing, uitvoering en handhaving van EU-recht. Het kabinet geeft aan in dezen de naleving van afspraken in de EU en de gelijke behandeling van alle lidstaten van groot belang te achten en ziet hierin een kerntaak voor de Europese Commissie. Volgens het BNC-fiche is het kabinet echter zeer kritisch over een aantal van de voorgenomen maatregelen van de Commissie en beoordeelt de proportionaliteit van met name het aangescherpte beleid met betrekking tot de implementatie van richtlijnen en het als hoofdregel overslaan van het EU PILOT-mechanisme, de informele fase in de inbreukprocedure, als negatief.

Zoals het kabinet zelf aangeeft in het BNC-fiche is tijdige implementatie van Europese richtlijnen noodzakelijk, met name ook omdat burgers en bedrijven zich op Europese wetgeving moeten kunnen beroepen. De commissies verzoeken u toe te lichten wat de oorzaak was van de te late omzetting in recente inbreukprocedures tegen Nederland en verzoekt nader toe te lichten waarom de aangekondigde sanctie op verzuim als disproportioneel wordt gezien.

Het BNC-fiche spreekt verder ook over het ontbreken van realistische implementatietermijnen. Kan u concreet aangeven waarom de opgelegde termijnen voor Nederland niet realistisch worden geacht?

De commissies verzoeken u tot slot de Eerste Kamer te informeren over de reactie op de vragen en kritiek die u blijkens het fiche zal voorleggen aan de Europese Commissie ten aanzien van het aangescherpte beleid met betrekking tot de implementatie van richtlijnen en ten aanzien van het overslaan van het EU PILOT-mechanisme.

De commissies vernemen graag uiterlijk 4 weken na dagtekening van deze brief een reactie op bovenstaande vragen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, E.B. van Apeldoorn

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, A.W. Duthler

BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 april 2017

Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste commissies voor Europese Zaken en voor Veiligheid en Justitie van 14 februari 2017 met kenmerk 160724u inzake de Commissiemededeling «EU-wetgeving: betere resultaten door betere toepassing».

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

De vaste commissies voor Europese Zaken en voor Veiligheid en Justitie hebben op 14 februari jongstleden een aantal vragen gesteld naar aanleiding van het BNC-fiche over de Mededeling «EU-wetgeving: betere resultaten door betere toepassing»8. Graag beantwoord ik deze vragen.

De commissies hebben mij allereerst verzocht toe te lichten wat de oorzaak was van de te late omzetting in recente inbreukprocedures tegen Nederland. In reactie hierop is in bijgaande tabel een overzicht gegeven van de ingebrekestellingen wegens niet-notificatie van implementatiemaatregelen die tegen Nederland zijn uitgebracht in de jaren 2015 en 2016. In deze periode zijn in totaal 1390 ingebrekestellingen uitgebracht ten aanzien van deze categorie zaken, waarvan 31 tegen Nederland (alleen Slowakije ontving minder ingebrekestellingen). Bij elk van de ingebrekestellingen is tevens aangegeven tegen hoeveel lidstaten in totaal de Commissie dezelfde ingebrekestelling heeft uitgebracht, hetgeen gemiddeld ruim 18 lidstaten betrof.

De zojuist genoemde 1390 ingebrekestellingen leidden tot 30 procedures bij het EU-Hof waarvan één tegen Nederland. Dit betrof richtlijn 2014/599, een richtlijn met betrekking waartoe de Commissie tegen 26 lidstaten ingebrekestellingen had uitgebracht en uiteindelijk tegen 6 lidstaten een Hofprocedure startte (nota bene: dit was het hoogste aantal Hofprocedures ten aanzien van één richtlijn in deze periode). Deze richtlijn is gepubliceerd op 12 juni 2014 en moest uiterlijk op 31 december van dat jaar geïmplementeerd zijn, terwijl de daarvoor in Nederland vereiste (formele) wetgeving pas op 26 november 2015 was gerealiseerd. De ongebruikelijk korte implementatieperiode, in combinatie met de gemiddelde duur van het wetgevingsproces in Nederland, is debet aan de overschrijding. Deze Hofprocedure is beëindigd door de Commissie nadat de implementatie alsnog volledig gerealiseerd was.

Voor de redenen die hebben geleid tot overschrijding van de implementatietermijn bij de andere richtlijnen die zijn genoemd in het overzicht verwijs ik u op de eerste plaats naar de periodieke overzichten van de stand van zaken bij de implementatie van EU-richtlijnen die ik u elk kwartaal doe toekomen10. Daarin is ten aanzien van elke te implementeren richtlijn de stand van zaken en, bij overschrijding van de termijn, de redenen voor overschrijding gemeld. Samenvattend valt hierover op te merken dat de oorzaken voor vertraging uiteenlopend zijn. Een belangrijke factor is dat bij de concrete implementatie zaken ingewikkelder blijken te liggen dan voorzien was ten tijde van de onderhandelingen over de richtlijn (en de daarbij aan te houden implementatietermijn).

De commissies hebben mij voorts verzocht nader toe te lichten waarom de aangekondigde sanctie op verzuim als disproportioneel wordt gezien. Hierover is in het BNC-fiche al een en ander opgemerkt. Het verwijt dat een lidstaat heeft nagelaten alle maatregelen te melden kan op zeer uiteenlopende situaties betrekking hebben. Een goed voorbeeld van een situatie waarin de aangekondigde sanctie disproportioneel kan uitpakken betreft de situatie waarin materieel het geldende nationale recht reeds grotendeels of zelfs geheel in overeenstemming is met de verplichtingen die de richtlijn oplegt, doch waarbij een ondergeschikt punt nog niet volledig formeel in wetgeving is neergelegd, of waarbij in de formele melding aan de Commissie een probleem is opgetreden.

Het gaat in artikel 260, lid 3 van het EU-werkingsverdrag om het niet melden van omzettingsmaatregelen. De ernst van deze inbreuk is volgens het kabinet van een andere orde dan het niet opvolgen van uitspraken van het EU-Hof waarin is vastgesteld dat een lidstaat onjuist of onvolledig heeft geimplementeerd. Het kabinet acht het derhalve disproportioneel dat de Commissie de minimumboetes die in dat kader zijn ontwikkeld een op een toepast op zaken die gaan over niet-notificatie. Bovendien moet gekeken worden op welke bepalingen van de richtlijn het verzuim ziet. De ernst van het niet notificeren kan per bepaling verschillen.

Hierbij geldt dat het Hof van Justitie uiteindelijk oordeelt of er een boete wordt opgelegd en zo ja hoe hoog deze boete is. Het is dus niet zo dat als de Commissie een bepaalde boete eist, het Hof deze eis automatisch overneemt.

Bij het voorgaande moet tevens in het oog worden gehouden dat, zoals aangegeven in het fiche, de interpretatie die de Commissie geeft aan artikel 260, derde lid VWEU wezenlijk ruimer is dan de visie van de lidstaten. De Commissie heeft in het verleden zaken aangemerkt als zaken die betrekking hebben op te late implementatie, terwijl de lidstaat meent alle vereiste implementatiemaatregelen genomen te hebben en deze ook medegedeeld heeft aan de Commissie. In dergelijke gevallen bestaat vaak een inhoudelijk geschil over de implementatie door de lidstaat. Anders dan in de gewone gevallen waarin de lidstaat zelf erkent nog niet alle vereiste omzettingsmaatregelen genomen te hebben, is in zo’n geval dus een oordeel van het Hof noodzakelijk om vast te stellen of en zo ja, op welke wijze de lidstaat in verzuim is. Het nieuwe boetebeleid van de Commissie zou impliceren dat de lidstaat door een weigering om zich neer te leggen bij het oordeel van de Commissie een miljoenenboete riskeert.

De commissies vragen voorts waarom de opgelegde termijnen voor Nederland niet realistisch worden geacht. Met enige regelmaat komt het voor dat de afgesproken implementatietermijn van een richtlijn achteraf gezien te krap blijkt. Dit kan het geval zijn in Nederland, maar ook in andere lidstaten. Zoals eerder aangegeven is een belangrijke factor dat bij de concrete implementatie zaken ingewikkelder blijken te liggen dan voorzien was ten tijde van de onderhandelingen over de richtlijn. Een goed voorbeeld hiervan zijn de consequenties voor de uitvoering. Indien een groot deel van de lidstaten te laat is met de implementatie heeft dat onwenselijke effecten voor bijvoorbeeld het level playing field van het bedrijfsleven. Om fragmentatie binnen de EU te voorkomen is het wenselijk om realistische termijnen aan te houden waarbinnen Nederland, maar ook alle of vrijwel alle lidstaten de implementatie gerealiseerd kunnen hebben. Hierbij geldt wel dat de verwachte problemen reëel moeten zijn. Een langere implementatietermijn dient niet om lidstaten die hun zaken niet op orde hebben tegemoet te komen.

In de gevallen waarin sprake is van overschrijding van de implementatietermijn door een groot aantal lidstaten is het naar de mening van het kabinet zinvol om te bezien in welke mate deze problemen inherent waren aan de materie of de opzet van de richtlijn zelf. Daaruit valt dan lering te trekken voor een volgende richtlijn over dat onderwerp. Deze evaluatieve slag mist het kabinet nog in het Europese implementatietraject en in de mededeling van de Commissie.

Tot slot wordt gevraagd naar de reactie op de vragen en kritiek die Nederland aan de Europese Commissie heeft voorgelegd ten aanzien van het aangescherpte beleid met betrekking tot de implementatie van richtlijnen en ten aanzien van het overslaan van het EU PILOT-mechanisme.

In een bespreking van de mededeling op 14 februari jongstleden bleek dat de lidstaten vrijwel unaniem in hun kritiek op de aangekondigde aanscherping van het boete- en dwangsombeleid. De Commissie nam hier nota van en gaf aan rekening te houden met de kritiek bij de verdere uitwerking en toepassing van het beleid, maar duidelijk werd ook dat, nu de mededeling al is verschenen, het nieuwe daarin vastgestelde beleid niet zal worden aangepast.

De Commissie is op de hoogte van de kritiek die het kabinet heeft op de nieuwe benadering van het EU PILOT project. Nederland staat hierin niet alleen; vrijwel alle lidstaten delen de zorgen die Nederland heeft. Het EU PILOT project is van start gegaan in 2008 en is gebaseerd op een zogenoemde «partnerschapsbenadering». Dit houdt kort gezegd in dat de Commissie en de lidstaat, voordat de Commissie een formele inbreukprocedure begint, eerst trachten een oplossing te vinden of opheldering te krijgen. Met dit project zijn belangrijke positieve resultaten geboekt. In 75% van de gevallen geeft de lidstaat een voor de Commissie bevredigend antwoord (cijfers 2015). Hierdoor is het aantal inbreukprocedures aanmerkelijk gedaald.

De Europese Commissie is echter van mening dat zij voortaan alleen zaken via de EU PILOT tracht op te lossen indien dat in haar ogen nuttig wordt geacht. Niet alle inbreukzaken zullen eerst in EU PILOT worden aangebracht bij de lidstaat. De reden hiervoor is, zo heeft de Commissie toegelicht, dat in sommige zaken in haar ogen eerder naleving kan worden bereikt indien direct wordt overgegaan tot de inbreukprocedure. Met name in principiële zaken, waarin de lidstaat bijvoorbeeld wetgeving moet aanpassen, zou dit het geval zijn. De lidstaten zijn het hiermee oneens en hebben er gezamenlijk op aangedrongen dat de Commissie gebruik blijft maken van het EU PILOT mechanisme. Het is voor de lidstaten onduidelijk wanneer de Commissie de PILOT wel of niet zal gebruiken. Zij begrijpen niet waarom de Commissie minder gebruik wil gaan maken van een mechanisme dat zo succesvol is gebleken. De Commissie heeft wel aangegeven dat het EU PILOT mechanisme blijft bestaan en dat er zaken in zullen worden behandeld. De komende periode zal uitwijzen hoe het nieuwe beleid van de Commissie zal uitpakken. Nederland zal dit blijven volgen.

Bijlage:

Overzicht van richtlijnen met betrekking waartoe Nederland in gebreke is gesteld wegens te late implementatie in het tijdvak 2014 t/m 2016.

 

Nummer

Titel richtlijn

Aantal igst

1.

2014/61

RICHTLIJN 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid

27

2.

2014/59

RICHTLIJN 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad

26

3.

2014/68

RICHTLIJN 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt („de IMI-verordening»)

24

4.

2014/26

RICHTLIJN 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt

23

5.

2014/51

RICHTLIJN 2014/51/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van de Richtlijnen 2003/71/EG en 2009/138/EG, alsmede de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 wat de bevoegdheden van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) betreft

23

6.

2013/55

RICHTLIJN 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt („de IMI-verordening»)

22

7.

2009/138

RICHTLIJN 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf

21

8.

2014/23

RICHTLIJN 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten

21

9.

2013/50

RICHTLIJN 2013/50/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en Richtlijn 2007/14/EG van de Commissie tot vaststelling van concrete uitvoeringsvoorschriften van een aantal bepalingen van Richtlijn 2004/109/EG

21

10.

2014/17

Richtlijn 2014/17/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010

20

11.

2012/34

Richtlijn 2012/34/EU van het Europees partlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte

20

12.

2014/36

RICHTLIJN 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider

20

13.

2015/2392

UITVOERINGSRICHTLIJN (EU) 2015/2392 VAN DE COMMISSIE van 17 december 2015 bij Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de melding van daadwerkelijke of potentiële inbreuken op deze verordening aan de bevoegde autoriteiten.

19

14.

2014/49

RICHTLIJN 2014/47/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Unie aan het verkeer deelnemen en tot intrekking van Richtlijn 2000/30/EG

19

15.

2014/25

RICHTLIJN 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG

19

16.

2014/57

RICHTLIJN 2014/57/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende strafrechtelijke sancties voor marktmisbruik (richtlijn marktmisbruik)

18

17.

2014/58

Uitvoeringsrichtlijn 2014/58/EU van de Commissie van 16 april 2014 voor het opzetten van een traceerbaarheidssysteem voor pyrotechnische artikelen overeenkomstig Richtlijn 2007/23/EG van het Europees Parlement en de Raad

18

18.

2014/56

RICHTLIJN 2014/56/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen

18

19.

2013/34

RICHTLIJN 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad

18

20.

2014/24

RICHTLIJN 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG

18

21.

2014/92

RICHTLIJN 2014/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen, het overstappen naar een andere betaalrekening en de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties

18

22.

2014/28

RICHTLIJN 2014/28/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van en de controle op explosieven voor civiel gebruik (herschikking)

18

23.

2014/30

RICHTLIJN 2014/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit (herschikking)

17

24.

2012/29

RICHTLIJN 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ

16

25.

2013/30

RICHTLIJN 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG

16

26.

2014/27

Richtlijn 2014/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot wijziging van de Richtlijnen 92/58/EEG, 92/85/EEG, 94/33/EG en 98/24/EG van de Raad en Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad, teneinde deze aan te passen aan Verordening (EG) nr. 1272/2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels

15

27.

2014/35

RICHTLIJN 2014/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen

14

28.

2014/53

RICHTLIJN 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van radioapparatuur en tot intrekking van Richtlijn 1999/5/EG

14

29.

2013/29

RICHTLIJN 2013/28/EU van de Commissie van 17 mei 2013 tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende autowrakken

10

30.

2015/1955

UITVOERINGSRICHTLIJN (EU) 2015/1955 van de Commissie van 29 oktober 2015 tot wijziging van de bijlagen I en II bij Richtlijn 66/402/EEG van de Raad betreffende het in de handel brengen van zaaigranen

8

31.

2011/17

Richtlijn 2011/17/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 houdende intrekking van de Richtlijnen 71/317/EEG, 71/347/EEG, 71/349/EEG, 74/148/EEG, 75/33/EEG, 76/765/EEG, 76/766/EEG en 86/217/EEG van de Raad inzake metrologie

7


X Noot
1

Zie dossier E170008 op www.europapoort.nl; Het C-document is als bijlage bij dit verslag gevoegd.

X Noot
2

Samenstelling Europese Zaken:

Kox (SP), Duthler (VVD), Ten Hoeve (OSF), Van Kappen (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Schaap (VVD), Strik (GL), Backer (D66), Faber-van de Klashorst (PVV), Martens (CDA),), Postema (PvdA), Schrijver (PvdA) (vice-voorzitter), Van Beek (PVV) Van Apeldoorn (SP) (voorzitter), Dercksen (PVV), D.J.H. van Dijk (SGP), Knapen (CDA), Oomen-Ruijten (CDA), Schaper (D66), Stienen (D66), Van de Ven (VVD), Overbeek (SP),Sini (PvdA), Baay-Timmerman (50PLUS)

X Noot
3

Samenstelling Veiligheid en Justitie:

Kox (SP), Engels (D66), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Knip (VVD), Backer (D66), Barth (PvdA), Beuving (PvdA), Hoekstra (CDA), Schouwenaar (VVD), Schrijver (PvdA), Van Strien (PVV), Kok (PVV), Bredenoord (D66), Dercksen (PVV), D.J.H. van Dijk (SGP), Van Rij (CDA), Rombouts (CDA), Van de Ven (VVD), Wezel (SP), Bikker (CU), Baay-Timmerman (50PLUS)

X Noot
4

C(2016)8600, 21 december 2016.

X Noot
5

Brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 27 januari 2017, Kamerstukken II, 2016–2017, 22 112, nr. 2298.

X Noot
6

C(2016)8600, 21 december 2016.

X Noot
7

Brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 27 januari 2017, Kamerstukken II, 2016–2017, 22 112, nr. 2298.

X Noot
8

Pb EU 2017, C 18, p.10 e.v.

X Noot
9

Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad.

X Noot
10

Laatstelijk bij brief van 26 januari 2017, Kamerstuk 21 109, nr. 227.

Naar boven