Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2025-2026 | 34682 nr. AD |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2025-2026 | 34682 nr. AD |
Vastgesteld 23 september 2025
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening1 heeft nader schriftelijk overleg gevoerd met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over de kabinetsreactie op de Monitor van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 2024. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:
• De uitgaande brief van 20 mei 2025.
• Een uitstelbericht van 24 juni 2025.
• De antwoordbrief van 19 september 2025.
De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Dragstra
Aan de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Den Haag, 20 mei 2025
De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 31 maart 20252, waarin de regering ingaat op eerder gestelde vragen over de kabinetsreactie op de Monitor van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 2024. De leden van de fractie van de BBB en de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben naar aanleiding hiervan nog enkele vervolgvragen aan de regering voor te leggen. De vragen van de fractie GroenLinks-PvdA worden mede gesteld namens de leden van de fracties van de SP en de PvdD.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB
De leden van de fractie van de BBB stellen de regering, naar aanleiding van uw brief met antwoorden op eerder door hen gestelde vragen – en dan in het bijzonder de vraag over de Kaderrichtlijn Water (KRW) – nog de volgende aanvullende vragen:
1. Uit de beantwoording van de eerdere vraag over de KRW blijkt dat er nog geen normen gelden voor medicijnresten binnen de KRW. Sinds december 2024 is echter de Richtlijn stedelijk afvalwater aangepast, waardoor er nu voor een aantal rioolzuiveringsinstallaties wél regels gelden. Waarom gelden deze niet voor alle installaties?
2. Vervolgens gaat de regering in op de opmerking dat gewasbeschermingsmiddelen zorgen voor 2,5% van de overschrijdingen van alle stoffen. Waarom kiest de regering ervoor een vraag te beantwoorden die de leden van de fractie van de BBB niet hebben gesteld?
3. In de beantwoording wordt verwezen naar metingen van het Landelijk Meetnet gewasbeschermingsmiddelen. Waarom wordt hiernaar verwezen, terwijl deze metingen breder zijn dan die voor de KRW?
4. Het «one out all out»-principe van de KRW houdt in dat de waterkwaliteit pas als voldoende wordt beoordeeld wanneer voor alle circa 130 gemeten stoffen aan de norm wordt voldaan. De Europese Unie heeft echter slechts voor iets meer dan 40 stoffen normen vastgesteld. Kan de regering dit verschil toelichten?
5. Daarnaast constateren de leden van de BBB-fractie dat dit «one out all out»-principe ertoe leidt dat vooruitgang op bepaalde gebieden binnen de KRW onvoldoende zichtbaar wordt. Wat betekent dit voor het draagvlak voor de maatregelen?
6. Vanaf 2027 kan het niet voldoen aan de doelen van de KRW leiden tot de weigering of het aanvechten van vergunningen voor nieuwe activiteiten die een negatieve invloed kunnen hebben op de waterkwaliteit, vergelijkbaar met de huidige situatie rondom stikstof.
Wat gaat de regering doen om een dergelijk scenario te voorkomen en ervoor te zorgen dat bijvoorbeeld de voedselzekerheid, maar wellicht ook de bouwproductie, hierdoor niet verder in gevaar komt?
7. De leden van de BBB-fractie hebben signalen ontvangen dat ook andere landen problemen ondervinden met de KRW. Bent u voornemens om hierover, samen met uw collega-Ministers, het gesprek aan te gaan in Brussel?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA, mede namens de leden van de fracties van de SP en de PvdD
De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, SP en PvdD hebben de antwoorden van de regering met belangstelling gelezen en danken haar hiervoor. Deze leden hebben een aantal vervolgvragen, dat voortkomt uit hun aanhoudende bezorgdheid over de kwaliteit van de leefomgeving, de bescherming van de belangen van toekomstige generaties en de realisatie van de integrale doelen van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).
Het beeld dat uit de beantwoording van de regering naar voren komt, is dat van een regering die worstelt met de complexiteit en verantwoordelijkheden in het ruimtelijk domein, en zich onmachtig toont om tot toekomstgerichte besluiten voor Nederland te komen. Besluiten die mensrechten als het recht op wonen, het recht op gezondheid en het recht leven raken, kunnen verbeteren en waarborgen.
Individuele sectorale economische belangen blijken, zelfs wanneer deze economisch gezien klein zijn, een grote invloed te hebben op het uitblijven van keuzes, en daarmee op het behalen van de doelen van de NOVI.
De regering lijkt veel slechtlopende trends voor de leefomgeving en toekomstige generaties alsnog opgelost te willen zien in de nieuwe Nota Ruimte. Een nieuwe Nota Ruimte kan bijdragen aan oplossingen, maar zal naar inschatting van de leden van de fracties GroenLinks-PvdA, SP en de PvdD daarin falen. Net zoals de NOVI dat nu volgens de monitor doet, wanneer de regering er in de nabije toekomst niet in slaagt om tot meer besluitvaardigheid te komen.
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA stellen mede namens de leden van de fracties van de SP en de PvdD allereerst de volgende vragen:
1. Welke stappen ziet de regering voor zichzelf om tot grote besluitvaardigheid te komen voor de lange termijnopgaven in het ruimtelijk domein, en om de huidige dynamiek van interne ruzies over korte termijnproblemen om te zetten in daadkracht richting de lange termijn?
2. Hoe zorgt zij voor breed draagvlak in de maatschappij voor haar plannen en de nieuwe Nota Ruimte, zodat deze ook onontkoombare kabinetswisselingen zal doorstaan?
Naar aanleiding van de antwoorden op de vragen, hebben deze leden nog een aantal vervolgvragen:
Bij vraag 2 geeft de regering aan dat, ten opzichte van het milieueffectrapport (MER) van de NOVI, de doelen achterblijven als gevolg van toenemende complexiteit en dat de opgaven steeds groter zijn geworden. Echter, het opstellen van de NOVI (en overigens ook de bijbehorende Omgevingswet) had als doel om beter om te kunnen gaan met deze complexe context en desondanks richtinggevende keuzes te maken die moesten dienen om de ruimtelijke druk op Nederland beter te spreiden dan wel af te laten nemen.
3. Welke besluiten van deze en de vorige regering hebben, in de optiek van de regering, bijgedragen aan het in stand houden (of zelfs vergroten) van de ruimtelijke complexiteit in Nederland? Kan de regering daarbij expliciet ingaan op de keuze om het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) te schrappen, de krimp van Schiphol (deels) terug te draaien, de huren van sociale woningen te bevriezen, en de invoering van de Omgevingswet, met het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) en de decentralisatie van de bruidsschat?
4. Wat bedoelt de regering met «slimmer beleid» in relatie tot het nieuwe milieuprogramma? Welke analyse maakt de regering ten aanzien van de oorzaken dat er tot deze regering geen of onvoldoende slim beleid ten aanzien van het milieu is geweest? Graag ontvangen deze leden voorbeelden van concrete maatregelen die op de korte en lange termijn soelaas gaan bieden.
5. De regering verwijst naar de nieuwe nota Ruimte en dat in die nota ruimtelijke doelen ten aanzien van de leefomgeving «meegewogen» worden, en dat dit zal leiden tot het behalen van de doelen uit de NOVI. «Meewegen» klinkt als een zwakkere positie voor deze belangen dan in de huidige nota is vastgelegd. Hoe gaat dit «meewegen» ervoor zorgen dat de doelen nu wel behaald worden, en welke instrumenten zullen dat in de nieuwe nota garanderen?
6. De regering verwijst ook naar het programma «Landbouw en Natuur» ten aanzien van nieuw beleid dat de doelen van de NOVI wel dichterbij zal brengen. Tot op heden zijn er voor dit programma vooral maatregelen naar buiten gekomen die de huidige doelen en instrumenten vertragen dan wel verzwakken. Waarop baseert de regering het vertrouwen dat dit programma de doelen ten aanzien van brede welvaart (die immers niet veranderen met een nieuwe Nota Ruimte) wel in beeld zal brengen?
7. Welke bindende en verplichtende instrumenten heeft de regering bij het Milieuprogramma en het programma «Landbouw en Natuur» voor ogen om de doelen van de NOVI te garanderen?
8. Of bedoelt de regering dat de doelen voor water en de leefomgeving verlaagd of afgezwakt gaan worden, zodat ze met meer vervuiling toch een groen vinkje krijgen?
Zo ja, dan ontvangen deze leden graag een reflectie op het feit dat veel parameters achter de NOVI-monitor voortkomen uit internationale verplichtingen die tot doel hebben de leefomgeving van mensen gezonder, veiliger en klimaatbestendiger te maken. Wil de regering, in dat geval, echt de leefomgeving van mensen ongezonder, onveiliger en gevaarlijker maken tijdens de klimaatcrisis?
Bij vraag 4b antwoordt de regering dat «rekening houden met water en bodem» inhoudelijk gelijke bescherming moet bieden tegen waterproblemen als «water en bodem sturend», maar dat tegelijk meer initiatieven mogelijk worden omdat voorkomen moet worden dat wateropgaven allesbepalend voor planvorming worden.3
9. Kan de regering aangeven waar zij de grenzen van deze nieuwe aanpak legt? Is een negatief advies van een waterschap of drinkwaterbedrijf over een woonwijk een reden om af te zien van een bouwlocatie? Zo niet, wat dan wel?
10. De kosten van overstromingen van primaire waterkeringen, zo wordt duidelijk uit de beantwoording, worden gecollectiviseerd via de Wet tegemoetkoming schade bij rampen. Hoe voorkomt de regering dat initiatiefnemers en decentrale overheden te grote risico’s met betrekking tot water nemen bij de keuze voor nieuwe bouwlocaties? Hoe worden de kosten van deze risico’s teruggelegd bij de private partijen en bij de overheden die deze risico’s willens en wetens hebben genomen? Er is immers gebied zonder waterrisico in Nederland.
Bij vraag 5 geeft de regering aan: «In de Klimaatnota 2024 (kenmerk: 32 813-1416), heeft het kabinet aangekondigd dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Regeerprogramma, binnen bereik komen. Het kabinet zal hierbij de reguliere begrotingscyclus volgen, om de benodigde besluitvorming zorgvuldig te kunnen voorbereiden en aan te kunnen sluiten op het hoofdbesluitvormingsmoment».4
Ondertussen zijn deze plannen bekendgemaakt en is ook duidelijk dat het doelbereik op het vlak van broeikassen eerder verder uit zicht is geraakt dan dichterbij gekomen. Kan de regering, in het licht van de bekendgemaakte plannen, opnieuw de oorspronkelijke vraag 5 beantwoorden?
Met betrekking tot vraag 7 merken de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA, mede namens de leden van de fracties van de SP en de PvdD, op dat de regering via het Rijksprogramma Vitale Regio’s werkt aan verbeteringen van voorzieningen en klimaat. Tegelijkertijd wordt er meer dan 300 miljoen euro bezuinigd op het regionale openbaar vervoer.
11. Hoe rijmt de regering deze bezuinigingen met de doelen over vitale regio’s?
12. De regering ziet vitale regio’s, aldus de beantwoording, vooral in het licht van economische ontwikkeling. Nog los van het feit dat veel gebieden in de regio een hogere levensstandaard kennen dan andere gebieden in steden of de Randstad: economische ontwikkeling op zichzelf is onvoldoende om armoede en achterstelling van mensen in de regio te verminderen. Daarvoor is beleid nodig dat de economische baten in de regio beter spreidt tussen de verschillende sociaaleconomische klassen. Kan de regering in dat licht de vraag van de leden van deze fracties nogmaals beantwoorden?
Naar aanleiding van de beantwoording van vraag 8 stellen de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA, mede namens de leden van de fracties van de SP en de PvdD, de volgende vragen:
13. Welke stappen heeft de regering ondernomen om de benodigde data over reizen wel toegankelijk en openbaar te krijgen?
14. Gaat de regering in de Nota Ruimte doelen opnemen ten aanzien van regionale bereikbaarheid per fiets, trein en bus? Zo niet, waarom niet? Het lijkt vreemd om wel doelen voor auto en internationale bereikbaarheid op te nemen, maar deze voor openbaar vervoer en fiets na te laten, terwijl op regionale schaal deze modaliteiten regelmatig de boventoon voeren in de modal shift en bereikbaarheid.
15. Gaat de regering in de nieuwe Nota Ruimte doelen opnemen ten aanzien van nabijheid van voorzieningen?
Ten aanzien van de beantwoording van vraag 9: de leden van de genoemde fracties waarderen allereerst de eerlijkheid van de regering op dit vlak. Tegelijkertijd bevreemdt deze reactie ook. De maatschappelijke afspraken rond nestvoorzieningen waren immers ouder dan het hoofdlijnenakkoord of het regeerprogramma, en de NOVI was dat evident ook. De afspraken hoefden alleen nog te worden omgezet in wetgeving. De regering, en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in het bijzonder, gaven hiermee het slechte voorbeeld van hoe met maatschappelijke afspraken, en met de doelen van de NOVI in het bijzonder, wordt omgegaan. Een dergelijk slecht voorbeeld vermindert het vertrouwen in een complex werkveld en leidt tot «slecht volgen» door andere overheden, waardoor de negatieve trend voor vogels in de stad, zoals verwoord in de monitor, nog lastiger te doorbreken is.
16. Hoe reflecteert de Minister van BZK zelf op de route die zij gevolgd heeft, waarbij zij de doelen van haar eigen beleid heeft ondermijnd?
17. Welke (extra) maatregelen heeft de regering genomen om de negatieve trend voor vogels in de stad alsnog te keren?
Ten aanzien van de beantwoording van vraag 10: de regering zet in op convenanten met Schiphol en KLM om de versnelde vlootvernieuwing en geluidsreductie te realiseren. Deze twee partijen staan bekend om hun onbetrouwbaarheid bij het nakomen van afspraken met omwonenden en het Rijk. Zelfs in een situatie waarin een staatsagent in het bedrijf aanwezig was, werden gemaakte afspraken zonder blikken of blozen niet nagekomen.
18. Welke lessen heeft de regering daaruit geleerd?
19. Welke verplichtende onderdelen neemt zij in de convenanten op ten aanzien van vervanging materieel en geluidsreductie?
20. Welke handhavingsinstrumenten heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) bij deze bedrijven? Hoe hoog zijn eventuele boetes bij het niet behalen van de benodigde geluidsreductie?
Bij de beantwoording van vraag 11 stelt de regering: «Alhoewel uit onderzoek is gebleken dat de ladder zelden belemmerend werkt bij de totstandkoming van woningbouwlocaties, brengt het toepassen van de ladder wel extra onderzoekslasten, tijd en kosten met zich mee. Daarbij is het niet nodig om voor iedere woningbouwlocatie de behoefte aan woningen te onderbouwen, aangezien er overal in Nederland een tekort is aan woningen en ik met alle provincies en gemeenten afspraken maak over het aantal te bouwen woningen. Deze afspraken zijn, vanzelfsprekend, gebaseerd op de woningbehoefte.»5
Deze beantwoording klinkt meer als een cadeautje aan projectontwikkelaars dan als verstandig beleid dat leidt tot versnelling van woningbouw. Immers: buitenstedelijke locaties leiden (over de lange termijn gezien) vooral tot minder baten voor de gemeenschap (12.000 euro baten voor buitenstedelijke locaties vs. 60.000 euro voor binnenstedelijke locaties).6 Ook de opmerking dat in Nederland altijd voor de behoefte wordt gebouwd omdat er woningnood is, is naar mening van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, SP en PvdD evidente onzin. Het is bekend dat een van de problemen is dat de markt uit zichzelf juist niet voor de kwalitatieve woningopgave bouwt, maar voor waar het meeste private rendement op verwacht wordt. De markt blijft hierdoor bovenmatig inzetten op grondgebonden eengezinswoningen, terwijl er objectief gezien meer dan genoeg van zijn. Juist betaalbare woningen voor jonge startende gezinnen, senioren, sociale woningbouw, en middenhuur blijven achter op de wensen van de burgers.
De Ladder voor duurzame verstedelijking, waarin deze kwalitatieve vraag juist goed onderbouwd moest worden, heeft eraan bijgedragen dat er niet alleen voor rijke mensen is gebouwd. Hoewel naar de mening van de leden van deze fracties nog steeds te veel, gezien ook de vele recente woonwijken waarbij schaarse ruimte aan asociaal ruimte- en energieslurpende villawijken is besteed.
21. Hoe gaat u er, zonder de Ladder, voor zorgen dat de kwalitatieve bouwopgave van ons land leidend is en dat daaraan voldaan gaat worden?
22. Hoe gaat u de afname in baten (en dus extra kosten voor met name decentrale overheden) ten opzichte van ruimtelijke planvorming mét gebruik van de Ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling afdekken?
Tot slot geeft de regering het volgende antwoord op vraag 12: «De nieuwe Nota Ruimte wordt een Nationale Omgevingsvisie waarin wordt ingezet op de brede leefomgeving. Om de doelen voor de brede leefomgeving te kunnen halen zullen we die bij het maken van ruimtelijke keuzes moeten meewegen. Op deze manier zullen we een goede balans tussen beschermen en benutten moeten gaan vinden. Thema’s als erfgoed en landschap, water en bodem en milieu en gezondheid krijgen een volwaardige plek in de Nota Ruimte. Tegelijkertijd is de ruimte schaars en zijn de opgaven groot. Er is dus ook voldoende ruimte nodig voor bijvoorbeeld wonen, economie en defensie. Maar ook om zoeken naar wat wél kan, bijvoorbeeld door het slim combineren van functies meer mogelijk te maken.»7
23. De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA vroegen, mede namens de leden van de fracties van de SP en PvdD, naar de negatieve trends in de leefomgeving en naar de belangen van de toekomstige generaties, die – zoals de monitor liet zien – in de uitvoering van de NOVI niet goed geborgd worden. Kan de regering uitleggen op welke wijze het bovenstaande antwoord beter uitpakt voor de toekomstige generaties dan het beleid dat wordt gevoerd onder de NOVI?
24. Wat bedoelt de regering met «een goede balans tussen beschermen en benutten»8 in het licht van de toekomstige generaties, zoals verwoord in de monitor en in de vraag? Vindt de regering ook niet dat het beschermen van die belangen onvoldoende verloopt en is zij van plan minder in te zetten op benutten en meer op beschermen? Zo ja, hoe wil zij dat doen ten opzichte van het beleid van de NOVI, waarin het NPLG en de Ladder voor verduurzaming een plek hadden?
25. Wat wordt verstaan onder een volwaardige plek in de Nota Ruimte? En welke betere bescherming biedt dat ten opzichte van de NOVI, in het licht van de zinsnede over wonen, economie en defensie?
26. Hoe wijkt de laatste zin af van wat al is verwoord in een van de kernbegrippen in de NOVI, waarin meervoudig ruimtegebruik als kader voor al het ruimtelijk beleid werd meegegeven?
De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.
Voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, R. Lievense
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 juni 2025
Op 20 mei heeft de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening schriftelijke vragen gesteld over de brief met de kabinetsreactie op de Monitor van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), kenmerk 175786.02U.
Deze vragen kunnen helaas niet binnen de gevraagde termijn van 4 weken worden beantwoord. Uw Kamer ontvangt de beantwoording zo spoedig mogelijk.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 september 2025
Hierbij stuur ik u de antwoorden op de nadere vragen van de commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van de Eerste Kamer n.a.v. de kabinetsreactie op de Monitor van de Nationale Omgevingsvisie, ontvangen op 20 mei 2025. Deze vragen zijn mede beantwoord door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Eerdere vragen zijn beantwoord op datum 4 november 2024 (ref. 2024-0000854049) en 31 maart 2025 (2025-0000213774). In onderstaande beantwoording wordt hiernaar verwezen.
BBB
Vraag 1:
Uit de beantwoording van de eerdere vraag over de KRW blijkt dat er nog geen normen gelden voor medicijnresten binnen de KRW. Sinds december 2024 is echter de Richtlijn stedelijk afvalwater aangepast, waardoor er nu voor een aantal rioolzuiveringsinstallaties wél regels gelden. Waarom gelden deze niet voor alle installaties?
Antwoord 1:
De herziene richtlijn stedelijk afvalwater die per 1 januari 2025 van kracht is bevat eisen voor 4e trap zuivering om medicijnresten en andere microverontreinigingen uit afvalwater te verwijderen. Voor grote rioolwaterzuiveringsinstallaties (boven 150.000 inwonerequivalenten) zullen deze generiek gaan gelden. Termijnen om hieraan te voldoen lopen op van 20% van deze installaties in 2033, 60% in 2039 tot 100% 2045. Vanwege de hoge kosten die met aanvullende zuivering gemoeid zijn, is het niet kosteneffectief om op iedere rwzi een 4e trap zuivering toe te passen. Voor middelgrote installaties vraagt de richtlijn op basis van een risicobeoordeling te bepalen welke installaties in aanmerking moeten komen voor aanvullende zuivering, waarbij onder andere naar effecten van rwzi-lozingen op gebieden met drinkwateronttrekkingspunten, zwemwater en de KRW. In 2030 moet een lijst worden opgesteld met gebieden waar microverontreinigingen vanuit rwzi’s een risico voor mens of milieu zijn. Ook voor dit type rwzi’s gelden termijnen om een 4e trap in gebruik te nemen. Deze lopen op van 10% van deze rwzi’s in 2033, 30% in 2036, 60% in 2039 en 100% in 2045. De afgelopen jaren zijn, met behulp van de «Subsidieregeling stimulering verwijdering medicijnresten eerste tranche», door de waterschappen al 4e trappen gebouwd op 11 rwzi’s. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat werkt aan een subsidieregeling voor de tweede tranche, waarmee de bouw van een vergaande zuivering op circa 20 rwzi’s is voorzien.
Vraag 2:
Vervolgens gaat de regering in op de opmerking dat gewasbeschermingsmiddelen zorgen voor 2,5% van de overschrijdingen van alle stoffen. Waarom kiest de regering ervoor een vraag te beantwoorden die de leden van de fractie van de BBB niet hebben gesteld?
Antwoord 2:
In uw vraag wordt gesteld dat onder de KRW 130 stoffen vallen, dat is correct. Daarnaast vallen ook biologische parameters – algen, waterplanten, waterinsecten en vissen – onder de KRW, evenals enkele ondersteunende parameters. De biologische parameters worden beïnvloed door alle chemische stoffen, ook degene die (nog) niet onder de KRW zijn genormeerd. In uw oorspronkelijke vraag verwijst u naar een «succesvolle aanpak van gewasbeschermingsmiddelen ». Om dat te kunnen beoordelen dient breder gekeken te worden dan naar normoverschrijdingen van stoffen die onder de KRW genormeerd zijn. Dat is in het antwoord toegelicht.
Vraag 3:
In de beantwoording wordt verwezen naar metingen van het Landelijk Meetnet gewasbeschermingsmiddelen. Waarom wordt hiernaar verwezen, terwijl deze metingen breder zijn dan die voor de KRW?
Antwoord 3:
Zie het antwoord op de vorige vraag.
Vraag 4:
Het «one out all out»-principe van de KRW houdt in dat de waterkwaliteit pas als voldoende wordt beoordeeld wanneer voor alle circa 130 gemeten stoffen aan de norm wordt voldaan. De Europese Unie heeft echter slechts voor iets meer dan 40 stoffen normen vastgesteld. Kan de regering dit verschil toelichten?
Antwoord 4:
Het «one out all out»-principe van de KRW is van toepassing op de chemische- en de ecologische toestand van de KRW. De chemische toestand bestaat uit 45 stoffen en stofgroepen. De ecologische toestand bestaat 3 á 4 biologische parameters, enkele parameters die ondersteunend zijn aan de biologie en een groep overige chemische stoffen die in significante hoeveelheden worden geloosd. Dat maakt dat er ongeveer 130 chemische stoffen en bovendien bijna 10 andere parameters meedoen in het «one out all out»-principe van de KRW.
Vraag 5:
Daarnaast constateren de leden van de BBB-fractie dat dit «one out all out»-principe ertoe leidt dat vooruitgang op bepaalde gebieden binnen de KRW onvoldoende zichtbaar wordt. Wat betekent dit voor het draagvlak voor de maatregelen?
Antwoord 5:
De maatregelen zijn erop gericht om de normen te halen voor alle chemische stoffen en overige parameters. Er is ook draagvlak voor de maatregelen die leiden tot schoon en ecologisch gezond water. Tegelijk wordt eraan gehecht het effect van reeds genomen maatregelen in de ontwikkeling van de waterkwaliteit zichtbaar te maken. Dit wordt met het «one out all out»-principe onvoldoende zichtbaar. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zet in op een aanvullende indicator, zoals toegelicht in Kamerstukken 27 625, nrs. 664 en 672. Als de onderhandelingen dit najaar worden afgerond, dan kan deze aanvullende indicator vermoedelijk in de stroomgebied-beheerplannen 2028–2033 worden toegepast.
Vraag 6:
Vanaf 2027 kan het niet voldoen aan de doelen van de KRW leiden tot de weigering of het aanvechten van vergunningen voor nieuwe activiteiten die een negatieve invloed kunnen hebben op de waterkwaliteit, vergelijkbaar met de huidige situatie rondom stikstof. Wat gaat de regering doen om een dergelijk scenario te voorkomen en ervoor te zorgen dat bijvoorbeeld de voedselzekerheid, maar wellicht ook de bouwproductie, hierdoor niet verder in gevaar komt?
Antwoord 6:
In de Kamerbrief van 18 juli jl. van de Minister Infrastructuur en Waterstaat is ingegaan op wat er gebeurt om door te kunnen gaan met de vergunningverlening (Kamerstuk 27 625, nrs. 716). Dat betreft zowel acties om de waterkwaliteit te verbeteren, wat ook een voorwaarde is voor de voedselzekerheid, als acties om rechtszaken te voorkomen.
Vraag 7:
De leden van de BBB-fractie hebben signalen ontvangen dat ook andere landen problemen ondervinden met de KRW. Bent u voornemens om hierover, samen met uw collega-Ministers, het gesprek aan te gaan in Brussel?
Antwoord 7:
De Europese Commissie heeft de huidige stroomgebied-beheerplannen van de lidstaten beoordeeld. In de brief hierover van maart jl. is vermeld: «Uit de algemene rapportage van de EC blijkt dat nagenoeg alle lidstaten nog een stevige opgave hebben.» (Kamerstuk 27 625, nr. 701). Van de Europese waterlichamen waar voldoende metingen beschikbaar van zijn, verkeert bijna 40% in goede ecologische toestand. En ongeveer een derde van de Europese waterlichamen voldoet aan de eisen voor een goede chemische toestand. De Europese Commissie heeft aangekondigd in gesprek te willen gaan met de lidstaten over de aanbevelingen. Zoals ook blijkt uit de recente brief over waterkwaliteit (Kamerstuk 27 625, nr. 716) is er daarnaast voortdurend afstemming over de KRW-doelen met andere lidstaten en met de Europese Commissie.
PvdA
Vraag 1:
Welke stappen ziet de regering voor zichzelf om tot grote besluitvaardigheid te komen voor de lange termijnopgaven in het ruimtelijk domein, en om de huidige dynamiek van interne ruzies over korte termijnproblemen om te zetten in daadkracht richting de lange termijn?
Antwoord 1:
Het kabinet zal binnenkort de ontwerp Nota Ruimte publiceren. De ontwerp Nota Ruimte is de integrale visie op de ruimtelijke inrichting van Nederland en kijkt vooruit naar 2050 met doorkijk naar 2100.
Vraag 2:
Hoe zorgt zij voor breed draagvlak in de maatschappij voor haar plannen en de nieuwe Nota Ruimte, zodat deze ook onontkoombare kabinetswisselingen zal doorstaan?
Antwoord 2:
De basis voor draagvlak in de maatschappij ligt in het Participatieplan «Doe en denk mee met de Nota Ruimte» waarover uw Kamer in oktober 2023 is geïnformeerd. Met de Ruimteraadpleging zijn burgers op een laagdrempelige manier gevraagd wat zij belangrijk vinden bij het verdelen van de ruimte. Ook is er een burger- en jongerenperspectief opgesteld. Uw Kamer is in april vorig jaar geïnformeerd over de uitkomsten. Daarnaast hebben er gesprekken plaatsgevonden met verschillende partijen. Het gaat het bijvoorbeeld om gesprekken met maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Met deze partijen is ook gesproken in de setting van het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving. Daarnaast zijn medeoverheden via intensief overleg met (de koepelorganisaties van) provincies, gemeenten en waterschappen nauw betrokken bij het proces van de Nota Ruimte. Bij de Ontwerp Nota ruimte komt een zogenoemd participatieverslag om tussentijds te informeren over de diverse participatiemomenten tot aan de Ontwerp Nota Ruimte. Per participatiemoment wordt aangegeven wat het moment inhield en wat de resultaten daarvan zijn.
Op de Ontwerp Nota Ruimte is ook de formele participatie van toepassing. Iedereen kan dan een zienswijze indienen. Daarnaast wordt bekeken hoe een continue dialoog met de samenleving over de inrichting van ons land kan worden vormgegeven.
Toelichting vragen 3 tot en met 8
Bij vraag 2 (van de vragen die op 31 maart beantwoord zijn) geeft de regering aan dat, ten opzichte van het milieueffectrapport (MER) van de NOVI, de doelen achterblijven als gevolg van toenemende complexiteit en dat de opgaven steeds groter zijn geworden. Echter, het opstellen van de NOVI (en overigens ook de bijbehorende Omgevings-wet) had als doel om beter om te kunnen gaan met deze complexe context en desondanks richtinggevende keuzes te maken die moesten dienen om de ruimtelijke druk op Nederland beter te spreiden dan wel af te laten nemen.
Vraag 3:
Welke besluiten van deze en de vorige regering hebben, in de optiek van de regering, bijgedragen aan het in stand houden (of zelfs vergroten) van de ruimtelijke complexiteit in Nederland? Kan de regering daarbij expliciet ingaan op de keuze om het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) te schrappen, de krimp van Schiphol (deels) terug te draaien, de huren van sociale woningen te bevriezen, en de invoering van de Omgevingswet, met het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) en de decentralisatie van de bruidsschat?
Antwoord 3:
De ruimtelijke complexiteit in Nederland is de afgelopen jaren alleen maar toegenomen door nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoals demografische en economische groei. Nederland is een klein en dichtbevolkt land waarbij een toename in ruimtelijke vraag leidt tot ruimtelijke schaarste en complexiteit.
Het kabinet heeft het NPLG stopgezet en is in plaats daarvan gekomen met een combinatie van generiek beleid, doelsturing en aanvullend gebiedsgericht beleid voor de gebieden met grote opgaven. Met deze combinatie ontstaat focus en realisme in de aanpak. Het gebiedsgerichte beleid wordt uitgewerkt via de aanpak Ruimte voor Landbouw en Natuur (RLN). RLN betrekt daarbij onder meer de uitwerking van gebiedsgerichte besluitvorming uit de Ministeriële Commissie voor Economie en Natuurherstel.
In de brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 4 september 2024 is uiteengezet dat het kabinet ervoor heeft gekozen het geluidsdoel in twee stappen te behalen: –17% per 2025, en de overige 3% later in de tijd. In diezelfde brief heeft het kabinet aangegeven om voor het maximale aantal vliegtuigbewegingen een bandbreedte van 475.000–485.000, waarvan 27.000 in de nacht, op te nemen in het notificatiedocument aan de Europese Commissie in het kader van de balanced approach-procedure. Die keuze is gemaakt omdat op dat moment de berekeningen niet stabiel waren. Daarom zouden de berekeningen worden nagelopen. Op 6 december 2024 is door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aan de Tweede Kamer gemeld dat deze controles – naast het eerder gecommuniceerde maatregelenpakket – leiden tot een lager aantal van 466.000–467.000 vliegtuigen.
Kijkend naar alle belangen heeft het kabinet er daarop voor gekozen om de fasering voor het bereiken van het geluidsdoel van –20% anders vorm te geven. Het kabinet heeft daarbij ook het internationale perspectief in overweging genomen en de voorspelbaarheid naar luchtvaartmaatschappijen en andere landen. Het kabinet heeft ervoor gekozen om het geluidsdoel in de eerste fase bij te stellen naar –15%. Met de keuze voor 15% wordt nog altijd een groot deel van het geluidsdoel in de eerste fase ingevuld. De afweging om het geluidsdoel in de eerste fase aan te passen naar –15% betekent dat er, naast de andere maatregelen die het kabinet in de eerdere brief heeft aangekondigd, vanaf november 2025 478.000 vliegtuigbewegingen, waarvan 27.000 in de nacht, mogelijk zijn.
Met de invoering van de Omgevingswet met het bijbehorende Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) en de bruidsschat zijn de instrumenten beschikbaar om integraal ruimtelijke keuzes te kunnen maken. Een van die instrumenten is de nationale omgevingsvisie die binnenkort als Ontwerp Nota Ruimte zal verschijnen. In de Ontwerp Nota Ruimte worden de ruimtelijke opgaven integraal gewogen en worden er ruimtelijke structurerende keuzes gemaakt. Via het Omgevingsloket wordt de uitkomst van de keuzes op nationaal, provinciaal en lokaal niveau inzichtelijk gemaakt.
Vraag 4:
Wat bedoelt de regering met «slimmer beleid» in relatie tot het nieuwe milieuprogramma? Welke analyse maakt de regering ten aanzien van de oorzaken dat er tot deze regering geen of onvoldoende slim beleid ten aanzien van het milieu is geweest? Graag ontvangen deze leden voorbeelden van concrete maatregelen die op de korte en lange termijn soelaas gaan bieden
Antwoord 4:
Het nog op te stellen Nationaal MilieuProgramma (NMP) is genoemd als voorbeeld van een nationaal programma waarmee de regering de steeds groter en complexer wordende ruimtelijke opgaven wil aanpakken. Het meenemen van milieu bij de planvorming verbreedt de keuzemogelijkheden. De inzet is om de samenhang in het rijksbeleid en om de samenwerking met andere partijen te versterken. De complexe opgaven vragen om een samenhangende aanpak met gebiedsgericht maatwerk. Een voorbeeld is het emissiebeleid voor luchtverontreinigende stoffen dat beperkt is afgestemd op de effecten op de bodem- en waterkwaliteit. In het Uitvoeringsprogramma van het NMP zullen maatregelen verder concreet worden gemaakt.
Vraag 5:
De regering verwijst naar de nieuwe nota Ruimte en dat in die nota ruimtelijke doelen ten aanzien van de leefomgeving «meegewogen» worden, en dat dit zal leiden tot het behalen van de doelen uit de NOVI. «Meewegen» klinkt als een zwakkere positie voor deze belangen dan in de huidige nota is vastgelegd. Hoe gaat dit «meewegen» ervoor zorgen dat de doelen nu wel behaald worden, en welke instrumenten zullen dat in de nieuwe nota garanderen?
Antwoord 5:
Een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet is het vinden van een goede balans tussen beschermen en benutten. Het vinden van een goede balans vraagt om het wegen van belangen en doelen. Dat wordt bedoeld met meewegen. In de ontwerp Nota Ruimte die eind september wordt gepubliceerd, wordt bekendgemaakt hoe de belangen en doelen ten opzichte van elkaar zijn gewogen en welke ruimtelijke keuzes daarbij worden gemaakt.
Vraag 6:
De regering verwijst ook naar het programma «Landbouw en Natuur» ten aanzien van nieuw beleid dat de doelen van de NOVI wel dichterbij zal brengen. Tot op heden zijn er voor dit programma vooral maatregelen naar buiten gekomen die de huidige doelen en instrumenten vertragen dan wel verzwakken. Waarop baseert de regering het vertrouwen dat dit programma de doelen ten aanzien van brede welvaart (die immers niet veranderen met een nieuwe Nota Ruimte) wel in beeld zal brengen?
Antwoord 6:
Voor het realiseren van de doelen voor natuur, water en klimaat ten aanzien van landbouw en landgebruik wordt ingezet op een combinatie van generiek beleid, doelsturing en aanvullend gebiedsgericht beleid in gebieden waar dat nodig is. De aanpak Ruimte voor Landbouw en Natuur richt zich op dat laatste en betrekt daarbij onder meer de uitwerking van gebiedsgerichte besluitvorming uit de Ministeriële Commissie voor Economie en Natuurherstel. Denk daarbij aan de regionale maatwerkaanpak uit het Startpakket Nederland van het slot (kamerstuk 35 334, nr. 362), startend bij de Veluwe en de Peel. Met de combinatie van generiek beleid, doelsturing en gebiedsspecifiek beleid waar dat nodig is ontstaat focus en realisme in de aanpak. Dat is een positieve stap vooruit. Een dergelijke aanpak zal het realiseren van doelen en instrumenten niet vertragen dan wel verzwakken.
Vraag 7:
Welke bindende en verplichtende instrumenten heeft de regering bij het Milieuprogramma en het programma «Landbouw en Natuur» voor ogen om de doelen van de NOVI te garanderen?
Antwoord 7:
Het Nationaal Milieuprogramma (NMP) biedt het fundament voor de inzet van instrumenten en maatregelen. In het Uitvoeringsprogramma van het NMP zal dit concreet worden gemaakt. Daarbij zal geput worden uit het instrumentarium dat het beleid ter beschikking heeft, waaronder uit de Omgevingswet. De aanpak Ruimte voor Landbouw en Natuur (RLN) richt zich op gebiedsspecifiek beleid met oog op de doelen voor natuur, water en klimaat. Er zijn verschillende mogelijkheden om met instrumenten de beleidsinzet te borgen. RLN geeft daarbij richting aan de inzet van een combinatie van instrumenten. Zo worden bijvoorbeeld in het kader van RLN afspraken gemaakt met provincies over extra rijksinzet in gebieden met grote uitdagingen. In het kader van de MCE&N heeft het kabinet aangegeven te komen met instructieregels voor de voorgenomen zonering van de regionale maatwerkaanpak. De uitwerking hiervan vindt via RLN plaats. Verder geeft RLN mee richting aan de inzet van financiële middelen zoals met subsidieregelingen. Hierbij is altijd sprake van door het Rijk gestelde voorwaarden om een doelmatige besteding te borgen.
Vraag 8:
Of bedoelt de regering dat de doelen voor water en de leefomgeving verlaagd of afgezwakt gaan worden, zodat ze met meer vervuiling toch een groen vinkje krijgen? Zo ja, dan ontvangen deze leden graag een reflectie op het feit dat veel parameters achter de NOVI-monitor voortkomen uit internationale verplichtingen die tot doel hebben de leefomgeving van mensen gezonder, veiliger en klimaatbestendiger te maken. Wil de regering, in dat geval, echt de leefomgeving van mensen ongezonder, onveiliger en gevaarlijker maken tijdens de klimaatcrisis?
Antwoord 8:
De regering houdt zich aan internationale kaders en afspraken, dat geldt ook voor de doelen voor water en de leefomgeving. Wel wordt ervoor gekozen om geen nationale koppen in te voeren en we heroverwegen, waar mogelijk, bestaande nationale koppen op internationale regelgeving.
Mijn ambitie is om de leefomgeving in Nederland van goede kwaliteit te houden. Dit sluit aan bij de internationale Verdragen en ambitie van de EU en is belangrijk in verband met een gelijk internationaal speelveld. Periodiek zal worden bezien of we stappen in de goede richting blijven zetten, of er nieuwe opgaven bijkomen die we moeten aanpakken en hoe we tegemoet kunnen komen aan onvoorziene negatieve neveneffecten van beleid.
Na publicatie van de Nota Ruimte wordt, in overleg met collega-bewindspersonen, gewerkt aan de doorontwikkeling van de NOVI-monitor naar de monitor Nota Ruimte. De parameters en indicatoren in de monitor Nota Ruimten zullen volgen uit de ruimtelijke keuzes die in de Nota Ruimte gemaakt worden en zullen anders zijn dan de indicatoren in de NOVI-monitor.
Toelichting vragen 9 en 10:
Bij vraag 4b (van de vragen die op 31 maart beantwoord zijn) antwoordt de regering dat «rekening houden met water en bodem» inhoudelijk gelijke bescherming moet bieden tegen waterproblemen als «water en bodem sturend», maar dat tegelijk meer initiatieven mogelijk worden omdat voorkomen moet worden dat wateropgaven allesbepalend voor planvorming worden.
Vraag 9:
Kan de regering aangeven waar zij de grenzen van deze nieuwe aanpak legt? Is een negatief advies van een waterschap of drinkwaterbedrijf over een woonwijk een reden om af te zien van een bouwlocatie? Zo niet, wat dan wel?
Antwoord 9:
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van de Minister van IenW van oktober 2024 houdt het kabinet, bij ruimtelijke keuzes, rekening met water en bodem. Het accent ligt daarbij op wat er wel kan en hoe we daarvoor zorgen. Het bevoegd gezag voor specifieke bouwlocaties ligt vervolgens bij provincies en gemeenten. Zij maken binnen de nationale wet- en regelgeving op regionaal schaalniveau afwegingen over de locatiekeuze en inrichting van nieuwe gebiedsontwikkelingen en betrekken hierbij de waterschappen en drinkwaterbedrijven in de het besluitvormingsproces. In het kader van het Actieprogramma Beschikbaarheid Drinkwaterbronnen 2023–2030 is dan ook opgenomen dat bij de weging aan het waterbelang ook rekening gehouden moet worden met de impact van initiatieven op de drinkwatervoorziening (Kamerstuk 27 625-697).
Vraag 10:
De kosten van overstromingen van primaire waterkeringen, zo wordt duidelijk uit de beantwoording, worden gecollectiviseerd via de Wet tegemoetkoming schade bij rampen. Hoe voorkomt de regering dat initiatiefnemers en decentrale overheden te grote risico’s met betrekking tot water nemen bij de keuze voor nieuwe bouwlocaties? Hoe worden de kosten van deze risico’s teruggelegd bij de private partijen en bij de overheden die deze risico’s willens en wetens hebben genomen? Er is immers gebied zonder waterrisico in Nederland.
Antwoord 10:
Op basis van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) kan een financiële tegemoetkoming in de materiële schade en kosten worden verstrekt indien er sprake is van een ramp in de zin van artikel 1 van de Wet Veiligheidsregio’s. Het moet hierbij gaan om schade die niet verzekerbaar, niet verwijtbaar en niet vermijdbaar is. De Wts is dus geen collectieve verzekering en geen structurele collectivisering van de kosten van dergelijke schade. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om het bewust nemen van onverantwoorde risico’s te faciliteren of de financiële gevolgen daarvan automatisch af te wentelen op het Rijk.
In gebieden waar een onverantwoord groot risico is op schade of overlast door water gelden regels vanuit het Rijk. Deze regels voorkomen dat op dit soort plekken wordt gebouwd. Dit is bijvoorbeeld het geval in het rivierbed van de grote rivieren. Voor andere locaties geldt dat het bevoegd gezag ligt bij provincies en gemeenten. Zij maken op regionaal schaalniveau afwegingen over de locatiekeuze en inrichting van nieuwe gebiedsontwikkelingen. Om de keuze over locatie en inrichting te ondersteunen heeft het Rijk samen met de medeoverheden het Ruimtelijk afwegingskader en de Maatlat ontwikkeld.
Toelichting vragen 11 en 12:
Bij vraag 5 (van de vragen die op 31 maart beantwoord zijn) geeft de regering aan: «In de Klimaatnota 2024 (kenmerk: 32 813-1416), heeft het kabinet aangekondigd dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Regeerprogramma, binnen bereik komen. Het kabinet zal hierbij de reguliere begrotingscyclus volgen, om de benodigde besluitvorming zorgvuldig te kunnen voorbereiden en aan te kunnen sluiten op het hoofdbesluitvormingsmoment».
Ondertussen zijn deze plannen bekendgemaakt en is ook duidelijk dat het doelbereik op het vlak van broeikassen eerder verder uit zicht is geraakt dan dichterbij gekomen. Kan de regering, in het licht van de bekendgemaakte plannen, opnieuw de oorspronkelijke vraag 5 beantwoorden?
Met betrekking tot vraag 7 merken de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA, mede namens de leden van de fracties van de SP en de PvdD, op dat de regering via het Rijksprogramma Vitale Regio’s werkt aan verbeteringen van voorzieningen en klimaat. Tegelijkertijd wordt er meer dan 300 miljoen euro bezuinigd op het regionale openbaar vervoer.
Vraag 11:
Hoe rijmt de regering deze bezuinigingen met de doelen over vitale regio’s?
Antwoord 11:
Met het Nationaal Programma Vitale Regio’s (NPVR) werkt het de regering onder coördinatie van de Minister van BZK samen met elf regio’s aan de randen van Nederland om langjarig te werken aan veilige en leefbare regio’s. De beschikbaarheid en bereikbaarheid van voorzieningen is in deze regio’s heel belangrijk voor het behoud van de leefbaarheid en aantrekkelijkheid. Om hier meer inzicht in te krijgen is er nadere verdieping nodig. Het kabinet heeft in maart jl. het Kabinetstandpunt Bereikbaarheid op Peil aan de Tweede Kamer aangeboden. Hierin staat dat het Kabinet ernaar streeft om de bereikbaarheid op orde te houden en zo mogelijk te verbeteren. Het nationaal bereikbaarheidspeil gaat daartoe de staat van de bereikbaarheid van voorzieningen en banen periodiek inzichtelijk maken. Veranderingen in bereikbaarheid van voorzieningen, bijvoorbeeld vanwege bezuinigingen, worden daarmee gemonitord.
Vraag 12:
De regering ziet vitale regio’s, aldus de beantwoording, vooral in het licht van economische ontwikkeling. Nog los van het feit dat veel gebieden in de regio een hogere levensstandaard kennen dan andere gebieden in steden of de Randstad: economische ontwikkeling op zichzelf is onvoldoende om armoede en achterstelling van mensen in de regio te verminderen. Daarvoor is beleid nodig dat de economische baten in de regio beter spreidt tussen de verschillende sociaaleconomische klassen. Kan de regering in dat licht de vraag van de leden van deze fracties nogmaals beantwoorden?
Antwoord 12:
In de Ontwerp Nota Ruimte zal voor verschillende regio’s passende ruimtelijk-economische strategie opgenomen, ten behoeve van de gewenste ontwikkeling naar 2050. Hierin worden op hoofdlijnen 5 verschillende strategieën onderscheiden Versterken, Initiëren, Stimuleren, Transformeren en Accommoderen (VISTA). Beoogd wordt om voor alle regio’s tot een goede balans tussen wonen, werken en voorzieningen te komen, waarbij het uiteraard van belang is om niet alleen fysieke aspecten, maar ook sociale aspecten daarbij te betrekken. Een betere verdeling van welvaart tussen groepen inwoners is daarbij geen primair doel, maar kan wel een effect zijn. Onder andere het hiervoor aangehaalde NPVR werkt integraal aan het verbeteren van de kwaliteit van leven, wonen en werken in de elf regio’s waar zij actief zijn.
Toelichting vragen 13 tot en met 15
Naar aanleiding van de beantwoording van vraag 8 (van de vragen die op 31 maart beantwoord zijn) stellen de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA, mede namens de leden van de fracties van de SP en de PvdD, de volgende vragen:
Vraag 13:
Welke stappen heeft de regering ondernomen om de benodigde data over reizen wel toegankelijk en openbaar te krijgen?
Antwoord 13:
In de oorspronkelijke vraagstelling is gevraagd naar indicatoren voor internationale bereikbaarheid. Bij de beantwoording daarvan is aangegeven welke beperkingen er op dat punt zijn qua thans beschikbare indicatoren en informatie. Daarnaast is in het kabinetsstandpunt Bereikbaarheid op peil (dat de Minister van IenW in maart 2025 aan de TK heeft aangeboden) aandacht besteed aan de internationale bereikbaarheid, met specifieke aandacht voor een meer integrale monitoring en de stappen die daarbij aan de orde zijn. Daarin wordt het nut van een bredere kijk op internationale bereikbaarheid, zoals in de oorspronkelijke vraagstelling naar voren komt, onderschreven.
In het kader van de nieuwe Nota Ruimte zal worden gewerkt aan nieuwe monitor. De indicatoren uit de monitor zullen logischerwijs volgen uit de keuzes en doelen van de Nota Ruimte. Daarin zal in samenwerking met collega-bewindspersonen ook bezien worden welke bereikbaarheidsindicatoren worden opgenomen.
Vraag 14:
Gaat de regering in de Nota Ruimte doelen opnemen ten aanzien van regionale bereikbaarheid per fiets, trein en bus? Zo niet, waarom niet? Het lijkt vreemd om wel doelen voor auto en internationale bereikbaarheid op te nemen, maar deze voor openbaar vervoer en fiets na te laten, terwijl op regionale schaal deze modaliteiten regelmatig de boventoon voeren in de modal shift en bereikbaarheid.
Antwoord 14:
Nee, in de Nota Ruimte worden geen kwantitatieve doelen opgenomen ten aanzien van specifieke modaliteiten. De ruimtelijke keuzes in de Nota Ruimte ten aanzien van mobiliteit liggen in het verlengde van het kabinetsstandpunt «Bereikbaarheid op Peil» dat de Minister van IenW in maart heeft gepubliceerd9.
In het kabinetsstandpunt Bereikbaarheid op Peil heeft het kabinet uitvoerig uiteengezet hoe erop wordt gestuurd om bereikbaarheid te behouden en waar mogelijk te verbeteren. Daarvoor is in dit kabinetsstandpunt het nationaal bereikbaarheidspeil geïntroduceerd. Daarin is aandacht voor de bereikbaarheid van voorzieningen met de diverse vervoersmodaliteiten én voor de regionale uitwerking daarvan. In de Nota Ruimte wordt deze benadering eveneens gevolgd.
Vraag 15:
Gaat de regering in de nieuwe Nota Ruimte doelen opnemen ten aanzien van nabijheid van voorzieningen?
Antwoord 15:
Nee, in de nieuwe Nota Ruimte worden geen kwantitatieve doelen opgenomen ten aanzien van nabijheid van voorzieningen. Ook hierbij geldt dat de ruimtelijke keuzes in de Nota Ruimte in het verlengde liggen van het kabinetsstandpunt «Bereikbaarheid op Peil».
Zoals in mijn vorige antwoord aangegeven heeft het kabinet in het kabinetsstandpunt Bereikbaarheid op Peil uitvoerig uiteengezet hoe erop wordt gestuurd om bereikbaarheid te behouden en waar mogelijk te verbeteren. Daarvoor is in dit kabinetsstandpunt het nationaal bereikbaarheidspeil geïntroduceerd. In deze benadering is de nabijheid van voorzieningen de basis. In de Nota Ruimte wordt deze benadering eveneens gevolgd.
Er wordt momenteel gewerkt aan een uitwerking van deze benadering in een plan van aanpak voor regionale bereikbaarheidsanalyses en het opstellen van regionale bereikbaarheidsprofielen. Een plan van aanpak hiervoor wordt door Rijk en regio gezamenlijk opgesteld. Deze zal na vaststelling in het najaar aan de Kamer worden toegezonden conform eerdere toezegging.
Toelichting vragen 16 en 17:
Ten aanzien van de beantwoording van vraag 9 (van de vragen die op 31 maart beantwoord zijn): de leden van de genoemde fracties waarderen allereerst de eerlijkheid van de regering op dit vlak. Tegelijkertijd bevreemdt deze reactie ook. De maatschappelijke afspraken rond nestvoorzieningen waren immers ouder dan het hoofdlijnenakkoord of het regeerprogramma, en de NOVI was dat evident ook. De afspraken hoefden alleen nog te worden omgezet in wetgeving. De regering, en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in het bijzonder, gaven hiermee het slechte voorbeeld van hoe met maatschappelijke afspraken, en met de doelen van de NOVI in het bijzonder, wordt omgegaan. Een dergelijk slecht voorbeeld vermindert het vertrouwen in een complex werkveld en leidt tot «slecht volgen» door andere overheden, waardoor de negatieve trend voor vogels in de stad, zoals verwoord in de monitor, nog lastiger te doorbreken is.
Vraag 16:
Hoe reflecteert de Minister van VRO zelf op de route die zij gevolgd heeft, waarbij zij de doelen van haar eigen beleid heeft ondermijnd?
Antwoord 16:
Zoals in de beantwoording van de vorige vragen in maart aangegeven, heeft de NOVI geen rol gespeeld in de afweging rondom de nestkastjes. Daarbij is het, zoals altijd, aan ieder kabinet om eigen keuzes te maken. Deze keuzes kunnen verschillen van keuzes die vorige kabinetten hebben gemaakt.
Vraag 17:
Welke (extra) maatregelen heeft de regering genomen om de negatieve trend voor vogels in de stad alsnog te keren?
Antwoord 17:
Er is een afweging gemaakt tussen de uitvoering van een eerdere motie uit de Tweede Kamer van het lid De Hoop c.s. (32 847, nr. 1234) en de afspraken in het Regeerprogramma. De afspraken uit het Regeerprogramma zijn leidend, waardoor geen invulling gegeven kan worden aan het verzoek om zo spoedig mogelijk de opname van specifieke voorschriften voor nestgelegenheden voor vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen in nieuwbouw in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) bekend te maken en in werking te laten treden.
Zoals in de brief van 18 februari 2025 aan de Tweede Kamer en als antwoord op vragen en nadere vragen van de leden van de BBB-fractie van uw Kamer (brieven d.d. 23 april 2025 en 7 juli 2025) aangegeven wordt er voor alle andere gebouwen dan woningen en de gebruiksfuncties «overige bouwwerken en een bouwwerk geen gebouw zijnde» wel een verplichting opgenomen in het Bbl om nestgelegenheden te realiseren voor beschermde diersoorten, zoals vogels, bij de nieuwbouw van deze gebouwen. Dit draagt bij aan de instandhouding van deze diersoorten en de biodiversiteit.
Toelichting vragen 18 tot en met 20:
Ten aanzien van de beantwoording van vraag 10 (van de vragen die op 31 maart beantwoord zijn): de regering zet in op convenanten met Schiphol en KLM om de versnelde vlootvernieuwing en geluidsreductie te realiseren. Deze twee partijen staan bekend om hun onbetrouwbaarheid bij het nakomen van afspraken met omwonenden en het Rijk. Zelfs in een situatie waarin een staatsagent in het bedrijf aanwezig was, werden gemaakte afspraken zonder blikken of blozen niet nagekomen.
Vraag 18:
Welke lessen heeft de regering daaruit geleerd?
Antwoord 18:
Uit de evaluatie van de coronasteunmaatregelen volgt onder meer dat de formulering van de voorwaarden in sommige gevallen beter had gekund. Er is ook onvoldoende rekening gehouden met onvoorziene omstandigheden bij de gestelde (bedrijfseconomische) voorwaarden. Ook ontbraken aan het steunpakket voldoende mogelijkheden om naleving af te dwingen door de Tweede Kamer. Bij toekomstige steunverlening is het belangrijk om goede handhavingsinstrumenten in te bouwen. Dit kan onder andere door de voorwaarden SMART te formuleren, handhavingsinstrumenten in te zetten, aan niet naleving financiële consequenties te verbinden en tijdig met de contractpartij (schriftelijk) te communiceren over de consequenties die de Staat wel en niet verbindt aan een dreigende of ontstane niet naleving van contractafspraken. Dit zijn aanbevelingen die ter harte zijn genomen bij het maken van bindende afspraken met de sector.
Vraag 19:
Welke verplichtende onderdelen neemt zij in de convenanten op ten aanzien van vervanging materieel en geluidsreductie?
Antwoord 19:
De luchtvaartsector heeft aangegeven dat het behalen van het geluidsdoel van cruciaal belang is en heeft haar medewerking toegezegd. De regering vertrouwt erop dat die toezegging wordt nagekomen. Als blijkt dat het geluidsdoel voor de eerste fase niet wordt gehaald, dan moet worden vastgesteld waardoor dit komt. Als dit komt doordat sectorpartijen afspraken niet zijn nagekomen, dan moet dat – zoals onder andere door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in debat met de Tweede Kamer op 9 april 2025 aangegeven – gevolgen hebben in de vorm van sancties zoals een boete.
Vraag 20:
Welke handhavingsinstrumenten heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) bij deze bedrijven? Hoe hoog zijn eventuele boetes bij het niet behalen van de benodigde geluidsreductie?
Antwoord 20:
De afspraken met de sector worden vastgelegd in een convenant. Er is dan geen sprake van handhaving door de ILT, maar we zorgen er wel voor dat de sector zich aan die afspraken houdt. Zoals aangegeven bij vraag 19 is dat in ultimo in de vorm van sancties. Gesprekken hierover zijn op dit moment gaande. De Tweede Kamer wordt hierover in het najaar geïnformeerd conform de toezegging van de Minister van IenW aan het lid Postma (NSC) op 24 april 2025.
Toelichting vragen 21 en 22:
Bij de beantwoording van vraag 11 (van de vragen die op 31 maart beantwoord zijn) stelt de regering: «Alhoewel uit onderzoek is gebleken dat de ladder zelden belemmerend werkt bij de totstandkoming van woningbouwlocaties, brengt het toepassen van de ladder wel extra onderzoekslasten, tijd en kosten met zich mee. Daarbij is het niet nodig om voor iedere woningbouwlocatie de behoefte aan woningen te onderbouwen, aangezien er overal in Nederland een tekort is aan woningen en ik met alle provincies en gemeenten afspraken maak over het aantal te bouwen woningen. Deze afspraken zijn, vanzelfsprekend, gebaseerd op de woningbehoefte.»10
Deze beantwoording klinkt meer als een cadeautje aan projectontwikkelaars dan als verstandig beleid dat leidt tot versnelling van woningbouw. Immers: buitenstedelijke locaties leiden (over de lange termijn gezien) vooral tot minder baten voor de gemeenschap (12.000 euro baten voor buitenstedelijke locaties vs. 60.000 euro voor binnenstedelijke locaties). Ook de opmerking dat in Nederland altijd voor de behoefte wordt gebouwd omdat er woningnood is, is naar mening van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, SP en PvdD evidente onzin. Het is bekend dat een van de problemen is dat de markt uit zichzelf juist niet voor de kwalitatieve woningopgave bouwt, maar voor waar het meeste private rendement op verwacht wordt. De markt blijft hierdoor bovenmatig inzetten op grondgebonden eengezinswoningen, terwijl er objectief gezien meer dan genoeg van zijn. Juist betaalbare woningen voor jonge startende gezinnen, senioren, sociale woningbouw, en middenhuur blijven achter op de wensen van de burgers. De Ladder voor duurzame verstedelijking, waarin deze kwalitatieve vraag juist goed onderbouwd moest worden, heeft eraan bijgedragen dat er niet alleen voor rijke mensen is gebouwd. Hoewel naar de mening van de leden van deze fracties nog steeds te veel, gezien ook de vele recente woonwijken waarbij schaarse ruimte aan asociaal ruimte- en energieslurpende villawijken is besteed.
Vraag 21:
Hoe gaat u er, zonder de Ladder, voor zorgen dat de kwalitatieve bouwopgave van ons land leidend is en dat daaraan voldaan gaat worden?
Antwoord 21:
Het doel van de Ladder is een zorgvuldig en duurzaam gebruik van de ruimte, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving. De Ladder schrijft geen inhoudelijk resultaat voor en bepaalt niet (inhoudelijk) of er al dan niet gebouwd mag worden. Wel vraagt de Ladder gemeenten om bij nieuwe woningbouwlocaties zorgvuldig te motiveren waarom niet binnen het stedelijk gebied of binnen stedelijk groen, in die behoefte kan worden voorzien. Dat deze laatste verplichting komt te vervallen voor woningbouw. Met het voorstel voor de Wet versterking regie volkshuisvesting, dat bij uw Kamer aanhangig is, komen er juist voor het eerst landelijke eisen op het gebied van betaalbare woningbouw.
Vraag 22:
Hoe gaat u de afname in baten (en dus extra kosten voor met name decentrale overheden) ten opzichte van ruimtelijke planvorming mét gebruik van de Ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling afdekken?
Antwoord 22:
Zoals bij het antwoord op vraag 21 aangegeven, schrijft de Ladder geen inhoudelijk resultaat voor en bepaalt ze niet (inhoudelijk) of er al dan niet gebouwd mag worden. Wel vraagt de Ladder gemeenten om bij nieuwe woningbouwlocaties zorgvuldig te motiveren waarom niet binnen het stedelijk gebied of binnen stedelijk groen, in die behoefte kan worden voorzien. Dat deze laatste verplichting komt te vervallen voor woningbouw, betekent niet dat er voortaan alleen nog maar buitenstedelijk zal worden gebouwd. De woningbouwopgave is dermate groot dat er zowel binnen- als buitenstedelijk moet worden gebouwd. Daarom deelt de regering de vrees voor een afname in baten voor decentrale overheden niet.
Toelichting vragen 23 en 24:
Tot slot geeft de regering het volgende antwoord op vraag 12 (van de vragen die op 31 maart beantwoord zijn): «De nieuwe Nota Ruimte wordt een Nationale Omgevingsvisie waarin wordt ingezet op de brede leefomgeving. Om de doelen voor de brede leefomgeving te kunnen halen zullen we die bij het maken van ruimtelijke keuzes moeten meewegen. Op deze manier zullen we een goede balans tussen beschermen en benutten moeten gaan vinden. Thema’s als erfgoed en landschap, water en bodem en milieu en gezondheid krijgen een volwaardige plek in de Nota Ruimte. Tegelijkertijd is de ruimte schaars en zijn de opgaven groot. Er is dus ook voldoende ruimte nodig voor bijvoorbeeld wonen, economie en defensie. Maar ook om zoeken naar wat wél kan, bijvoorbeeld door het slim combineren van functies meer mogelijk te maken.»
Vraag 23:
De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA vroegen, mede namens de leden van de fracties van de SP en PvdD, naar de negatieve trends in de leefomgeving en naar de belangen van de toekomstige generaties, die – zoals de monitor liet zien – in de uitvoering van de NOVI niet goed geborgd worden. Kan de regering uitleggen op welke wijze het bovenstaande antwoord beter uitpakt voor de toekomstige generaties dan het beleid dat wordt gevoerd onder de NOVI?
Antwoord 23:
Voor het antwoord op de verwachte effecten van de nog te publiceren Nota Ruimte kan het best worden gekeken naar de planMER Nota Ruimte, die met de ontwerp nota aan de kamer gestuurd zal worden. Ook zal na publicatie van de ontwerp Nota het PBL gevraagd worden te reflecteren op de ontwerp nota.
Vraag 24:
Wat bedoelt de regering met «een goede balans tussen beschermen en benutten» in het licht van de toekomstige generaties, zoals verwoord in de monitor en in de vraag? Vindt de regering ook niet dat het beschermen van die belangen onvoldoende verloopt en is zij van plan minder in te zetten op benutten en meer op beschermen? Zo ja, hoe wil zij dat doen ten opzichte van het beleid van de NOVI, waarin het NPLG en de Ladder voor verduurzaming een plek hadden?
Antwoord 24:
Voor wat in algemene zin bedoeld wordt met een goede balans tussen beschermen en benutten kan in eerste instantie naar de Toelichting op de Omgevingswet worden gekeken, zoals beschreven vanaf bladzijde 62 onder het kopje «maatschappelijke doelen van de Omgevingswet». Hierin is uitgebreid beschreven hoe een balans tussen veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit (beschermen) en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies (benutten) gezien moet worden. In de ontwerp Nota Ruimte die binnenkort gepubliceerd zal worden, wordt duidelijk gemaakt hoe zij «beschermen» en «ontwikkelen» nu ten opzichte van elkaar weegt, hoe zij de balans nu ziet en wat zij verandert ten opzichte van het beleid in de NOVI.
Vraag 25:
Wat wordt verstaan onder een volwaardige plek in de Nota Ruimte? En welke betere bescherming biedt dat ten opzichte van de NOVI, in het licht van de zinsnede over wonen, economie en defensie?
Antwoord 25:
Volwaardig betekent dat thema’s als erfgoed en landschap, water en bodem en milieu en gezondheid de aandacht krijgen die zij volgens mij verdienen. Net zoals dat ook thema's als landbouw, biodiversiteit, economie, wonen, defensie of infrastructuur dat krijgen. Zoals gezegd wordt in het licht van de maatschappelijke opgaven van vandaag de dag een nieuwe weging gemaakt tussen beschermen en ontwikkelen. Voor het antwoord over welke bescherming dit betekent voor genoemde thema's, kan worden gekeken naar het eind september te publiceren ontwerp van de Nota Ruimte.
Vraag 26:
Hoe wijkt de laatste zin af van wat al is verwoord in een van de kernbegrippen in de NOVI, waarin meervoudig ruimtegebruik als kader voor al het ruimtelijk beleid werd meegegeven?
Antwoord 26:
Met de zin «Maar ook om zoeken naar wat wél kan, bijvoorbeeld door het slim combineren van functies meer mogelijk te maken» wordt het belang aangegeven van het afwegingspricipe. Overigens is een afwegingsprincipe niet hetzelfde is als een kader voor ruimtelijk beleid. In het beleid uit de NOVI worden afwegingsprincipes benut om richting te geven aan het afwegingsproces dat met het zoeken van een balans tussen beschermen en ontwikkelen gepaard gaat, niet om het in te kaderen.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer
Samenstelling:
Van Wijk (BBB), Van Langen-Visbeek (BBB), Jaspers (BBB), Lievense (BBB) (voorzitter), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Martens (GroenLinks-PvdA), Van de Linden (VVD), Klip-Martin (VVD), Meijer (VVD), Kaljouw (VVD), Rietkerk (CDA) (ondervoorzitter), Prins (CDA), Van Meenen (D66), Aerdts (D66), Van Kesteren (PVV), Nicolaï (PvdD), Nanninga (JA21), Van Aelst-Den Uijl (SP), Holterhues (ChristenUnie), Kemperman (FVD), De Vries (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)
De Groene Amsterdammer, Milikowski, F., 23 april 2025, Oplossingen voor de woningschaarste; «Bouwen, bouwen, bouwen is veel te simpel», zie https://www.groene.nl/artikel/bouwen-bouwen-bouwen-is-veel-te-simpel.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34682-AD.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.