34 682 Nationale Omgevingsvisie

AC VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 april 2025

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening1 heeft schriftelijk overleg gevoerd met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over de kabinetsreactie op de Monitor van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 2024. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:

  • De uitgaande brief van 11 februari 2025.

  • De antwoordbrief van 31 maart 2025.

De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Dragstra

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT / VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING

Aan de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening

Den Haag, 11 februari 2025

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brieven van 25 september 20242 en 20 december 20243, waarmee u de tweede vervolgmeting van de Monitor Nationale Omgevingsvisie (NOVI) aanbiedt en de kabinetsreactie hierop. De leden van de fracties van de BBB, GroenLinks-PvdA, mede namens de fracties van de SP en de PvdD, en OPNL, mede namens de fracties van GroenLinks-PvdA, SP, ChristenUnie, PvdD en Volt, hebben naar aanleiding hiervan nog een aantal vragen en opmerkingen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB

In uw brief lezen de leden van de fractie van de BBB dat «het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) concludeert dat in de afgelopen tien jaar circa 60% van de woningbouw plaatsvond binnen bestaand bebouwd gebied. Tegelijkertijd vereist samenhangende verstedelijking, met aandacht voor wonen, werken, mobiliteit, gezondheid en leefomgevingskwaliteit, nog een stevige inzet. Het opschalen van de bouw van voldoende woningen blijft volgens het PBL een grote opgave, en daarbij moet ook rekening worden gehouden met voldoende arbeidsplaatsen en het goed ontsluiten van locaties. Ook signaleert het PBL dat de toegenomen agglomeratiekracht het vestigingsklimaat en de bereikbaarheid versterkt, met name in de Randstad. Dat de meeste woningbouw plaatsvindt binnen bestaand bebouwd gebied past in de trend en de wens tot het versterken van nabijheid, bereikbaarheid en agglomeratiekracht, en hiermee zitten we dus op de goede weg.»4

Daarnaast lezen deze leden dat «het PBL constateert dat niet alleen de natuurkwaliteit, maar ook de waterkwaliteit onder druk staat. Het grond- en oppervlaktewater bevat te veel schadelijke stoffen, zoals meststoffen, PFAS5 en bestrijdingsmiddelen. Nederland voldoet nog niet aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water en dat kan een risico vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen.»6 De leden van de BBB-fractie hebben naar aanleiding van deze passages in uw brief de volgende vragen:

  • 1. Het rapport «Elke regio telt» concludeert onder andere dat het rijksbeleid te weinig oog heeft voor het belang van voorzieningen in de regio’s en dat de beleidsfocus op sterke regio’s de kansen voor perifere regio’s belemmert. Kunt u uitleggen in hoeverre het genoemde rapport is verwerkt in de NOVI?

  • 2. In hoeverre «zitten we op de goede weg» (zie citaat hiervoor) als het vestigingsklimaat en de bereikbaarheid met name in de Randstad zijn versterkt?

  • 3. Kunt u uitleggen hoe er in de NOVI gewerkt wordt aan het belang van voorzieningen in de regio en de kansen voor perifere regio’s?

  • 4. Onder de Kaderrichtlijn Water (KRW) vallen 130 stoffen. Gewasbeschermingsmiddelen zorgen slechts voor een relatief klein deel (2,5%) voor normoverschrijdingen van het oppervlaktewater. Het aantal en de concentraties nemen door maatregelen zoals teeltvrije zones en anti-driftdoppen al jaren af. Door de succesvolle aanpak van gewasbeschermingsmiddelen zijn deze inmiddels slechts voor een klein deel verantwoordelijk voor de overschrijdingen van de KRW. Waarom worden medicijnresten, die voor een veel groter deel van de overschrijdingen zorgen, in uw brief niet genoemd?

  • 5. Wat doet u om PFAS en overige chemische middelen, die zorgen voor het leeuwendeel van de normoverschrijdingen die een risico vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen, succesvol aan te pakken?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA, mede namens de leden van de fracties van de SP en de PvdD

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA, mede namens de leden van de fracties van de SP en de PvdD, kijken met grote zorgen naar de eerste monitor van de NOVI. Toen de NOVI werd opgesteld, is er een milieueffectrapportage (mer) uitgevoerd. Daaruit bleek dat een van de hoofddoelen – een gezonde en schone leefomgeving – niet zonder aanvullend beleid gerealiseerd zou kunnen worden. Deze fracties hebben daar toentertijd al zorgen over geuit, ook in relatie tot de Omgevingswet.

Uit de tweede monitor blijkt nu dat, zoals destijds in de mer al werd gevreesd, het beleid onder de NOVI niet heeft geleid tot de beoogde versterking van een gezonde en schone leefomgeving. In plaats daarvan is er sprake van een verdere verzwakking van de natuur en leefomgeving in Nederland, terwijl het economisch klimaat zich wél positief heeft ontwikkeld. Dit gaat echter nog steeds ten koste van het natuurlijk kapitaal van de toekomstige generaties. De NOVI heeft in die zin niet de beoogde trendbreuk gebracht. En de huidige generatie «steelt» in die zin nog steeds van de (kansen en mogelijkheden) van toekomstige generaties. Dat vinden deze leden vanuit moreel, maar ook vanuit beleidsmatig oogpunt onacceptabel en zij stellen daarom de volgende vragen:

  • 1. De monitor stelt dat van de vier hoofddoelen met name de doelen die raken aan duurzaamheid achterblijven, dan wel een negatieve trend kennen. Is de regering het met deze leden eens dat dit in de mer van de NOVI al als belangrijk risico van de NOVI werd gezien?

  • 2. Welke verklaringen heeft de regering voor het desondanks niet voorkomen van negatieve trends op deze gebieden? De mer voorspelde immers al deze negatieve trend in het geval de regering niet voldoende aanvullende maatregelen zou nemen.

  • 3. Gebruikt de regering de instrumenten die zij op grond van de Omgevingswet heeft om deze negatieve trends te keren? Zo niet, waarom niet?

  • 4. Onder indicator 7 «woningbouw op ongunstige locaties bodem en water» zijn de ontwikkelingen zowel kort- als langjarig ongunstig. Het doelbereik is niet in beeld en bodem en water zijn nog steeds niet sturend. We zijn hard op weg naar 10% van de woningen in ongunstige locaties vanwege waterhuishouding en bodemdaling. Dat is om meerdere redenen problematisch, menen deze leden.

    • a. Kan de regering allereerst reflecteren op het gegeven dat verzekeraars zich steeds meer terugtrekken uit gebieden waar grote waterveiligheidsrisico’s bestaan? Welke verantwoordelijkheden ziet de regering voor zichzelf bij het beschermen van de burgers van Nederland tegen onoverkomelijk hoge schadelasten na overstromingen in gebieden waar die nu al voorspeld worden en verzekeringen (nu of op termijn) niet meer dekken?

    • b. Kan de regering reflecteren op de noodzaak van het principe dat bodem en water sturend zijn voor het realiseren van een veilig en natuurrijk Nederland, zowel in het heden als in de toekomst?

  • 5. Onder indicatoren 8 en 9 in de monitor blijkt dat de regering zich niet aan de eigen doelen ten aanzien van broeikasgassen houdt. Is de regering van mening dat het weer aan de rechter is om de regering aan de eigen wetgeving te houden? Of is de regering voornemens dit voorjaar met beleid te komen waarin het doelbereik weer in beeld komt? Zo ja, wanneer kan dit beleid verwacht worden?

  • 6. Als het gaat om het vestigingsklimaat, gaat het zeer goed vergeleken met de andere doelen van de NOVI. Waarom blijft de regering dan zo hameren op economische doelen en vestigingsklimaat? Is hier sprake van een «rechtse hobby» ten koste van het ontwikkelpotentieel van toekomstige generaties? Zo nee, waarom niet? Objectief is toch vast te stellen dat de andere doelen veel meer aandacht en inzet vragen om in een goede balans met de economie te komen?

  • 7. Onder indicator 33 wordt aangegeven dat de sociale cohesie onder druk staat. De regering wijst graag naar polarisatie, maar is daar regelmatig zelf de aanjager van, zo menen deze leden. Onder andere door plannen van de coalitiepartijen, die de sociale cohesie kunnen versterken, niet op te pakken en soms zelfs af te breken. Deze leden denken aan het uitbreiden van de bussen en fietsverbindingen in het landelijk gebied, het spreiden van voorzieningen zoals ziekenhuizen, en aan nivellerende inkomenspolitiek, waardoor de economische verschillen tussen klassen beperkt blijft. Waarom maakt deze regering de beloftes van PVV, NSC en BBB op dit gebied niet waar?

  • 8. Kan de regering onder Bereikbaarheid (paragraaf 2.3), en dan in het bijzonder voor internationale bereikbaarheid, ook een indicator «openbaar vervoer» opnemen, die kijkt naar bus- en treinbereikbaarheid? Kan de regering dat ook doen voor internationale fietsverbindingen?

  • 9. Bij indicator 50 «Vogels in de stad» staat alles op rood. Desondanks nam de regering het besluit om nestkastjes niet verplicht te maken. Deze leden zijn verheugd dat de regering door de Tweede Kamer werd teruggeroepen. Kan de regering aangeven hoe de NOVI en deze cijfers een rol hebben gespeeld bij het ontwikkelen van dit (teruggefloten) beleid?

  • 10. De regering stelt in de beantwoording van eerdere vragen van de fractie van GroenLinks-PvdA over geluidshinder dat de geluidshinder gaat afnemen voor omwonenden,7 al is dat minder dan eerder beloofd. Hoe kan het dat onder indicator 55 dan zowel de korte- als de lange termijntrend van geluidgehinderden door de luchtvaart negatief is?

  • 11. U schaft de ladder voor duurzame verstedelijking af, dan wel verzwakt die ernstig. Hoe wilt u de negatieve trends, die uit de NOVI-monitor naar voren komen, keren zonder deze ladder?

  • 12. De NOVI-monitor geeft bij deze leden aanleiding tot grote zorgen over het doelbereik van de NOVI. Er is een noodplan nodig om toekomstige generaties niet op te zadelen met een onbetaalbare rekening om tot een gezonde en schone leefomgeving te komen. Wat gaat de regering doen om de doelen van de NOVI alsnog bereiken? Te beginnen bij de doelen die betrekking hebben op natuur, water en een gezonde leefomgeving.

Vragen en opmerkingen van het lid van de fractie van OPNL, mede namens de leden van de fracties van de SP, ChristenUnie, PvdD en Volt

De leden van de fracties OPNL, SP, ChristenUnie, PvdD en Volt hebben met interesse kennisgenomen van de brief met de kabinetsreactie op de Monitor van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 2024. Naar aanleiding hiervan hebben deze leden nog een aantal vragen:

  • 1. Uw brief gaat in op de verschillende doelen en indicatoren vanuit de NOVI, maar deze leden missen een algemene beoordeling hiervan. Kunt u toelichten in hoeverre u van mening bent dat de doelen van de NOVI uit 2020 in bereikt zijn?

  • 2. De NOVI 2024 is niet het enige instrument van de overheid waarmee plannen voor de leefomgeving inzichtelijk worden gemaakt. Hoe verhoudt de NOVI zich tot het Nationaal MilieuProgramma en het Programma NOVEX? Welke toegevoegde waarde heeft de NOVI ten opzichte van deze andere programma’s?

Volgens het Planbureau voor Leefomgeving (PBL) is door een cumulatie van milieuproblemen de gezondheid van mens en natuur aangetast. De regering geeft in dit kader aan op een andere manier aan de internationale doelstellingen voor natuur, water en klimaat te gaan werken.

  • 3. Kunt u toelichten waarom u ervoor kiest de nadruk te verleggen van maatregelen naar het stellen van doelen?

  • 4. Kunt u tevens toelichten waarom u een koerswisseling noodzakelijk acht, mede gelet op de recente Greenpeace-uitspraak?8

De kabinetsreactie op de NOVI luidt: «Door een regionaal gedifferentieerde ontwikkelstrategie brengen we meer balans in de ontwikkeling van de regio’s onderling en zorgen we er tegelijk voor dat we binnen die regio’s de kwaliteit van leven verbeteren.»9

  • 5. Kunt u concrete voorbeelden geven waarin deze regionaal gedifferentieerde ontwikkelingsstrategie is terug te zien? Worden hiermee (deels) de NOVEX-gebieden bedoeld?

  • 6. Het PBL signaleert dat de toegenomen agglomeratiekracht het vestigingsklimaat en de bereikbaarheid met name heeft versterkt in de Randstad. Bent u van plan om ook deze ontwikkeling in balans te brengen tussen de regio’s onderling, wat in dit geval dus een versterking van het vestigingsklimaat buiten de Randstad betekent?

  • 7. U geeft aan dat de verschillende regio’s om een onderscheidende aanpak vragen. Deelt u de opvatting van deze leden dat, om gelijke kansen te creëren, er ongelijk moet worden geïnvesteerd? Zo ja, op welke manier is dit terug te zien?

  • 8. Kunt u toelichten hoe de regionaal gedifferentieerde ontwikkelingsstrategie wordt gerealiseerd, terwijl volgens de PLG de financiële mogelijkheden voor een gebiedsgerichte aanpak juist afnemen door het vervallen van het Transitiefondsbudget?10

De kabinetsreactie op de NOVI luidt: «Het vitaliseren van regio’s, waar de brede welvaart juist gebaat is bij een ontwikkeling die aansluit op de lokale vraag, die veelal minder omvangrijk is.»11 Dit sluit naadloos aan bij (de gedachte achter) het rapport «Elke regio telt!».

  • 9. Bent u voornemens de aanbevelingen van het rapport «Elke regio telt!» in de Nota Ruimte12 te implementeren? Zo ja, op welke wijze?

  • 10. Bent u bereid concrete, verifieerbare en meetbare doelstellingen vast te stellen voor het vitaliseren van de regio’s, zodat:

    • a. deze doelstellingen voor decentrale overheden als handelingskader kunnen dienen, waardoor afgebakende bevoegdheden worden gecreëerd om overlap en ruis te voorkomen;

    • b. deze doelstellingen tevens als kader kunnen dienen voor de NOVEX-gebieden, zodat de voortgang nauwkeurig gemonitord en geëvalueerd kan worden?

De kabinetsreactie op de NOVI luidt: «Vanuit de ambitie om toe te werken naar een hoofdstructuur van robuustere natuurgebieden werkt het kabinet aan een herijking van de Natura 2000-gebieden.»13

  • 11. Kunt u toelichten wat u bedoelt met «herijking»? Welke concrete gevolgen heeft dit voor de Natura 2000-gebieden?

  • 12. Wat betekent deze herijking voor de agrarische sector, het opwekken van duurzame energie en het landschapsbeheer (in aangrenzende) gebieden?

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, E. Kemperman

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 maart 2025

Hierbij stuur ik u de antwoorden op de vragen van de commissie voor Infrastructuur en Waterstaat / Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van de Eerste Kamer n.a.v. de vragen over de kabinetsreactie op de Monitor van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 2024.

Fractie BBB

In uw brief lezen de leden van de fractie van de BBB dat «het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) concludeert dat in de afgelopen tien jaar circa 60% van de woningbouw plaatsvond binnen bestaand bebouwd gebied. Tegelijkertijd vereist samenhangende verstedelijking, met aandacht voor wonen, werken, mobiliteit, gezondheid en leefomgevingskwaliteit, nog een stevige inzet. Het opschalen van de bouw van voldoende woningen blijft volgens het PBL een grote opgave, en daarbij moet ook rekening worden gehouden met voldoende arbeidsplaatsen en het goed ontsluiten van locaties. Ook signaleert het PBL dat de toegenomen agglomeratiekracht het vestigingsklimaat en de bereikbaarheid versterkt, met name in de Randstad. Dat de meeste woningbouw plaatsvindt binnen bestaand bebouwd gebied past in de trend en de wens tot het versterken van nabijheid, bereikbaarheid en agglomeratiekracht, en hiermee zitten we dus op de goede weg.»

Daarnaast lezen deze leden dat «het PBL constateert dat niet alleen de natuurkwaliteit, maar ook de waterkwaliteit onder druk staat. Het grond- en oppervlaktewater bevat te veel schadelijke stoffen, zoals meststoffen, PFAS4 en bestrijdingsmiddelen. Nederland voldoet nog niet aan de doelen van de De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Kaderrichtlijn Water en dat kan een risico vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen.»5 De leden van de BBB-fractie hebben naar aanleiding van deze passages in uw brief de volgende vragen:

1. Vraag: Het rapport «Elke regio telt» concludeert onder andere dat het rijksbeleid te weinig oog heeft voor het belang van voorzieningen in de regio’s en dat de beleidsfocus op sterke regio’s de kansen voor perifere regio’s belemmert. Kunt u uitleggen in hoeverre het genoemde rapport is verwerkt in de NOVI?

Antwoord: «Elke Regio Telt» is in maart 2023 door de adviesraden aan het toenmalige kabinet aangeboden. De NOVI is uitgekomen in 2020. Daarom is dit adviesrapport niet in de NOVI verwerkt.

Momenteel werk ik aan de nieuwe Nota Ruimte, de opvolger van de NOVI. Hierin maak ik gebruik van de kennis en informatie die het adviesrapport Elke Regio Telt heeft opgeleverd. Mijn uitgangspunt in de nieuwe Nota Ruimte is dat elke regio telt, maar niet elke regio hetzelfde is. Om zo goed mogelijk tegemoet te komen aan de specifieke opgaven per regio hanteer ik in de Nota Ruimte een regionaal gedifferentieerde ruimtelijk-economische inzet. Binnen deze inzet onderscheid ik vier strategieën: het vitaliseren van luwere regio’s met een beperkte groeiopgave, het initiëren van een grotere economische ontwikkeling in een aantal regio’s waar de randvoorwaarden daarvoor op orde zijn, het stimuleren van woningbouw en economische ontwikkeling in regio’s in de nabijheid van het economisch kerngebied en het op een goede manier accommoderen van de economische en bevolkingsgroei in het economisch kerngebied. Voor de regio’s met een kleinere economische en bevolkingsgroei en verder gelegen van het economisch kerngebied hanteer ik de strategie «vitaliseren». Ter verdieping onderzoek ik, richting de ontwerp Nota Ruimte, welke inzet nodig is op het vlak van, onder andere, voorzieningen en leefbaarheid.

Verder heeft de Minister van BZK uw Kamer in december 2024 geïnformeerd over het «Nationaal Programma Vitale Regio’s». In dit programma wordt concrete uitwerking gegeven aan de aanbevelingen van de adviesraden. Ik werk samen met de Minister van BZK om deze uitwerking, daar waar het gaat om de fysieke leefomgeving, mee te nemen in de nieuwe Nota Ruimte.

2. Vraag: In hoeverre «zitten we op de goede weg» (zie citaat hiervoor) als het vestigingsklimaat en de bereikbaarheid met name in de Randstad zijn versterkt?

Antwoord: De NOVI-monitor is geënt op de NOVI uit 2020 en maakt zichtbaar in hoeverre de daarin gestelde doelen worden bereikt. De classificatie «we zitten op de goede weg» slaat op de constatering in de NOVI-monitor dat de meerderheid van de nieuwe bebouwing binnenstedelijk plaatsvindt. In de NOVI is het volgende als inzet benoemd: « Het Rijk zet in op het binnenstedelijk bouwen van woningen, bedrijven en voorzieningen waar nodig; pas daarna is realisering aan de randen van verstedelijkt gebied aan de orde ». Omdat uit de NOVI-monitor duidelijk wordt dat circa 60% van de bebouwing binnenstedelijk gebied plaatsvindt, is in de NOVI-monitor de classificatie gegeven dat we op de goede weg zitten. Daarbij moet worden opgemerkt dat dit een doel is uit de NOVI uit 2020 en dat dit kabinet inmiddels nieuwe stappen heeft gezet om de grote opgave ten aanzien van woningbouw te realiseren. Het terugdringen van het woningtekort is voor dit kabinet een topprioriteit. Op de Woontop heb ik landelijke wederkerige afspraken gemaakt tussen het Rijk, medeoverheden, investeerders, marktpartijen en woningcorporaties om ervoor te zorgen dat er wel 100.000 woningen per jaar worden gerealiseerd, waar ik de Tweede Kamer recent over heb geïnformeerd (Kamerstuk 32 847 nr. 1237). Ik wil niet alleen aanvullen op bestaande woningbouwlocaties, maar ook nieuwe gebieden voor grootschalige woningbouw aanwijzen. Daarbij kijk ik ook naar de ontsluiting, de ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid en de benodigde voorzieningen.

Ook heeft het vorige kabinet het voorontwerp Nota Ruimte uitgebracht, met daarin een nieuwe koers voor de verbetering van het vestigingsklimaat en de bereikbaarheid in heel Nederland. Richting de ontwerp Nota Ruimte doe ik een verdere verdieping op deze koers. Onderdeel hiervan is een regionaal gedifferentieerde inzet voor ruimtelijk-economische ontwikkeling, waarin ik zo goed mogelijk tegemoet kom aan de specifieke opgaven in elke regio. Hierin onderscheid ik vier strategieën: het vitaliseren van luwere regio’s met een beperkte groeiopgave, het initiëren van een grotere economische ontwikkeling in een aantal regio’s waar de randvoorwaarden daarvoor op orde zijn, het stimuleren van woningbouw en economische ontwikkeling in regio’s in de nabijheid van het economisch kerngebied en het op een goede manier accommoderen van de economische en bevolkingsgroei in het economisch kerngebied.

Deze vier strategieën werken door in nadere keuzes in bijvoorbeeld de ruimtelijk-economische visie waar de Minister van EZ aan werkt, in de uitwerking van de mobiliteitsvisie waar de Minister van IenW aan werkt en in de keuze voor nieuwe gebieden voor grootschalige woningbouw waar ikzelf aan werk.

3. Vraag: Kunt u uitleggen hoe er in de NOVI gewerkt wordt aan het belang van voorzieningen in de regio en de kansen voor perifere regio’s?

Antwoord: In de NOVI uit 2020 wordt het belang van een goede bereikbaarheid van voorzieningen voor alle Nederlanders onderschreven. Ook wordt er gesignaleerd dat voorzieningen onder druk komen te staan in regio’s die te kampen hebben met een afnemend inwoneraantal. In de Nota Ruimte geven we aan dat we in alle regio's in Nederland streven naar een goede balans tussen wonen, werken, voorzieningen en groen. Geen regio is echter hetzelfde. Daarom is in het voorontwerp Nota Ruimte de ruimtelijke strategie voor onderscheidende regionale ontwikkeling geïntroduceerd. Volgens de vierdeling: «accommoderen» in regio’s met een autonome trend tot concentratie van mensen en economie in regio’s met veel dynamiek; «stimuleren» en herstructureren van de ruimtelijk-economische ontwikkeling in strategisch gelegen regio’s; het «initiëren» van een onderscheidende economische ontwikkeling in regio’s op grotere afstand van het economisch kerngebied en het «vitaliseren» van luwe en meer landelijke regio’s, passend bij de kenmerken en kwaliteiten van het gebied Voor regio's waarvoor wij de strategie «vitaliseren» voor ogen hebben zullen we in de Nota Ruimte in beeld brengen welke bouwstenen of ingrediënten van belang zijn om invulling te geven aan de strategie en regio specifieke kansen in beeld brengen, op basis waarvan vervolgstappen kunnen worden bepaald, in afstemming met het Nationaal Programma Vitale Regio’s. Daarnaast is voorzieningen een belangrijk onderdeel binnen de functies van de dagelijkse samenleving.

4. Vraag: Onder de Kaderrichtlijn Water (KRW) vallen 130 stoffen. Gewasbeschermingsmiddelen zorgen slechts voor een relatief klein deel (2,5%) voor normoverschrijdingen van het oppervlaktewater. Het aantal en de concentraties nemen door maatregelen zoals teeltvrije zones en anti-driftdop-pen al jaren af. Door de succesvolle aanpak van gewasbeschermingsmiddelen zijn deze inmiddels slechts voor een klein deel verantwoordelijk voor de overschrijdingen van de KRW. Waarom worden medicijnresten, die voor een veel groter deel van de overschrijdingen zorgen, in uw brief niet genoemd?

Antwoord: Medicijnresten vormen inderdaad ook een risico voor de waterkwaliteit. Dat benoem ik in mijn brief op pagina 7. De Minister van IenW is verantwoordelijk voor de KRW en de wijze waarop de doelen worden behaald. Momenteel leiden medicijnresten niet tot normoverschrijdingen van de KRW omdat daar nog geen normen voor gelden. Een voorstel tot normering voor een aantal medicijnresten is momenteel onderdeel van een voorgestelde aanpassing van de KRW en de daarmee samenhangende Richtlijn prioritaire stoffen. In de Ketenaanpak «Medicijnresten uit Water» werkt de rijksoverheid samen met de zorg- en watersector aan het doel de belasting van grond- en oppervlaktewater met medicijnresten terug te dringen. De recente aanpassing van de Richtlijn stedelijk afvalwater (die is gepubliceerd in december 2024) voorziet in een verplichte zuiveringsstap voor een aantal rioolwaterzuiveringsinstallaties waarbij microverontreinigingen, zoals medicijnresten, worden verwijderd. Dit benoemen de Ministers van IenW en VWS in hun Kamerbrief over uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor medicijnen en cosmetica.

Ten aanzien van uw opmerking over dat gewasbeschermingsmiddelen zorgen voor slechts 2,5 procent van de normoverschrijdingen van het oppervlakte water merk ik op dat het percentage van 2,5 procent afkomstig is uit een factsheet van Croplife en is bepaald als percentage van normoverschrijdingen van alle stoffen. In de Kaderrichtlijn water (KRW) wordt gekeken naar 130 stoffen waarvan er 42 normen overschrijden. Van die 42 zijn er 11 toegelaten gewasbeschermingsmiddelen (ruim 25 procent) die normen overschrijden. Het aantal meetpunten in het Landelijk Meetnet gewasbeschermingsmiddelen dat een normoverschrijding voor gewasbeschermingsmiddelen laat zien is sinds 2018 ongeveer 50 procent.

5. Vraag: Wat doet u om PFAS en overige chemische middelen, die zorgen voor het leeuwendeel van de normoverschrijdingen die een risico vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen, succesvol aan te pakken?

Antwoord: De Minister van IenW is verantwoordelijk voor de KRW en de wijze waarop de doelen worden behaald, de Staatssecretaris van IenW-OVenM is verantwoordelijk voor het beleid inzake het op de markt brengen en emissies van stoffen.

De KRW reguleert de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Daarin is voorzien in normering van stoffen die een groot risico vormen in en via het watermilieu, via de richtlijn prioritaire stoffen. Op dit moment is van de stofgroep PFAS de stof PFOS genormeerd voor oppervlaktewater. Ook voor PFAS worden aanvullende normen voorgesteld in een wijzigingsvoorstel voor de KRW, richtlijn Prioritaire Stoffen en de Grondwaterrichtlijn. Voor PFAS in grondwater wordt een norm van 4,4 nanogram per liter voorgesteld voor de vier meest problematische PFAS; en voor een groep van twintig andere PFAS een norm van 100 nanogram per liter. Voor oppervlaktewater wordt een somnorm van 4,4 nanogram per liter voor 24 PFAS voorgesteld.

Specifiek voor PFAS zet het kabinet in op vermindering van PFAS via een aantal sporen:

  • Een zo breed mogelijk PFAS-verbod. Nederland is initiatiefnemer van een Europees verbod op de productie, het gebruik en op de markt brengen van (producten met) PFAS. Als bedrijven geen PFAS meer gebruiken in hun producten, zal de vervuiling op termijn afnemen;

  • Zorgen dat er zo weinig mogelijk PFAS in het milieu terechtkomt via de minimalisatie- en rapportageverplichting;

  • Met de relevante industrie zoeken en overschakelen naar alternatieven voor PFAS (Actieprogramma PFAS)

  • De blootstelling aan PFAS zo veel mogelijk voorkomen. Het RIVM doet onderzoek naar de mogelijkheden om de blootstelling van de mens aan PFAS te monitoren en te verminderen.

Bovendien wordt gewerkt aan invulling van de motie-Gabriëls (TK 36 600 XII, nr. 29), die de regering oproept om een verbod op het lozen van PFAS uit te werken. Overeenkomstig de toezegging van de Minister van IenW wordt daarin ook de mogelijkheid van een nationaal verbod op PFAS onderzocht. Een brief hierover volgt dit voorjaar.

Daarnaast zet Nederland via het beleid voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS-beleid) in op het weren van gevaarlijke stoffen uit de leefomgeving. ZZS zijn stoffen die gevaarlijk zijn voor mens en milieu omdat ze bijvoorbeeld de voortplanting belemmeren, kankerverwekkend zijn of zich in de voedselketen ophopen. Het ZZS-beleid verplicht bedrijven hun lozingen en uitstoot van ZZS naar lucht en water te vermijden of, als dat niet haalbaar is, de emissies zoveel mogelijk te beperken (minimalisatieverplichting) en eens in de vijf jaar te rapporteren in een Vermijdings- en reductieprogramma hoe dat wordt gerealiseerd. Recent heeft de Minister van IenW uw kamer geïnformeerd dat alle PFAS als zijn ZZS aangemerkt (Kamerbrief over voortgang moties en ontwikkelingen PFAS, Kamerstuk 35 334 nr. 321).

Fractie GroenLinks-PvdA, mede namens de leden van de fracties van de SP en PvdD

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA, mede namens de leden van de fracties van de SP en de PvdD, kijken met grote zorgen naar de eerste monitor van de NOVI. Toen de NOVI werd opgesteld, is er een milieueffectrapportage (mer) uitgevoerd. Daaruit bleek dat een van de hoofddoelen – een gezonde en schone leefomgeving – niet zonder aanvullend beleid gerealiseerd zou kunnen worden. Deze fracties hebben daar toentertijd al zorgen over geuit, ook in relatie tot de Omgevings-wet.

Uit de tweede monitor blijkt nu dat, zoals destijds in de mer al werd gevreesd, het beleid onder de NOVI niet heeft geleid tot de beoogde versterking van een gezonde en schone leefomgeving. In plaats daarvan is er sprake van een verdere verzwakking van de natuur en leefomgeving in Nederland, terwijl het economisch klimaat zich wél positief heeft ontwikkeld. Dit gaat echter nog steeds ten koste van het natuurlijk kapitaal van de toekomstige generaties. De NOVI heeft in die zin niet de beoogde trendbreuk gebracht. En de huidige generatie «steelt» in die zin nog steeds van de (kansen en mogelijkheden) van toekomstige generaties. Dat vinden deze leden vanuit moreel, maar ook vanuit beleidsmatig oogpunt onacceptabel en zij stellen daarom de volgende vragen:

1. Vraag: De monitor stelt dat van de vier hoofddoelen met name de doelen die raken aan duurzaamheid achterblijven, dan wel een negatieve trend kennen. Is de regering het met deze leden eens dat dit in de mer van de NOVI al als belangrijk risico van de NOVI werd gezien?

Antwoord: In de planMER van de huidige NOVI werden inderdaad in het bijzonder milieukwaliteit, gezondheid, welzijn, natuur en landschap als kwetsbare onderwerpen geïdentificeerd.

De opgaven in ons land, die ook door het PBL worden gesignaleerd, vragen om toekomstbestendige keuzes. Vanwege de schaarse ruimte is het van groot belang om integrale en gebiedsgerichte ruimtelijke afwegingen te maken voor de inrichting van Nederland richting 2030, 2050 en met een doorkijk naar 2100. Daarom wordt op dit moment gewerkt aan een nieuwe Nota Ruimte, de nieuwe Nationale Omgevingsvisie. Hierin worden alle ruimtelijke belangen van de verschillende ruimtelijke opgaven in samenhang opgenomen. De resultaten van de monitor van de Nationale Omgevingsvisie worden betrokken bij het maken van aanvullende keuzes en maatregelen in de Nota Ruimte.

2. Vraag: Welke verklaringen heeft de regering voor het desondanks niet voorkomen van negatieve trends op deze gebieden? De mer voorspelde immers al deze negatieve trend in het geval de regering niet voldoende aanvullende maatregelen zou nemen.

Antwoord: De opgaven en uitdagingen in de fysieke leefomgeving zijn sinds publicatie van de NOVI steeds groter en complexer geworden. Op nationaal niveau worden de ruimtelijke opgaven uitgewerkt in onder andere de nationale programma’s en de gebiedsgerichte programma’s. Het Rijk heeft de regie op de ruimtelijke ordening weer naar zich toe getrokken, zodat we de ruimte in Nederland eerlijk verdelen, met aandacht voor de kwaliteit van de leefomgeving. In de nieuwe Nota Ruimte leggen we de hoofdlijnen van het beleid voor de ontwikkeling van de leefomgeving van Nederland vast. Om de doelen voor de brede leefomgeving te kunnen halen, worden die bij het maken van de ruimtelijke keuzes in de Nota Ruimte meegewogen. In het programma NOVEX maken we op dit moment afspraken met medeoverheden in NOVEX-gebieden en met provincies in ruimtelijke arrangementen. Deze afspraken zullen ook gaan over de kwetsbare onderwerpen. Als de afspraken zijn vastgesteld, begint de uitvoering en zullen de effecten blijken.

Met bijvoorbeeld het Nationaal MilieuProgramma wordt gewerkt aan een plan om vervuiling van onze leefomgeving aan te pakken met slimmer beleid. T.a.v. de doelstellingen voor natuur, water en klimaat werkt het kabinet aan de nieuwe aanpak Ruimte voor Landbouw en Natuur (RLN). Aangezien deze programma’s nog in ontwikkeling zijn, kan nog niet concreet uitvoering worden gegeven aan aanvullend beleid voor het realiseren van een gezonde en schone leefomgeving.

3. Vraag: Gebruikt de regering de instrumenten die zij op grond van de Omgevingswet heeft om deze negatieve trends te keren? Zo niet, waarom niet?

Antwoord: De Nota Ruimte wordt de nieuwe nationale omgevingsvisie onder de Omgevingswet. Dit is een integrale visie met strategische hoofdkeuzen van het beleid voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn. De concrete doorwerking van de Nota Ruimte vindt plaats door middel van Omgevingswet instrumenten zoals programma’s, omgevingswaarden en algemene rijksregels en door het Rijk ingestelde vergunningplichten in het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving, en waar nodig instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De instructieregels werken vervolgens door in de provinciale omgevingsverordeningen en de omgevingsplannen van gemeenten. Voorbeeld van een instructieregel vanuit het Rijk betreft het verbod op hyperscale datacenters dat gemeenten in het omgevingsplan moeten opnemen. Als voor het bereiken van de doelen uit de nationale omgevingsvisie nadere uitwerking nodig is, zijn instrumenten als projectbesluiten en omgevingsvergunningen beschikbaar. Daarnaast wordt met het programma NOVEX gewerkt aan een versnelde uitvoering van de nationale omgevingsvisie voor gebieden die te maken hebben met grootschalige dan wel gestapelde ruimtelijke opgaven. Dit vindt plaats samen met de regio’s. Ook kan gewerkt worden met interbestuurijke afweegkaders zoals de Voorkeursvolgorde zon.

4. Inleiding volgende vraag: Onder indicator 7 «woningbouw op ongunstige locaties bodem en water» zijn de ontwikkelingen zowel kort- als langjarig ongunstig. Het doelbereik is niet in beeld en bodem en water zijn nog steeds niet sturend. We zijn hard op weg naar 10% van de woningen in ongunstige locaties vanwege waterhuishouding en bodemdaling. Dat is om meerdere redenen problematisch, menen deze leden.

a. Vraag: Kan de regering allereerst reflecteren op het gegeven dat verzekeraars zich steeds meer terugtrekken uit gebieden waar grote waterveiligheidsrisico’s bestaan? Welke verantwoordelijkheden ziet de regering voor zichzelf bij het beschermen van de burgers van Nederland tegen onoverkomelijk hoge schadelasten na overstromingen in gebieden waar die nu al voorspeld worden en verzekeringen (nu of op termijn) niet meer dekken?

Antwoord: Het signaal dat verzekeraars zich in Nederland steeds meer terugtrekken uit gebieden waar grote waterveiligheidsrisico’s bestaan herkent het kabinet niet. Het kabinet ziet waterveiligheid als cruciaal belang bij de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Zo omschrijven we dat ook in het regeerprogramma: « Daarbij moet het rivierengebied ook beschermd worden tegen hoogwater » en « Voor Nederland met zijn laaggelegen ligging en doorsneden door vele rivieren, geldt dat het werken aan de waterveiligheid nooit af is ». Het Rijk zet daarom allereerst in op het voorkomen van overstromingen door met waterschappen te zorgen dat primaire waterkeringen voldoen aan strenge waterveiligheidsnormen. De Minister van IenW werkt in dat kader ook aan een nieuw programma Ruimte voor de Rivier en aan een actualisatie van het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Recent heeft de Minister van IenW uw Kamer, in het verlengde hiervan, geïnformeerd over de actualisatie van de Beleidslijn grote rivieren (Bgr). Deze actualisatie is nodig om Nederland te blijven beschermen tegen het water en om ervoor te zorgen dat we hier, ook in de toekomst, veilig kunnen blijven leven.

Op 18 juni 2024 is de Tweede Kamer verder geïnformeerd over de verkenning met het Verbond van verzekeraars over verzekerbaarheid van overstromingsrisico’s (Kamerstuk 32 013 nr. 291). Hieruit is gebleken dat schade als gevolg van overstromingen uit het regionale watersysteem (niet-primaire waterkeringen) en door neerslag redelijkerwijs verzekerbaar is. Deze schade is door verzekeraars in toenemende mate toegevoegd in de dekkingsvoorwaarden van opstal- en inboedelverzekeringen en inmiddels is meer dan 90% van de particuliere huishoudens verzekerd is voor dit type schade. Daarnaast is in de brief toegelicht waarom is besloten om (momenteel onverzekerbare) schade na overstromingen van primaire keringen (vanuit de grote rivieren en zee), niet verzekerbaar te maken. Bij deze vorm van onverzekerbare schade kan de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) een tegemoetkoming bieden aan gedupeerden. Momenteel wordt samen met verzekeraars onderzocht of verzekeraars een rol kunnen spelen in het uitvoeringsproces van de Wts om schadeafhandeling voor gedupeerden zo eenvoudig en snel mogelijk te kunnen maken. De Minister van Justitie en Veiligheid zal de Tweede Kamer deze zomer informeren over de voortgang van dit onderzoek.

b. Vraag: Kan de regering reflecteren op de noodzaak van het principe dat bodem en water sturend zijn voor het realiseren van een veilig en natuurrijk Nederland, zowel in het heden als in de toekomst?

Antwoord: Onder het vorige kabinet werd de term «water en bodem sturend» gehanteerd. Door sommigen werd «water bodem sturend» ingevuld als «water en bodem bepalend», en daarmee werd het onbedoeld allesbepalend en werd het vooral als een belemmering gezien voor de ruimtelijke ordening en inrichting van ons land, en meer in het bijzonder voor de grote woningbouwopgave. Dat is niet waar we voor staan. We willen ons juist richten op wat wél kan en moet, gebaseerd op de kennis die we hebben van ons water- en bodemsysteem in een veranderend klimaat. We willen op zoek naar oplossingen die de verschillende belangen verenigen in plaats van scheiden, door zoveel mogelijk multifunctioneel ruimtegebruik en creatieve oplossingen. Daarom hanteren we vanuit het Rijk nu de term «rekening houden met».

Voor toekomstige welvaart en veiligheid zijn keuzes in de ruimtelijke ordening die rekening houden met water en bodem van belang. Dat doen we bijvoorbeeld bij het bouwen van huizen, om te voorkomen dat nieuwe huizen op termijn gaan verzakken of een groot risico kennen op wateroverlast en schade (zoals funderingen). Daar is niemand bij gebaat. Tegelijkertijd betekent «rekening houden met» ook dat we meebewegen met water en bodem en soms bijvoorbeeld accepteren dat er wateroverlast is. Denk aan een tuin van een woning die af en toe onder water komt te staan wanneer deze grenst aan een sloot die soms overloopt. «Rekeninghouden met» werkt dus twee kanten op. Het accent komt daarbij te liggen op wat er wel kan en hoe we daarvoor zorgen. We moeten creatief zijn en slimme keuzes maken met goede technische oplossingen, daar waar mogelijk, houdbaar en betaalbaar.

Op de Woontop hebben we dit nader uitgewerkt in een afspraak (10b). Voor locaties waar het noodzakelijk is om bij het bouwen van woningen rekening te houden met water en bodem stellen we uniforme kaders op. Ook komen we tot werkafspraken zodat waterschappen vroegtijdig bij de planvorming van gemeenten worden betrokken. Daarnaast gaan we aan de slag met innovatieve oplossingen en ontwerpconcepten waarmee we op deze locaties rekening houden met water en bodem. Zo geven we op verantwoorde wijze invulling aan de grote woningbouwopgave.

5. Vraag: Onder indicatoren 8 en 9 in de monitor blijkt dat de regering zich niet aan de eigen doelen ten aanzien van broeikasgassen houdt. Is de regering van mening dat het weer aan de rechter is om de regering aan de eigen wetgeving te houden? Of is de regering voornemens dit voorjaar met beleid te komen waarin het doelbereik weer in beeld komt? Zo ja, wanneer kan dit beleid verwacht worden?

Antwoord: In de Klimaatnota 2024 (kenmerk: 32813–1416), heeft het kabinet aangekondigd dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Regeerprogramma, binnen bereik komen. Het kabinet zal hierbij de reguliere begrotingscyclus volgen, om de benodigde besluitvorming zorgvuldig te kunnen voorbereiden en aan te kunnen sluiten op het hoofdbesluitvormingsmoment.

6. Vraag: Als het gaat om het vestigingsklimaat, gaat het zeer goed vergeleken met de andere doelen van de NOVI. Waarom blijft de regering dan zo hameren op economische doelen en vestigingsklimaat? Is hier sprake van een «rechtse hobby» ten koste van het ontwikkelpotentieel van toekomstige generaties? Zo nee, waarom niet? Objectief is toch vast te stellen dat de andere doelen veel meer aandacht en inzet vragen om in een goede balans met de economie te komen?

Antwoord: Het kabinet heeft specifiek voor het monitoren van het vestigings- en ondernemersklimaat in december een actuele monitor naar uw Kamer gestuurd (Kst 32 637, nr 659). Samenvattend: Het Nederlandse ondernemingsklimaat scoort volgens bedrijven nog net een voldoende, en Nederland blijft aansluiting houden bij de internationale kopgroep qua concurrentiekracht en innovatievermogen. Zowel de waardering van bedrijven als de internationale concurrentiepositie vertonen wel een dalende trend. Daarom heeft het kabinet oog voor het vestigingsklimaat. Het versterken van het vestigingsklimaat is ook voor de lange termijn van groot belang, niet alleen vanwege de huidige groei van bevolking en daarmee ook banen, maar ook bij de transitie naar een duurzame en circulaire economie.

7. Vraag: Onder indicator 33 wordt aangegeven dat de sociale cohesie onder druk staat. De regering wijst graag naar polarisatie, maar is daar regelmatig zelf de aanjager van, zo menen deze leden. Onder andere door plannen van de coalitiepartijen, die de sociale cohesie kunnen versterken, niet op te pakken en soms zelfs af te breken. Deze leden denken aan het uitbreiden van de bussen en fietsverbindingen in het landelijk gebied, het spreiden van voorzieningen zoals ziekenhuizen, en aan nivellerende inkomenspolitiek, waardoor de economische verschillen tussen klassen beperkt blijft. Waarom maakt deze regering de beloftes van PVV, NSC en BBB op dit gebied niet waar?

Antwoord: Met het nieuwe Rijksprogramma voor Vitale Regio's werk het kabinet aan het in stand houden van een goed voorzieningenaanbod en het bieden van kansen op opleiding en werk in alle regio's. Ook gaat het kabinet met dit programma zorgen dat rijksbeleid beter werkt voor alle regio’s en daarmee voor alle mensen in Nederland, door kritisch naar de eigen werkwijze te kijken. In de nieuwe Nota Ruimte zal daarnaast extra aandacht zijn voor ontwikkeling in alle regio's van ons land, op basis van kansen en lokale kracht en draagvlak. Dat komt onder ander tot uitdrukking in een bij verschillende regio’s passende strategie. Die varieert van het ook naar 2050 accommoderen van hoge economische dynamiek, het stimuleren van regionale economie om een goede woon-werkbalans te behouden, het initiëren van een sterkere regionale economische ontwikkeling in regio’s waar al een stevige demografische, economische en kennisbasis is, tot het vitaliseren van regio’s, waar we bij de lokale kansen aansluiten voor versterking van steden en regiokernen en verbeteren van de leefbaarheid van het landelijk gebied.

8. Vraag: Kan de regering onder Bereikbaarheid (paragraaf 2.3), en dan in het bijzonder voor internationale bereikbaarheid, ook een indicator «openbaar vervoer» opnemen, die kijkt naar bus- en trein-bereikbaarheid? Kan de regering dat ook doen voor internationale fietsverbindingen?

Antwoord: Indicatoren in de NOVI-monitor volgen uit beleidsdoelen die zijn geformuleerd in de Nationale Omgevingsvisie. De NOVI (2020) zet in op de verbetering van internationale treinverbindingen als duurzaam alternatief voor korte en middellange vliegreizen. Daarbij is prioriteit gegeven aan verbindingen met Duitsland en België, zoals verbeteringen aan de hogesnelheidslijnen en grensoverschrijdende intercity’s. Daarnaast wordt in de NOVI grensoverschrijdend regionaal OV gestimuleerd in de grensregio’s met Duitsland en België.

Deze doelen zijn nog niet vertaald naar indicatoren in de NOVI-monitor, omdat er op dit moment geen geschikte data beschikbaar zijn om deze ontwikkelingen goed in beeld te brengen. Voor «Internationaal personenvervoer» en «Verhouding vliegtuig/trein op afstanden tot 800 kilometer» kan het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) nog geen indicatoren opstellen omdat de benodigde data tot dusverre niet openbaar zijn.

Op dit moment werk ik aan de nieuwe Nota Ruimte, waarvan ik het ontwerp voor de zomer naar de Tweede Kamer zal sturen. In de Nota Ruimte maak ik ruimtelijke keuzes en stel ik doelen op het vlak van wonen, werken en bereikbaarheid. In samenwerking met mijn collega’s in het kabinet, waaronder de Minister en Staatssecretaris van IenW, zal ik ook bereikbaarheid in ogenschouw nemen.

9. Vraag: Bij indicator 50 «Vogels in de stad» staat alles op rood. Desondanks nam de regering het besluit om nestkastjes niet verplicht te maken. Deze leden zijn verheugd dat de regering door de Tweede Kamer werd teruggeroepen. Kan de regering aangeven hoe de NOVI en deze cijfers een rol hebben gespeeld bij het ontwikkelen van dit (teruggefloten) beleid?

Antwoord: NOVI heeft geen rol gespeeld in de afweging. De afweging is gebaseerd op het Regeerprogramma, waarin is opgenomen dat het kabinet geen nieuwe duurzaamheidsregels voor woningen afkondigt.

10. Vraag: De regering stelt in de beantwoording van eerdere vragen van de fractie van GroenLinks-PvdA over geluidshinder dat de geluidshinder gaat afnemen voor omwonenden, al is dat minder dan eerder beloofd. Hoe kan het dat onder indicator 55 dan zowel de korte- als de lange termijn-trend van geluidgehinderden door de luchtvaart negatief is?

Antwoord: Het PBL heeft aangekondigd nieuw beleid dat nog niet is geïmplementeerd, nog niet meegenomen in de monitor. Het kabinet wil dat de geluidbelasting in de omgeving van Schiphol daadwerkelijk afneemt. Daartoe is op 14 februari onder andere een voorhang van een ontwerpbesluit tot wijziging van het luchthavenverkeersbesluit bij de Tweede Kamer ingediend (29665–532). Of dat lukt, is in belangrijke mate afhankelijk van de uitvoering en naleving door de sector. Bovendien wordt in de berekeningen, die ten grondslag liggen aan dit ontwerpbesluit, met aannames gewerkt over de verwachte effecten van maatregelen, maar bijvoorbeeld ook over hoe snel de vlootvernieuwing plaatsvindt. Om het gewenste effect te sorteren, moeten toezeggingen worden waargemaakt en moet blijken dat de aannames kloppen. Het kabinet zal dan ook nauwkeurig in de gaten houden of de maatregelen ook echt de berekende geluidwinst opleveren en of de toezeggingen worden nagekomen. Hiertoe zullen afspraken in de vorm van convenanten met KLM en Schiphol worden gemaakt over de maatregelen waarvoor zij verantwoordelijk zijn. De rechtszekerheid van omwonenden wordt gewaarborgd door het vastleggen van regels rondom geluidbelasting in het toekomstige Luchthavenverkeerbesluit (LVB). De ILT kan hierop handhaven.

11. Vraag: U schaft de ladder voor duurzame verstedelijking af, dan wel verzwakt die ernstig. Hoe wilt u de negatieve trends, die uit de NOVI-monitor naar voren komen, keren zonder deze ladder?

Antwoord: De ladder vereist met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand dat bij het toelaten van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling en de mogelijkheden om deze binnenstedelijk in te passen in plaats van buiten het stedelijk gebied. Stedelijke ontwikkelingen waarop de ladder van toepassing is, zijn bijvoorbeeld de ontwikkeling of uitbreiding van woningbouwlocaties, kantoren, detailhandel en distributiecentra.

De grote woningbouwopgave maakt het noodzakelijk om het benutten van zowel binnen- als buitenstedelijke locaties voor woningbouw te versnellen door onnodige belemmeringen en knelpunten weg te nemen. Alhoewel uit onderzoek is gebleken dat de ladder zelden belemmerend werkt bij de totstandkoming van woningbouwlocaties, brengt het toepassen van de ladder wel extra onderzoekslasten, tijd en kosten met zich mee. Daarbij is het niet nodig om voor iedere woningbouwlocatie de behoefte aan woningen te onderbouwen, aangezien er overal in Nederland een tekort is aan woningen en ik met alle provincies en gemeenten afspraken maak over het aantal te bouwen woningen. Deze afspraken zijn, vanzelfsprekend, gebaseerd op de woningbehoefte.

Ik heb daarom besloten om de ladder via het ontwerpbesluit Versterking regie volkshuisvesting uit te zetten voor het onderdeel «woningbouw». Voor andere stedelijke ontwikkelingen blijft de ladder gewoon van toepassing.

Als gevolg hiervan zal bij woningbouw op buitenstedelijke locaties niet langer hoeven te worden gemotiveerd waarom niet voor een binnenstedelijke locatie wordt gekozen. Dit laat onverlet dat andere te beschermen belangen, zoals water, bodem, cultureel erfgoed of natuurlijke en landschappelijke belangen, zich kunnen verzetten tegen woningbouw op een locatie. Gemeenten moeten er op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet voor zorgen dat de regels in het omgevingsplan leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, waarbij rekening wordt gehouden met alle aanwezige belangen.

12. Vraag: De NOVI-monitor geeft bij deze leden aanleiding tot grote zorgen over het doelbereik van de NOVI. Er is een noodplan nodig om toekomstige generaties niet op te zadelen met een onbetaalbare rekening om tot een gezonde en schone leefomgeving te komen. Wat gaat de regering doen om de doelen van de NOVI alsnog bereiken? Te beginnen bij de doelen die betrekking hebben op natuur, water en een gezonde leefomgeving.

Antwoord: De nieuwe Nota Ruimte wordt een Nationale Omgevingsvisie waarin wordt ingezet op de brede leefomgeving. Om de doelen voor de brede leefomgeving te kunnen halen zullen we die bij het maken van ruimtelijke keuzes moeten meewegen. Op deze manier zullen we een goede balans tussen beschermen en benutten moeten gaan vinden. Thema’s als erfgoed en landschap, water en bodem en milieu en gezondheid krijgen een volwaardige plek in de Nota Ruimte. Tegelijkertijd is de ruimte schaars en zijn de opgaven groot. Er is dus ook voldoende ruimte nodig voor bijvoorbeeld wonen, economie en defensie. Maar ook om zoeken naar wat wél kan, bijvoorbeeld door het slim combineren van functies meer mogelijk te maken.

Fractie OPNL, mede namens SP, ChristenUnie, PvdD en Volt

De leden van de fracties OPNL, SP, ChristenUnie, PvdD en Volt hebben met interesse kennisgenomen van de brief met de kabinetsreactie op de Monitor van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 2024. Naar aanleiding hiervan hebben deze leden nog een aantal vragen:

1. Vraag: Uw brief gaat in op de verschillende doelen en indicatoren vanuit de NOVI, maar deze leden missen een algemene beoordeling hiervan. Kunt u toelichten in hoeverre u van mening bent dat de doelen van de NOVI uit 2020 in bereikt zijn?

Antwoord: Uit de NOVI-monitor zelf wordt door het PBL duidelijk gemaakt in hoeverre de doelen wel en niet zijn gehaald. Volgens het PBL gaat het met veel zaken in Nederland goed, maar zijn er problemen met het doelbereik van het leefomgevingsbeleid en de kwaliteit van de leefomgeving.

Het PBL merkt in de monitor op dat het belangrijk is om opgaven in samenhang te beschouwen, en dat dat in de NOVI niet altijd lukt. In de Nota Ruimte werk ik aan een integrale, toekomstbestendige omgevingsvisie, met aandacht voor de opgaven die het PBL in de monitor aanstipt. Thema’s als erfgoed en landschap, water en bodem en milieu en gezondheid krijgen dan ook een volwaardige plek in de Nota Ruimte.

De bevindingen van het PBL herken ik op hoofdlijnen, maar de doelen in de Nota Ruimte zullen anders zijn dan in de NOVI: zo is er bijvoorbeeld geen concrete doelstelling voor de woningbouwopgave in de NOVI, terwijl dit kabinet zichzelf ten doel heeft gesteld om 100.000 woningen per jaar te bouwen.

2. Vraag: De NOVI 2024 is niet het enige instrument van de overheid waarmee plannen voor de leefomgeving inzichtelijk worden gemaakt. Hoe verhoudt de NOVI zich tot het Nationaal Milieuprogramma en het Programma NOVEX? Welke toegevoegde waarde heeft de NOVI ten opzichte van deze andere programma’s?

Antwoord: In het programma NOVEX staan drie doelen centraal: het versnellen van de uitvoering van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), het versterken van de ruimtelijke regierol van de rijksoverheid en het vernieuwen van de samenwerking in de (uitvoerings)relatie met provincies en in gebieden. In het programma NOVEX worden de ruimtelijke opgaven uit de NOVI waar we met elkaar voor staan gezamenlijk opgepakt. Aan de ene kant doen we dat samen met de 12 provincies via ruimtelijke voorstellen en arrangementen. Aan de andere kant doen we dat in 16 gebieden waar veel complexe opgaven bij elkaar komen. Dit zijn de zogenoemde NOVEX-gebieden. Daar waar NOVEX gebiedsgericht werkt, legt de nieuwe Nota Ruimte (de nieuwe NOVI) de nationale hoofdlijnen van het beleid voor de ontwikkeling van de leefomgeving van Nederland vast. Met nationale keuzes voor nu (2030), straks (2050) en een doorkijk naar later (2100).

In de huidige NOVI (2020) werd het Nationaal Milieuprogramma aangekondigd. De verschillende nationale programma’s vormen belangrijke bouwstenen voor de Nota Ruimte. De keuzes gemaakt in de verschillende nationale programma’s worden in de Nota Ruimte bijeengebracht, afgestemd en geïntegreerd. Denk hierbij aan samenhangende, integrale keuzes in relatie tot woningbouw, landbouw, natuur, defensie, waterveiligheid, het energienetwerk, de economie maar ook gezondheid en milieu. De Nota Ruimte vormt daarmee straks het kader voor de verdere ontwikkeling en uitvoering van deze en nieuwe programma’s, die ook hun doorwerking zullen krijgen op het decentrale niveau.

3. Vraag: Kunt u toelichten waarom u ervoor kiest de nadruk te verleggen van maatregelen naar het stellen van doelen?

Antwoord: De inzet op doelsturing is een systeemwijziging die inspeelt op de breed gedragen wens om van depositie- naar emissiebeleid te gaan. De focus wordt verlegd naar de uitstoot van emissies want dat is waar een (agrarisch) ondernemer op kan sturen. Het streven is duidelijkheid te geven over wat zij binnen hun milieugebruiksruimte kunnen ondernemen zodat ook perspectief daarbij ontstaat. Zij kunnen zelf bepalen hoe ze aan deze doelen invulling willen geven, en worden daarmee niet met steeds wisselende maatregelen geconfronteerd.

4. Vraag: Kunt u tevens toelichten waarom u een koerswisseling noodzakelijk acht, mede gelet op de recente Greenpeace-uitspraak?

Antwoord: De uitspraak van de rechter in de Greenpeace-zaak is ingrijpend en heeft aanzienlijke gevolgen voor de verlening van natuurvergunningen voor (eerder uitgevoerde) projecten in allerlei sectoren. Dit brengt veel onzekerheid met zich mee voor bedrijven en ondernemers. Daarom heeft het kabinet besloten om de Ministeriële Commissie Economie & Natuurherstel in te stellen. De MCEN zet onder meer in op een programma van maatregelen gericht op geborgde daling van stikstofemissie en geborgd natuurherstel- en verbetering. Emissiereductie zal onder meer geborgd worden door toe te werken naar sturing op emissie in plaats van depositie. Specifiek voor de landbouw zet het kabinet in op doelsturing zoals ook opgenomen in het regeerprogramma, waarbij boeren voor de lange termijn via bedrijfsspecifieke emissiedoelen duidelijkheid krijgen over de stikstofreductie die van hen wordt gevraagd. Dat vraagt een stelselherziening waarvan de hoofdlijnen zijn geschetst in de kamerbrief van MLVVN.

Inleiding volgende vraag: De kabinetsreactie op de NOVI luidt: «Door een regionaal gedifferentieerde ontwikkelstrategie brengen we meer balans in de ontwikkeling van de regio’s onderling en zorgen we er tegelijk voor dat we binnen die regio’s de kwaliteit van leven verbeteren.»

5. Vraag: Kunt u concrete voorbeelden geven waarin deze regionaal gedifferentieerde ontwikkelingsstrategie is terug te zien? Worden hiermee (deels) de NOVEX-gebieden bedoeld?

Antwoord:

In de Nota Ruimte werk ik aan de hand van een regionaal gedifferentieerde strategie voor ruimtelijk-economische ontwikkeling, waarin ik zo goed mogelijk tegemoet probeer te komen aan de specifieke opgaven, kansen en knelpunten per regio. Ik onderscheid vier strategieën: vitaliseren, initiëren, stimuleren en accommoderen:

  • Vitaliseren. Sommige regio’s, zoals Friesland en Zeeland, kennen een opgave op het vlak van vitaliteit. Daar gaat het om het op peil houden van het voorzieningenniveau en bereikbaarheid en het toevoegen van woningen en werkgelegenheid, passend bij de lokale vraag.

  • Initiëren. In een aantal regio’s zien we, vanwege de ligging, omvang van de bevolking en reeds aanwezige voorzieningen, kansen voor een grotere ontwikkeling. De economie zal hier wel eerst ontwikkeld moeten worden. Voorbeelden zijn Twente en Groningen-Assen.

  • Stimuleren. Een aantal andere regio’s, zoals Zwolle en de Brabantse steden, ligt zeer strategisch ten opzichte van economisch dynamische regio’s. Uitdaging hier is het realiseren van voldoende woningen en een bijpassende ontwikkeling van de economie.

  • Accommoderen. Tot slot de regio’s waar op dit moment de grootste groei plaatsvindt. Deze groei zet ook op lange termijn door. De opgave hier is om te zorgen dat infrastructuur, voorzieningen en groen meegroeien met de bevolking. Dit gaat bijvoorbeeld om Amsterdam en Utrecht.

In alle 16 NOVEX-gebieden en de 3 verstedelijkingsgebieden wordt invulling gegeven aan deze regionaal gedifferentieerde ontwikkelstrategie. Daarnaast wordt deze strategie ook doorvertaald in ander ruimtelijk beleid en bestuurlijke afspraken, zoals de ruimtelijke arrangementen die ik met de provincies afspreek en in de ruimtelijk-economische visie waar de Minister van EZ aan werkt.

6. Vraag: Het PBL signaleert dat de toegenomen agglomeratiekracht het vestigingsklimaat en de bereikbaarheid met name heeft versterkt in de Randstad. Bent u van plan om ook deze ontwikkeling intigingsklimaat buiten de Randstad betekent?

Antwoord: In de Nota Ruimte zal het kabinet een toekomstperspectief schetsen voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland, waarin we de kracht van Nederland als geheel versterken en elke regio telt. Onderdeel hiervan is een regionaal gedifferentieerde strategie voor ruimtelijk-economische ontwikkeling.

Het volledig in balans brengen van de ontwikkeling van regio’s onderling is niet het doel van de nieuwe Nota Ruimte. Er zullen altijd regionale verschillen blijven bestaan in economische ontwikkeling. Wel trachten we zo goed mogelijk tegemoet te komen aan de specifieke opgaven, kansen en knelpunten van elke regio. Het versterken van het vestigingsklimaat in bepaalde regio’s kan daar onderdeel van uitmaken.

7. Vraag: U geeft aan dat de verschillende regio’s om een onderscheidende aanpak vragen. Deelt u de opvatting van deze leden dat, om gelijke kansen te creëren, er ongelijk moet worden geïnvesteerd? Zo ja, op welke manier is dit terug te zien?

Antwoord: De Nota Ruimte schetst het toekomstperspectief voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid op Rijksniveau. In de Nota Ruimte doen we geen uitspraken over de regionale verdeling van financiële middelen.

8. Vraag: Kunt u toelichten hoe de regionaal gedifferentieerde ontwikkelingsstrategie wordt gerealiseerd, terwijl volgens de PLG de financiële mogelijkheden voor een gebiedsgerichte aanpak juist afnemen door het vervallen van het Transitiefondsbudget?

Antwoord: De regionaal gedifferentieerde ontwikkelstrategie voor ruimtelijke opgaven worden gerealiseerd via programma NOVEX, via twee sporen: provinciaal en gebiedenspoor.

Voor het provinciale spoor zijn de nationale doelen en belangen samengebracht, op basis hiervan stelden de 12 provincies ruimtelijke voorstellen op. Deze voorstellen geven inzicht in de regionale kansen en knelpunten. De volgende stap is het maken van afspraken tussen de overheid en provincies over de aanpak van de opgaven, die vastgelegd worden in zogenoemde ruimtelijke arrangementen. De rijksoverheid en provincies zullen deze arrangementen ieder jaar updaten.

Voor het gebiedenspoor NOVEX heeft de rijksoverheid 16 gebieden aangewezen waar de ruimtelijke opgaven van overheden zo groot en gestapeld zijn, dat ze vragen om gezamenlijke regie van het Rijk en de regio. Dit zijn de NOVEX-gebieden. Om de opgaven effectief aan te pakken, bundelen de rijksoverheid, regio, provincies, waterschappen en gemeenten hun krachten en werken ze gebiedsgericht samen. 15 van de 16 NOVEX-gebied hebben inmiddels een ontwikkelperspectief met een visie voor de toekomst opgesteld, dit is de regionaal gedifferentieerde ontwikkelstrategie. 6 NOVEX-gebieden beschikken ook al over een vastgestelde uitvoeringsagenda. In deze agenda staat wie wat wanneer doet, hierbij wordt nog een regionale investeringsagenda gevoegd met middelen van alle betrokken partijen. Het transitiefonds is inderdaad komen te vervallen, maar er zijn ook nieuwe budgetten die beschikbaar worden gesteld voor het landelijk gebied. Voor de landelijke NOVEX-gebieden waar PLG zou worden gerealiseerd lijkt nu een financieel knelpunt te ontstaan.

Het Transitiefonds was nooit bedoeld voor financiering van de ontwikkelstrategieën NOVEX. Wel kon een financiële bijdrage t.b.v. de realisatie van de PLG-opgaven (als onderdeel van de Uitvoeringsagenda van een NOVEX-gebied) worden geleverd, mits deze voldeden aan de in het wetsvoorstel voor het Transitiefonds opgenomen voorwaarden.

Vraag: De kabinetsreactie op de NOVI luidt: «Het vitaliseren van regio’s, waar de brede welvaart juist gebaat is bij een ontwikkeling die aansluit op de lokale vraag, die veelal minder omvangrijk is.»10 Dit sluit naadloos aan bij (de gedachte achter) het rapport «Elke regio telt!».

9. Vraag: Bent u voornemens de aanbevelingen van het rapport «Elke regio telt!» in de Nota Ruimte te implementeren? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord: In de Nota Ruimte zullen we aangeven dat we veel meer dan voorheen de kwaliteiten en aanwezige potenties in alle Nederlandse regio’s, steden en dorpen willen benutten en versterken, vanuit het streven naar brede welvaart: een goede balans tussen ecologische, economische en sociale aspecten. Niet elke regio is hetzelfde. Elke regio heeft eigen kenmerken, opgaven, ambities en bijbehorende ontwikkeling. Dat vraagt om een regionaal gedifferentieerde strategie. in de nota ruimte geven we een richting door het aangeven van de strategie per regio volgens de vierdeling: accommoderen, stimuleren, initiëren en vitaliseren. Deze vier strategieën vergen allemaal een actieve rol van de rijksoverheid, in samenwerking met provincies, gemeenten en waterschappen. In de Nota Ruimte zullen we aangeven wat dit betekent qua gerichte inzet van instrumenten en middelen.

10. Vraag: Bent u bereid concrete, verifieerbare en meetbare doelstellingen vast te stellen voor het vitaliseren van de regio’s, zodat:

  • a. deze doelstellingen voor decentrale overheden als handelingskader kunnen dienen, waardoor afgebakende bevoegdheden worden gecreëerd om overlap en ruis te voorkomen;

Antwoord: Omdat de opgaven per regio verschillen zullen deze doelstellingen niet worden vastgelegd in de Nota Ruimte. Wel zullen we in de Nota Ruimte in beeld brengen welke bouwstenen of ingrediënten van belang zijn om invulling te geven aan «vitaliseren» regio specifieke kansen in beeld brengen, op basis waarvan vervolgstappen kunnen worden bepaald.

  • b. deze doelstellingen tevens als kader kunnen dienen voor de NOVEX-gebieden, zodat de voortgang nauwkeurig gemonitord en geëvalueerd kan worden?

Antwoord: Voor de huidige NOVEX-gebieden zijn door Rijk en regio gezamenlijk ontwikkelperspectieven opgesteld, waarin de gezamenlijke opgaven zijn aangegeven. Momenteel worden deze uitgewerkt tot uitvoeringsagenda's en regionale investeringsagenda's. Met deze producten kan de voortgang goed worden gemonitord en geëvalueerd.

De rijksoverheid heeft voor het programma NOVEX 16 gebieden aangewezen waar zoveel fysieke veranderopgaven samenkomen, dat publieke en private partijen gebiedsgericht samenwerken om deze effectief aan te kunnen pakken. Vrijwel elk NOVEX-gebied heeft in 2023 een ontwikkelperspectief gemaakt. Het ontwikkelperspectief is door Rijk en regio opgesteld en bevat een gezamenlijke visie en strategie voor de toekomst. Een ontwikkelperspectief wordt door Rijk en regio uitgewerkt tot een uitvoeringsagenda. De uitvoeringsagenda bevat concrete stappen over wie wanneer wat doet in een bepaald gebied. Bij de uitvoeringsagenda wordt een regionale investeringsagenda, eveneens van Rijk en regio, gevoegd.

De monitoring van de voortgang van de realisatie per NOVEX-gebied vindt plaats op basis van het ontwikkelperspectief, de uitvoeringsagenda en de regionale investeringsagenda.

Inleiding volgende vraag: De kabinetsreactie op de NOVI luidt: «Vanuit de ambitie om toe te werken naar een hoofdstructuur van robuustere natuurgebieden werkt het kabinet aan een herijking van de Natura 2000-gebieden.»

11. Vraag: Kunt u toelichten wat u bedoelt met «herijking»? Welke concrete gevolgen heeft dit voor de Natura 2000-gebieden?

Antwoord: In het regeerprogramma heeft het kabinet aangegeven de robuustheid van het netwerk van beschermde natuurgebieden te willen versterken. Daarvoor moeten diverse drukfactoren worden aangepakt en streeft het kabinet ernaar de versnippering van natuur tegen te gaan. Dit is de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van LVVN. Het kabinet wil binnen de geldende regels onze natuur zo slim mogelijk beheren. Aanpassing van doelen van Natura 2000-gebieden wordt daarin meegenomen. De wijziging van Natura 2000-doelen vraagt om een zorgvuldige ecologische onderbouwing. Daarom heeft de Staatssecretaris van LVVN de voortouwnemers van deze gebieden gevraagd om natuurdoelen te inventariseren die in aanmerking kunnen komen om elders beter gerealiseerd te worden. Afhankelijk van de resultaten die uit de uitvraag volgen en voorzien zijn vanaf medio 2025, wil Nederland onderbouwd het gesprek in Brussel aangaan met Commissie en lidstaten, om waar nodig constructief op zoek te gaan naar werkbare oplossingen om efficiënter een gunstige staat van instandhouding te bereiken.

12. Vraag: Wat betekent deze herijking voor de agrarische sector, het opwekken van duurzame energie en het landschapsbeheer (in aangrenzende) gebieden?

Antwoord: Beschermde Natura 2000-gebieden kunnen invloed hebben op de mogelijkheden voor andere activiteiten in de directe omgeving. Bovendien vraagt het realiseren van sommige doelstellingen binnen de gebieden lokaal grote inspanningen, die elders in Nederland mogelijk makkelijker zijn. Met de herijking van N2000-gebieden wordt binnen de kaders van de Vogel- en Habitatrichtlijn naar mogelijkheden gekeken om met robuustere natuurgebieden meer ruimte te creëren voor andere economische en maatschappelijke activiteiten.

Waar knellende situaties binnen de VHR niet opgelost kunnen worden, kunnen de bestudeerde en onderbouwde casussen gebruikt worden om in Brussel het gesprek aan te gaan.

De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer


X Noot
1

Samenstelling: Van Wijk (BBB), Kemperman (BBB) (voorzitter), Van Langen-Visbeek (BBB), Jaspers (BBB), Lievense (BBB), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Martens (GroenLinks-PvdA), Van de Linden (VVD), Klip-Martin (VVD), Meijer (VVD), Kaljouw (VVD), Rietkerk (CDA) (ondervoorzitter), Prins (CDA), Van Meenen (D66), Aerdts (D66), Van Kesteren (PVV), Nicolaï (PvdD), Nanninga (JA21), Van Aelst-Den Uijl (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), De Vries (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken I 2024/25, 34 682, Y.

X Noot
3

Kamerstukken I 2024/25, 34 682, AB.

X Noot
4

Kamerstukken I 2024/25, 34 682, AB, p. 4.

X Noot
5

Per- en polyfluoralkylstoffen

X Noot
6

Kamerstukken I 2024/25, 34 682, AB, p. 5.

X Noot
7

Kamerstukken I 2024/25, 35 334 / 33 576, BU.

X Noot
8

Rechtbank Den Haag, 22 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:578, r.o. 5.65.

X Noot
9

Kamerstukken I 2024/25, 34 682, AB, p. 4.

X Noot
10

Reflectie PBL op het Hoofdlijnenakkoord 2024–2028; Aanbevelingen voor het nieuwe kabinet, 12 juni 2024, p. 8, zie https://www.pbl.nl/publicaties/reflectie-pbl-op-het-hoofdlijnenakkoord-2024-2028.

X Noot
11

Kamerstukken I 2024/25, 34 682, AB, p. 4.

X Noot
12

Kamerstukkendossier 29 435.

X Noot
13

Kamerstukken I 2024/25, 34 682, AB, p. 6.

Naar boven