In deze memorie wordt de indeling van het verslag gevolgd, zoals dat is vastgesteld
door uw Kamer op 18 september 2017.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben een aantal vragen over de commissie van
advies die in dit wetsvoorstel wordt geregeld. De leden van de CDA-, D66-, SP, ChristenUnie-,
SGP- en 50PLUS-fracties sluiten zich bij deze vragen aan.
De leden van de GroenLinks-fractie en van de CDA-, D66-, SP, ChristenUnie-, SGP- en
50PLUS-fracties, vragen of de formuleringen in dit wetsvoorstel juridisch bindend
leiden tot de toegezegde situatie dat een advies van de commissie in beginsel gevolgd
moet worden en zo niet, waarom het niet is geregeld zoals toegezegd. Zij vragen preciezer
aan te geven welke eisen van de Awb de Minister in de brief van 3 maart op het oog
had en hoe die zijn verdisconteerd in het huidige voorstel.
De formuleringen in het wetsvoorstel leiden tot de toegezegde situatie dat een advies
van de commissie in beginsel moet worden gevolgd. De Algemene wet bestuursrecht (Awb)
stelt de eis dat een besluit moet berusten op een deugdelijke motivering (artikel
3:46 Awb). Wanneer wettelijk is voorgeschreven dat eerst een advies moet worden ingewonnen,
geldt bij afwijking van dat advies een extra motiveringsplicht. Artikel 3:50 Awb schrijft
namelijk voor dat, indien het bestuursorgaan een besluit neemt dat afwijkt van een
– met het oog op dat besluit krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht – advies,
dit met de redenen voor de afwijking in de motivering moet worden vermeld. Artikel
3:50 Awb geeft uitdrukking aan het belang dat aan wettelijk voorgeschreven adviezen
wordt gehecht. Indien het bestuursorgaan afwijkt van een dergelijk advies, is het
verplicht de redenen daarvoor expliciet te vermelden in het besluit. Dat betekent
dat niet lichtvaardig van dat advies kan worden afgeweken. Daarvan kan worden afgeleid
dat het een zwaarwegend advies is.
In de toelichting op de nota van wijziging bij het wetsvoorstel invoering associate
degree-opleiding is over het overnemen van het advies van de commissie het volgende
opgenomen: «De Minister is in beginsel aan het advies gebonden en kan hiervan afwijken
indien de afwijking goed kan worden onderbouwd in de beschikking; dat wil zeggen dat
er zwaarwegende redenen voor moeten zijn die in de beschikking worden opgenomen.»
Ook deze toelichting benadrukt dat het om een zwaarwegend advies gaat waarvan de Minister
in beginsel niet kan afwijken. Vanzelfsprekend is daarvoor dan ook nodig dat hiervoor
zwaarwegende redenen zijn die goed worden onderbouwd in het besluit. Zoals aangegeven
in mijn brief van 3 maart 20171, zal het besluit niet in stand blijven indien de bestuursrechter de afwijking van
het advies onvoldoende onderbouwd acht.
Tijdens het debat met de Eerste Kamer op 21 februari van dit jaar heb ik gezegd dat
een (onafhankelijke) adviescommissie de grondrechten in relatie met andere rechten
zou wegen en dat die commissie een zwaarwegend advies zou geven dat niet makkelijk
kan worden genegeerd.2 De door mij gedane toezeggingen – niet alleen in de brief van 3 maart 2017 maar ook
in de debatten met het Parlement – maken deel uit van de wetsgeschiedenis van de wet
bescherming namen en graden hoger onderwijs en zijn daardoor ook bindend voor toekomstige
Ministers.
De leden vragen of met het oog op de bestuurlijke en beleidsmatige aspecten van het
te vragen advies naast de benodigde kwalificaties voor leden van de rechterlijke macht
ook andere kwalificaties benodigd zijn en zo ja, hoe dat wordt verdisconteerd.
In de ministeriële regeling wordt geregeld dat ten minste één commissielid beschikt
over deskundigheid met betrekking tot gelijke behandeling en mensenrechten en dat
ten minste één lid beschikt over deskundigheid op het gebied van het onderwijsrecht.
Ten slotte vragen de leden of de ministeriële regeling inmiddels (definitief of in
concept) beschikbaar is, zodat ze deze kunnen betrekken bij de afweging of de Minister
aan de toezeggingen heeft voldaan.
Het concept van de ministeriële regeling3 is als bijlage toegevoegd aan deze reactie. Dit concept is parallel ook gezonden
naar de beoogde leden van de adviescommissie.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker