Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34678 nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34678 nr. 7 |
Ontvangen 8 juni 2017
Algemeen
Op 20 april 2017 heeft de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van uw Kamer het verslag vastgesteld in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel invoering associate degree-opleiding. Ik dank de commissie daarvoor.
Ik heb geconstateerd dat de leden van de VVD-fractie met belangstelling hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Het verheugt mij dat zij overtuigd zijn van de meerwaarde van de associate degree-opleidingen binnen het hogeronderwijsstelsel. Dat geldt ook voor het feit dat de leden van de CDA-fractie zich kunnen vinden in de hoofdlijnen van het wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie staan eveneens positief tegenover de invoering van de Associate degree als zelfstandige opleiding. Ik deel hun mening dat deze stap studenten de kans geeft om zichzelf verder te ontwikkelen en de overgang van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) naar het hoger beroepsonderwijs (hbo) kan versoepelen.
Ik stel verder vast dat de leden van de GroenLinks-fractie met interesse hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en dat de leden van de SP-fractie tot dezelfde conclusie komen. Zij waarderen het positief dat er een extra route wordt aangeboden tussen het mbo en hbo. Ik beschouw dit als steun voor het wetsvoorstel.
De leden van de PvdA-fractie hebben niet alleen met interesse maar ook met instemming kennisgenomen van het voorliggende voorstel van wet. Zij stellen vast dat de associate degree-opleiding van grote meerwaarde kan zijn bij het toegankelijker helpen maken van hoger onderwijs voor mbo-jongeren die een vierjarige bacheloropleiding niet zien zitten. Ik ben het met deze leden eens dat het de betrokken jongeren helpt om op een hoger niveau de arbeidsmarkt te betreden en daarmee hun kansen, mogelijkheden en perspectief te vergroten. Ik deel ook hun mening dat de associate degree-opleiding een mooie tussenstap is richting een hbo-bacheloropleiding en daarmee bijdraagt aan de doorstroom van veel mensen die anders wellicht eerder gestopt waren met studeren. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Voor de leden van de SGP-fractie geldt dat zij met belangstelling hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het stemt mij tot tevredenheid dat ook deze leden de inzet steunen om de positie van de associate degree-opleiding te versterken. Zij hebben wel vragen over de bij nota van wijziging opgenomen adviescommissie. Deze leden vinden het van belang dat de opdracht en het functioneren van deze commissie evenwichtig zijn. Ik zal in deze nota naar aanleiding van het verslag op deze vragen ingaan.
Ik volg daarbij de indeling van het verslag. Ik heb deze nota opgesteld in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken.
Inhoudsopgave
1. |
Inleiding |
2 |
|
2. |
Noodzaak wetsvoorstel |
5 |
|
3. |
Beleidsachtergrond |
10 |
|
4. |
De Associate degree als zelfstandige opleiding |
12 |
|
4.1 |
Uitwerking |
12 |
|
4.2 |
Verzorgen van de associate degree |
12 |
|
4.3 |
Instroom in de associate degree-opleiding |
14 |
|
4.4 |
Na afronding van de associate degree |
19 |
|
4.5 |
Collegegeld |
19 |
|
4.6 |
Studiefinanciering |
20 |
|
5. |
Gevolgen (m.u.v. financiële gevolgen) |
22 |
|
5.1 |
Gevolgen voor de administratieve lasten van de instellingen |
22 |
|
5.2 |
Gevolgen voor de arbeidsmarkt |
23 |
|
5.3 |
Gevolgen voor de (aankomende) studenten |
24 |
|
6. |
Financiële gevolgen |
25 |
|
7. |
Nota van wijziging |
25 |
De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering schrijft dat de associate degree-opleiding onder andere bedoeld is voor wie de overstap van het mbo naar de hbo-bachelor te groot blijkt. Even verderop stelt de regering dat de associate degree-opleiding een belangrijke opstap is naar een hbo-bacheloropleiding. Deze leden vragen hoe de regering deze uitgangspunten rijmt met de wens om een volwaardig en losstaande associate degree-opleiding te creëren.
De Associate degree wordt na aanvaarding van dit wetsvoorstel een zelfstandige opleiding en leidt op tot een volwaardige arbeidsmarktpositie op EQF1 niveau 5. De associate degree-opleiding kan zo een aantrekkelijke optie zijn voor kandidaat-studenten die anders zouden afzien van deelname aan het hoger onderwijs. Dit sluit niet uit dat de Associate degree ook een belangrijke impuls kan zijn om verder te studeren aan een hbo-bacheloropleiding. Na het behalen van de graad Associate degree kan een student immers instromen in een hbo-bacheloropleiding. Dat geldt ook voor de associate degree-afgestudeerden die direct doorstromen naar het werkveld en, na actief te zijn geweest of nog steeds actief zijn op de arbeidsmarkt, toch weer willen instromen in een hbo-bachelopleiding.
De Associate degree heeft (net als nu) dus niet alleen waarde als afzonderlijk diploma maar ook als opstap voor een hbo-bacheloropleiding.
De leden van deze fractie vragen zich ook af hoe een mbo-student kan weten of hij aan een hbo-bacheloropleiding of aan een associate degree-opleiding moet beginnen. Stimuleert de regering de student om in plaats van een hbo-bacheloropleiding een Associate degree te gaan doen? Of is er meer sprake van dat studenten die voor een Associate degree kiezen anders geen vervolgstudie gaan doen? Prikkelt de regering met deze opmerkingen hbo-instellingen niet te veel om mbo-studenten tot een associate degree-opleiding te verleiden in plaats van een hbo-opleiding of is dat juist de bedoeling? Zij ontvangen graag een toelichting naar aanleiding van deze vragen.
Het uitgangspunt bij de studiekeuze is: de student op de juiste plek. De regering voert hier gericht beleid op. In de laatste jaren is daarom veel geïnvesteerd in verbeteringen op dit gebied. Voorbeelden hiervan zijn het beschikbaar stellen van onafhankelijke en vergelijkbare studiekeuze-informatie via Studiekeuze123 en de invoering van een vroegere aanmelddatum en de studiekeuzeactiviteiten bij de Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs (Stb. 2013, 298). Ook vanuit een school voor voortgezet onderwijs (vo) of een mbo-instelling wordt ondersteuning en begeleiding geboden aan kandidaat-studenten in het kader van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB), waarvoor in de brief over loopbaanoriëntatie en -begeleiding2 plannen voor verbetering en intensivering zijn gepresenteerd.
Verder zijn hogescholen op basis van onder andere artikel 7.15 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) verplicht informatie te verstrekken over het onderwijs dat zij verzorgen. Dit geldt voor hbo-bacheloropleidingen en, als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, in de toekomst ook voor de eigenstandige associate degree-opleidingen. Deze informatie dient zowel gericht te zijn op de inhoud van de betreffende opleiding als op de mogelijkheden voor de student bij uitstroom naar de arbeidsmarkt en doorstroom binnen het hoger onderwijs. Op grond van deze informatie moet de student een afgewogen keuze kunnen maken tussen een associate degree-opleiding en een hbo-bacheloropleiding.
De uiteindelijke keuze tussen een associate degree-opleiding en een hbo-bacheloropleiding is en blijft aan de kandidaat-student. Het wetsvoorstel beoogt deze keuze niet te sturen, ook niet in termen van bekostiging. De bedoeling van het wetsvoorstel is kandidaat-studenten een extra mogelijkheid te geven om een opleiding te volgen in het hoger onderwijs.
De leden van deze fractie merken verder nog op dat de regering stelt dat een groot deel van de associate degree-afgestudeerden verder gaat met een hbo-bacheloropleiding. Waarom kiezen zij daarvoor, zo vragen deze leden. Heeft een Associate degree nog onvoldoende meerwaarde op de arbeidsmarkt? Zij willen graag weten wat de regering daarvan vindt en wat de regering daaraan doet.
De beweegredenen om na een Associate degree door te stromen naar een hbo-bacheloropleiding verschillen. Voor sommige studenten geldt dat zij de smaak te pakken hebben van het studeren in het hoger onderwijs. Voor andere studenten geldt dat zij een beroep ambiëren op hbo-bachelorniveau.
Uit het feit dat een deel van de associate degree-afgestudeerden verder gaat met een hbo-bacheloropleiding, kan niet worden afgeleid dat de Associate degree onvoldoende meerwaarde heeft voor de arbeidsmarkt. Voor bestaande Associate degree-programma’s en voor toekomstige associate degree-opleidingen geldt immers dat zij, net als bachelor- en masteropleidingen, werkveldrelevantie moeten aantonen. De Associate degree is op dit moment nog onvoldoende bekend onder kandidaat-studenten en werkgevers. De implementatie van de wet zal daarom gepaard gaan met voorlichting gericht op kandidaat-studenten in het mbo en het vo en werknemers in het kader van Leven Lang Leren en op meer bekendheid onder werkgevers.
Ten slotte vragen de leden van de VVD-fractie hoeveel associate-degreeprogramma’s er zijn in het publiek bekostigd onderwijs en hoeveel er in het niet-bekostigd onderwijs zijn.
Blijkens de registratie in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs (CROHO) zijn er met ingang van het studiejaar 2017–2018 143 Associate degree-programma’s aan bekostigde hogescholen en 61 Associate degree-programma’s aan niet-bekostigde hogescholen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat een aanleiding voor het wetsvoorstel is dat de Associate degree in de huidige opzet onvoldoende eigen profiel kan krijgen en dat dit ten koste gaat van de aantrekkelijkheid voor mbo-4-studenten en werkenden. Bovendien is op de arbeidsmarkt grote behoefte aan associate degree-afgestudeerden (niveau 5), mede als gevolg van de krimp van het middensegment. Tegelijkertijd stroomt nu 40 procent van de associate degree-gediplomeerden door naar een hbo-opleiding. Zij vragen of de regering verwacht dat deze doorstroom zal stijgen.
De Associate degree wordt na aanvaarding van dit wetsvoorstel een zelfstandige opleiding met een eigen arbeidsmarktprofiel. De associate degree-opleiding kan zo een aantrekkelijke optie zijn voor kandidaat-studenten die anders zouden afzien van deelname aan het hoger onderwijs. Een associate degree-afgestudeerde behoudt ook na de invoering van de associate degree-opleiding de mogelijkheid door te stromen naar een hbo-bacheloropleiding. Dit neemt niet weg dat de associate degree-opleiding een eigen arbeidsmarktrelevantie heeft. Het is aan de associate degree-afgestudeerden of zij doorstromen naar een hbo-bacheloropleiding of het werkveld. Deze keuze is afhankelijk van verschillende factoren, bijvoorbeeld of de associate degree-student de smaak te pakken heeft van het studeren in het hoger onderwijs en daarom wil doorleren in een hbo-bacheloropleiding of dat hij of zij een beroep ambiëert op hbo-bachelorniveau. De keuze om wel of niet door te stromen naar een hbo-bacheloropleiding ligt bij de student. Het is daarom niet goed mogelijk om verwachtingen uit te spreken of het percentage associate degree-afgestudeerden dat doorstroomt naar een hbo-bacheloropleiding zal stijgen of dalen. Bij inwerkingtreding van deze wet wordt in de komende jaren de implementatie van de wet gemonitord, waarbij ook de ontwikkeling in de doorstroom van associate degree-afgestudeerden naar hbo-bachelorpleidingen zal worden bezien.
Deze leden vragen ook of de regering de Associate degree ziet als afzonderlijke opleiding met grote waarde voor de arbeidsmarkt of als vooropleiding tot het hbo?
De Associate degree heeft waarde als afzonderlijke opleiding maar ook als opstap voor een hbo-bacheloropleiding. Met dit wetsvoorstel komt de eigenstandige positie van de ad ten opzichte van de arbeidsmarkt meer in beeld.
Ten slotte willen deze leden weten of dit wetsvoorstel niet juist sterker tot een vijf- of zesjarig traject richting een hbo-diploma leidt in plaats van het geven van een zelfstandige positie aan de associate degree-opleiding en een plek op de arbeidsmarkt voor de associate degree-afgestudeerde.
Het ligt het in de lijn der verwachting dat doorstromen naar een hbo-bacheloropleiding, niet meer dan nu het geval is, zal leiden tot een traject van meer dan de nominale studieduur van de hbo-bacheloropleiding. De omvang van de totale studieduur van een assocaite degree-opleiding en een hbo-bacheloropleiding is wel afhankelijk van de verwantschap tussen beide opleidingen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering stelt dat na de wetswijziging de instelling een associate degree-opleiding kan aanbieden zonder een verwante hbo-bacheloropleiding. Waarom acht de regering dat wenselijk, zo vragen zij. Betekent dit in de praktijk dat een associate degree-afgestudeerde niet zeker is van het feit dat hij aansluitend een hbo-bacheloropleiding kan volgen aan dezelfde instelling? Zij lezen verderop in de memorie van toelichting dat er geen instellingen kunnen zijn die alleen associate degree-opleidingen aanbieden, vanwege het ontbreken van expertise. Zij willen graag weten hoe dit standpunt zich verhoudt tot de zienswijze van de regering dat de instelling niet een verwante hbo-bacheloropleiding hoeft aan te bieden?
Door de verzelfstandiging van de associate degree-opleiding kunnen hogescholen het aanbod van associate degree-opleidingen uitbreiden. De regering acht het wenselijk dat er meer associate degree-opleidingen ontstaan in sectoren waar er vraag is naar afgestudeerden op EQF-niveau 5 en waar zich een krimp in het middensegment op de arbeidsmarkt voordoet. Door een groter aanbod van associate degree-opleidingen kan de Associate degree als opleidingsvorm tot wasdom komen.
De groei van het aanbod kan zich voordoen door de ontwikkeling van associate degree-opleidingen waarvan geen verwante bacheloropleidingen bestaan en waarin daarom nu geen associate degree-programma kan worden aangeboden. Daarnaast kan de groei van het aanbod zich ook voordoen doordat een hogeschool een associate degree-opleiding gaat verzorgen in een sector waarin die hogeschool geen bacheloropleiding aanbiedt. De derde mogelijkheidheid is dat de groei van het aanbod zich voordoet doordat hogescholen associate degree-opleidingen gaan verzorgen in sectoren waarin een hogeschool ook hbo-bachelorpleidingen aanbiedt. Bij de eerste twee mogelijkheden kan dit betekenen dat een associate degree-afgestudeerde geen aansluitende hbo-bacheloropleiding kan volgen aan dezelfde instelling. Overigens is deze garantie er ook niet voor de doorstroom van een bachelor- naar een masteropleiding.
Dat een associate degree-opleiding los van een hbo-bacheloropleiding kan worden aangeboden, betekent niet dat de regering het ook mogelijk wil maken dat instellingen alleen associate degree-opleidingen verzorgen, integendeel. De regering acht het van belang dat de associate degree-opleiding, een opleiding in het hoger beroepsonderwijs, wordt aangeboden in een omgeving waarin ook hbo-bacheloronderwijs en praktijkgericht onderzoek plaatsvindt. Het verzorgen van een associate degree-opleiding blijft daarom voorbehouden aan bekostigde en niet-bekostigde hogescholen die hbo-bacheloropleidingen verzorgen.
Deze leden vragen verder of de regering bereid is om bij de evaluatie van deze wet te onderzoeken of er in de toekomst wel instellingen kunnen zijn die alleen associate degree-opleidingen aanbieden.
Uit het antwoord op de voorgaande vragen van deze leden moge blijken dat de regering het van belang vindt dat associate degree-opleidingen niet geïsoleerd van hbo-bacheloronderwijs en een omgeving van praktijkgericht onderzoek worden verzorgd. Het belang van een hbo-omgeving en het niveau van de Associate degree in ogenschouw nemende, acht de regering het daarom niet wenselijk instellingen de mogelijkheid te geven enkel associate degree-opleidingen te verzorgen of om dit te onderzoeken.
De leden van de SP-fractie vragen wanneer – indien het wetgevend traject voorspoedig verloopt – instellingen en DUO klaar zijn om het wetsvoorstel van kracht te laten zijn.
Bij de inwerkingtreding van de wet worden bestaande associate degree-programma’s automatisch omgezet naar zelfstandige associate degree-opleidingen. Het wetsvoorstel is voor een uitvoeringstoets aan DUO voorgelegd en de uitkomst daarvan was dat DUO tot de uitvoering in staat is op het beoogde moment van inwerkingtreding. Zoals in de memorie van toelichting aangegeven, is dat moment 1 januari 2018.
Deze leden willen weten hoe de regering aankijkt tegen het mogelijk aanbieden van associate degree-opleidingen door mbo-instellingen. Zij vragen of de regering dat wenselijk vindt.
De regering acht het van belang dat de associate degree-opleiding, een opleiding in het hoger beroepsonderwijs, wordt aangeboden in een omgeving waarin ook hbo-bacheloronderwijs en praktijkgericht onderzoek plaatsvindt. De associate degree-opleiding heeft een belangrijke emanciperende functie en heeft een sterke relatie met de beroepskolom. In verband daarmee kunnen hogescholen bij het verzorgen van de associate degree-opleiding ook de samenwerking met mbo-instellingen zoeken. In de pilotrondes Associate degree is hiermee ervaring opgedaan.
De associate degree-opleiding kan in samenwerking met een mbo-instelling worden aangeboden, mits ten minste de helft van het programma, waaronder in ieder geval de afstudeerfase en het afsluitend examen, wordt verzorgd door de hogeschool. De Associate degree blijft de verantwoordelijkheid van de hogeschool. Het verlenen van Associate degree-graden en het ontvangen van bekostiging voor het verzorgen van associate degree-opleidingen is daarom ook voorbehouden aan hogescholen. Het instellingsbestuur van een hogeschool kan wel een deel van de bekostiging overdragen aan een mbo-instelling. Ook kan een deel verzorgd worden op een mbo-instelling, maar ook dan onder de verantwoordelijkheid van de hogeschool.
Het belang van een hbo-omgeving en het niveau van de Associate degree in ogenschouw nemende, acht de regering het niet wenselijk mbo-instellingen de mogelijkheid te geven eigenstandig een associate degree-opleiding te verzorgen.
Deze leden denken dat er nog veel moet gebeuren om de bekendheid van de Associate degree te vergroten. Zij vragen hoe de regering de bekendheid van de Associate degree bij werkgevers gaat vergroten. In hoeverre bestaat het gevaar dat werkgevers moeite zullen hebben om het onderscheid te maken tussen mbo-gediplomeerden, associate degree-gediplomeerden en hbo-gediplomeerden? De LSVb3 schreef in 2014: «In plaats van het opzetten van een speciale website voor voorlichting over de associate degree, kan er beter aangesloten worden bij bestaande informatiekanalen zoals www.studiekeuze123.nl». Deze leden willen weten of de regering het daarmee eens is en of zij dat ook gaat doen.
De regering beoogt door met het wetsvoorstel de Associate degree als opleiding een zelfstandige positie te geven, de Associate degree tot wasdom te laten komen. Bekostigde hogescholen, niet-bekostigde hogescholen en de arbeidsmarkt geven aan dat de vormgeving van de Associate degree als zelfstandige opleiding tegemoet komt aan een behoefte. Dit blijkt onder meer uit een rondgang langs een aantal hogescholen en gesprekken met de MBO-Raad, de Vereniging Hogescholen, de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO) en MKB-Nederland die in 2015 zijn gevoerd over hoe de aantrekkelijkheid van de Associate degree kan worden vergroot. Daaruit is de conclusie getrokken dat een status van de Associate degree als zelfstandige opleiding gewenst is. De regering voorziet, gelet hierop, een krachtige ontwikkeling van de Associate degree in de aankomende jaren.
Als onderdeel van de implementatie van de wet zal er worden ingezet op meer bekendheid van de Associate degree onder kandidaat-studenten in het vo en het mbo en onder werknemers in het kader van Leven Lang Leren en op meer bekendheid van de Associate degree onder werkgevers. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van bestaande informatiekanalen zoals www.studiekeuze123.nl en, waar nodig, nieuwe informatiekanalen via bijvoorbeeld de werkgeversorganisaties. Ook wordt ingezet op bekendheid bij anderen. Zo zal onder andere direct nadat het wetsvoorstel is aangenomen een brief worden gestuurd naar alle bekostigde en niet-bekostigde hogescholen, de Vereniging Hogescholen, de NRTO, de MBO-Raad, de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb), het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO), de Jongerenorganisatie Beroepsonderwjis (JOB), VNO-NCW, de vakbonden en MKB-Nederland over de betekenis van de invoering van de Associate degree als zelfstandige opleiding en het implementatietraject hiervan, waarbij ik samen met het veld wil optrekken.
De leden van de SP-fractie vernemen ook graag welke andere aanbevelingen de studentenorganisaties hebben gedaan bij de introductie van de associate degree-opleidingen.
In de afgelopen periode zijn er verschillende gesprekken gevoerd met de studentenorganisaties over de Associate degree en de voorgenomen vormgeving als zelfstandige opleiding. De studentenbonden onderschrijven het belang van een eigenstandige positionering van de Associate degree en zijn tevreden met dit wetsvoorstel. Ze hebben in deze gesprekken aangegeven dat het van belang is dat de route van een mbo-4-opleiding naar een hbo-bacheloropleiding blijft bestaan. Hierbij hebben zij de aanbeveling gedaan dat het voor kandidaat-studenten duidelijk moet zijn wat de verschillen zijn tussen een associate degree-opleiding en een hbo-bacheloropleiding en wat de mogelijkheden zijn voor associate degree-afgestudeerden voor doorstroom naar de arbeidsmarkt of om verder te studeren in het hoger onderwijs. De studentenbonden hebben daarnaast ook aangegeven dat het van belang is dat er een ruim aanbod van hbo-bacheloropleidingen is waarnaar associate degree-afgestudeerden kunnen doorstromen en dat zij de hbo-bacheloropleiding vervolgens op een zo efficiënt mogelijke wijze kunnen afronden. De aanbevelingen van de studentenorganisaties zijn betrokken bij de totstandkoming van het wetsvoorstel. Ik zal ook bij de implementatie van de wet in overleg blijven met de JOB, de LSVb en het ISO.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven waarop zij haar verwachting baseert dat het nu beperkte Associate degree aanbod, als gevolg van de zelfstandige positie, fors zal toenemen.
In 2015 is een rondgang langs hogescholen gemaakt. Op grond van gesprekken die daar zijn gevoerd en uit de gesprekken die zijn gevoerd met de MBO-Raad, de Vereniging Hogescholen, de NRTO en MKB-Nederland is geconcludeerd dat het noodzakelijk is de Associate degree los te koppelen van de hbo-bacheloropleiding om deze vorm van hoger onderwijs tot haar recht te kunnen laten komen. Deze conclusie is onderschreven door andere betrokken partijen, waaronder het ISO, de LSVb en de JOB. Hieruit blijkt dat er een breed draagvlak is voor een status van de Associate degree als zelfstandige opleiding. Ook in 2015 heeft de Vereniging Hogescholen in haar strategische visie «Wendbaar en Weerbaar» de ambitie verwoord om te komen tot een landelijk dekkend aanbod van associate degree-opleidingen, door samenwerking van hogescholen onderling en door samenwerking met het beroepenveld.4
Deze ambitie blijkt eveneens uit het position paper van verschillende hogescholen, onder de noemer Ad-7,5 die ook nu al de Associate degree verzorgen in de vorm van een associate degree-programma of voornemens zijn dit te gaan doen. Het betreft de Avans Hogeschool, de Hogeschool van Amsterdam, Hogeschool Rotterdam, Saxion Hogeschool, Hogeschool Windesheim, Stenden Hogeschool, Hogeschool Zuyd, Hogeschool Utrecht, de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, de Christelijke Hogeschol Ede en de HZ University of applied sciences. In het position paper spreken de hogescholen uit gezamenlijk het voortouw te nemen om tot een landelijk en hoogwaardig netwerk te komen van associate degree-opleidingen met een helder beroepsprofiel en een passend pedagogisch concept en organisatorisch profiel.
Daarnaast is in het hoofdlijnenakkoord met de NRTO vastgelegd dat een groot deel van de niet-bekostigde hogescholen zich op de doelgroep werkenden richt en dat zij streven naar een breder associate degree-aanbod en een groter aantal associate degree-studenten.6
Tot slot spreken de Vereniging Hogescholen, de MBO-Raad, de NRTO en MKB Nederland in hun brief van 28 maart jl. aan de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van uw Kamer hun brede steun uit voor het wetsvoorstel.
Op grond van het voorgaande verwacht de regering dat het aantal associate degree-opleidingen, bekostigd en niet-bekostigd, zal toenemen.
Deze leden merken op dat aansluitend een toename van het aantal deelnemers wordt verwacht als gevolg van het verwachte grotere aanbod. Kan de regering aangeven in welke mate en op welke wijze de Associate degree in de nieuwe situatie beter onder de aandacht wordt gebracht, ook vanuit het verbeterde arbeidsmarktperspectief na afronding bij mbo-leerlingen die anders gestopt zouden zijn, zo vragen zij.
Zoals in antwoord op de vragen van de leden van de SP-fractie is aangegeven, zal als onderdeel van de implementatie van de wet worden ingezet op meer bekendheid van de Associate degree onder kandidaat-studenten in het vo en het mbo en onder werknemers in het kader van Leven Lang Leren. Om meer bekendheid bij deze groepen te bereiken zal gebruik worden gemaakt van bestaande informatiekanalen zoals www.studiekeuze123.nl en, waar nodig, nieuwe informatiekanalen via bijvoorbeeld de werkgeversorganisaties. Ook wordt ingezet op bekendheid bij anderen. Zo zal onder andere direct nadat het wetsvoorstel is aangenomen een brief worden gestuurd naar alle bekostigde en niet-bekostigde hogescholen, de Vereniging Hogescholen, de NRTO, de MBO-Raad, de LSVb, het ISO, de JOB, VNO-NCW, de vakbonden en MKB-Nederland over de betekenis van de invoering van de Associate degree als zelfstandige opleiding en het implementatietraject hiervan, waarbij ik samen met het veld wil optrekken.
Deze leden verzoeken de regering voorts nader in te gaan op de aansluiting op de arbeidsmarkt en de wijze waarop associate degree-opleidingen gestart worden in sectoren met een specifieke vraag.
In het kader van de macrodoelmatigheidstoets wordt de aansluiting op de arbeidsmarkt beoordeeld. Bekostigde hogescholen die een nieuwe associate degree-opleiding willen starten moeten conform de Beleidsregel doelmatigheid hoger onderwijs in hun aanvraag voor een doelmatigheidstoets aantonen dat er op de arbeidsmarkt behoefte is aan de opleiding. Dit geldt voor associate degree-opleidingen in alle sectoren. Als de arbeidsmarktrelevantie niet is aangetoond, kan de opleiding niet worden gestart. Voor niet-bekostigde hogescholen geldt dit niet. Wanneer een bekostigde of niet-bekostigde hogeschool een nieuwe opleiding wenst te starten, wordt bij de toets nieuwe opleiding door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) (onder meer) getoetst of de beoogde leerresultaten zijn afgestemd op de verwachtingen van het beroepenveld en het vakgebied.
De leden van de PvdA-fractie informeren verder waarom het wetsvoorstel niet eerder ook werd voorgelegd aan werkgeversorganisaties en vakbonden en alleen met onderwijsorganisaties is besproken. Zij vragen of de regering kan schetsen hoe het bedrijfsleven nu betrokken wordt en aansluiting vindt bij de associate degree-opleidingen, ook om de Associate degree als volwaardige opleiding binnen het hoger onderwijs op de juiste waarde te schatten.
Anders dan de leden van de PvdA-fractie suggereren, zijn werkgeversorganisaties en vakbonden op verschillende manieren betrokken geweest bij het wetsvoorstel. Allereerst is dit wetsvoorstel een uitwerking van de Kamerbrief van 5 juni 2015.7 Bij de totstandkoming van deze brief is veelvuldig gesproken met relevante partijen, waaronder MKB-Nederland. Ook is het conceptwetsvoorstel aangeboden voor openbare internetconsultatie. Een ieder, dus ook werkgeversorganisaties en vakbonden, heeft daarbij de gelegenheid gehad om te reageren op dit wetsvoorstel. Verder hebben hogescholen intensief contact met het werkveld, zowel bij de ontwikkeling van nieuwe associate degree-programma’s als in de toekomst bij associate degree-opleidingen, als bij de uitvoering van het onderwijs.
Ik zal na de inwerkingtreding van de wet wederom in overleg treden met relevante partijen waaronder werkgeversorganisaties en vakbonden, met betrekking tot de implementatie van de wet.
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een nadere toelichting op de verwachting van de regering dat het aanbod van associate degree-opleidingen aanzienlijk zal toenemen doordat er geen verwante hbo-bacheloropleiding aangeboden hoeft te worden. Deze leden vragen voorts of met name het punt van de verwante doorstroom door instellingen frequent als knelpunt is benoemd.
Zoals eerder in de beantwoording aangegeven, maakt het niet hoeven aanbieden van een verwante hbo-bacheloropleiding het voor hogescholen mogelijk dat zij associate degree-opleidingen aanbieden in sectoren waarin er geen bacheloropleidingen bestaan en waarin daarom nu geen associate degree-programma’s kunnen worden aangeboden, maar waar op de arbeidsmarkt wel behoefte is aan associate degree-afgestudeerden. Daarnaast kan het aanbod groeien doordat een hogeschool een associate degree-opleiding gaat verzorgen in een sector waarin die hogeschool geen bacheloropleiding aanbiedt.
In gesprekken over het vergroten van de aantrekkelijkheid van de Associate degree met de MBO-Raad, de Vereniging Hogescholen, de NRTO en MKB-Nederland in 2015 werd de eis dat een associate degree-opleiding alleen kan worden aangeboden binnen een hbo-bacheloropleiding in een aantal gevallen inderdaad als knelpunt benoemd.
De leden van de SP-fractie vragen hoe voorkomen kan worden dat bij (tijdelijk) beperkte instroommogelijkheden populaire hbo-instellingen gaan sturen op aanname van associate degree-afgestudeerden, aangezien deze de kans op betere doorstroomcijfers vergroten. Zij horen ook graag of de regering het mogelijke gevaar ziet dat studenten die minder goed mee kunnen op het hbo (of waarvan dat de verwachting is) of studenten die (veel) extra zorg of begeleiding nodig hebben, worden gestimuleerd zich in te schrijven voor een associate-degree opleiding. Vindt de regering een dergelijke gang van zaken een pervers effect en in hoeverre kan dat worden vermeden, willen zij weten. Zij zijn benieuwd of de regering erkent dat een manier om dat te voorkomen is om het programma van de Associate degree en dat van de hbo-bachelor voldoende onderscheidend van elkaar te laten zijn.
Kandidaat-studenten die in het bezit zijn van een mbo-4-diploma, havo- of vwo-diploma en die voldoen aan eventuele nadere vooropleidingseisen met betrekking tot het profiel of vakken, moeten in beginsel toegelaten worden tot een hbo-bacheloropleiding. Enkel in het geval van een door de instelling ingestelde numerus fixus kan de instroom in het eerste jaar van een hbo-bacheloropleiding worden beperkt. Het voeren van een numerus fixus is bedoeld als ultimum remedium wanneer de kwaliteit van het onderwijs als gevolg van het aantal eerstejaars studenten niet kan worden geborgd. Wanneer een hogeschool een numerus fixus instelt zonder dat er sprake is van capaciteitsproblemen maar met het doel om (groepen) studenten te weren, zal ik met betreffende hogescholen in gesprek gaan. Ik vind het belangrijk dat de instellingen vooral de andere mogelijkheden dan selectie benutten die zij hebben om studenten op de juiste plek te krijgen. Het instrument van de studiekeuzecheck is hier bij uitstek geschikt voor, waarbij de studiekeuze aan de student wordt overgelaten. Die keuze wordt, zoals de leden van de SP-fractie aangeven, vergemakkelijkt indien de associate degree-opleiding en de hbo-bacheloropleiding een voldoende eigen karakter hebben.
De associate degree-opleiding heeft een belangrijke emanciperende functie en kan een tussenstap zijn richting een hbo-bacheloropleiding. De Associate degree draagt hiermee bij aan het doel om studenten te laten doorstromen en is nadrukkelijk niet bedoeld om hbo-bachelorstudenten te laten afstromen. Ik verwacht daarom ook niet dat hogescholen hbo-bachelorstudenten zullen stimuleren zich alsnog in te schrijven voor een associate degree-opleiding met het argument dat dit de doorstroomcijfers van de opleiding zou verbeteren, zoals de leden van de SP-fractie suggereren. Ik keur het dan ook af als een student die gekozen heeft voor een hbo-bacheloropleiding, door de instelling wordt geadviseerd om gedurende de opleiding af te stromen naar een associate degree-opleiding. De onderwijsinstelling kan een hbo-bachelorstudent hiertoe overigens ook niet verplichten. Voor een pervers effect als door de vragenstellers geschetst, vreest de regering niet. In de komende jaren wordt de implementatie van de wet gemonitord, waaronder ook of aan de instroom in een hbo-bacheloropleiding geen onredelijke eisen worden gesteld en of er geen oneigenlijke verplichte afstroom van een hbo-bacheloropleiding naar een associate degree-opleiding plaatsvindt.
Deze leden merken op dat het aan de instelling is om te beoordelen welke onderdelen van de hbo-opleiding een associate degree-afgestudeerde nog zou moeten behalen voor het afronden van de hbo-bachelor. De LSVb stelde eerder de vraag waarom er geen minimum is gesteld aan het aantal studiepunten dat een associate degree-gediplomeerde kan meenemen naar een hbo-bachelor. Of anders gesteld: waarom heeft de regering er niet voor gekozen een maximum te stellen aan het aantal door het hbo te eisen punten? In de huidige situatie heeft het recht op doorstroom naar een verwante hbo-bacheloropleiding een maximale studielast van 150 punten. Waarom is dit losgelaten, zo vragen deze leden.
Het los laten van het maximum aantal studiepunten in de hbo-bacheloropleiding voor associate degree-afgestudeerden met de wijziging van de artikelen 7.4b en 7.8a van de WHW vloeit logisch voort uit de zelfstandige positie in het onderwijsbestel van de associate degree-opleiding. Hierdoor kan de associate degree-opleiding een eigen profiel vormen, zonder dat de doelstellingen en het curriculum van de associate degree-opleiding sterk hoeven te matchen met een programmatisch verwante hbo-bacheloropleiding. De associate degree-opleiding kan zich zo ontwikkelen tot een eigenstandige opleiding met eigen waarde en daarmee een aantrekkelijke optie vormen voor kandidaat-studenten. De loskoppeling van een hbo-bacheloropleiding biedt tevens mogelijkheden om het associate degree-aanbod verder uit te breiden.
De associate degree-opleiding heeft een belangrijke emanciperende functie en heeft een sterke relatie met de beroepskolom. Het wetsvoorstel voorziet daarom in een taak voor instellingen om de verdere opscholing van afgestudeerden aan associate degree-opleidingen te bevorderen. Door een wijziging van artikel 7.13 van de WHW worden instellingen verplicht in de onderwijs- en examenregeling van een associate degree-opleiding te beschrijven welke mogelijkheden er zijn voor een afgestudeerde om door te stromen naar een hbo-bacheloropleiding. In de komende jaren wordt de implementatie van de wet gemonitord, waaronder ook of aan de instroom in een hbo-baceloropleiding geen onredelijke eisen worden gesteld aan associate degree-afgestudeerden.
De leden van de PvdA-fractie stellen op grond van de memorie van toelichting vast dat er veel draagvlak is vanuit koepelorganisaties in het hoger onderwijs en de studentenorganisaties om de Associate degree een zelfstandige positie te verschaffen. Ook verschillende hogescholen hebben hier vanuit hun ervaringen voor gepleit. Kan de regering in dat licht een beeld schetsen van het draagvlak onder de rest van de instellingen, zo vragen zij.
De Vereniging Hogescholen en de NRTO behartigen de belangen van bekostigde hogescholen respectievelijk het merendeel van niet-bekostigde hogescholen. In de strategische visie van de Vereniging Hogescholen «Wendbaar en Weerbaar» is de ambitie verwoord om te komen tot een landelijk dekkend aanbod van associate degree-opleidingen. In het Brancheverslag 2015 van de NRTO benoemt de NRTO de wens om de Associate degree als zelfstandige opleiding mogelijk te maken, zodat een gewenste associate degree-opleiding op iedere instelling voor hoger onderwijs gegeven kan worden.8 Om het draagvlak nog verder te vergroten is bij de totstandkoming van het beleid dat is neergelegd in het wetsvoorstel ook veelvuldig gesproken met andere relevante partijen, zoals de MBO-Raad, het ISO, de LSVb en MKB-Nederland. Het draagvlak voor de positionering van de Associate degree als zelfstandige opleiding blijkt verder onder andere uit de samenwerking van hogescholen, onder de noemer Ad-7, om te komen tot een landelijke uitrol van de associate degree-opleiding. Bij deze samenwerking zijn op dit moment elf hogescholen aangesloten.
Tot slot spreken de Vereniging Hogescholen, de MBO-Raad, de NRTO en MKB Nederland in hun brief van 28 maart jl. aan de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van uw Kamer hun brede steun uit voor het wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering hoe de medezeggenschap van een associate degree-opleiding wordt vormgegeven. Kunnen een sterk verwante associate degree-opleiding en hbo-bacheloropleiding samen een opleidingscommissie vormen, zo vragen zij. Verder vernemen zij graag of associate degree-opleidingen samen met hbo-opleidingen onderdeel kunnen uitmaken van een faculteit en zo onder de verantwoordelijkheid van één faculteitsraad vallen. Voorts vragen zij een toelichting of er een aparte examencommissie komt voor de associate degree-opleiding.
Met dit wetsvoorstel wordt de Associate degree een volledig eigenstandige opleiding. Dit betekent dat de regels rondom medezeggenschap en examencommissie ook van toepassing worden op de associate degree-opleiding.
Een associate degree-opleiding dient een opleidingscommissie te hebben. Een opleidingscommissie kan betrekking hebben op één of meer opleidingen. Deelraden in het hbo kunnen ook betrekking hebben op meer dan één opleiding, waaronder in de toekomst ook associate degree-opleidingen. Bestaande bachelor- en masteropleidingen kunnen op dit moment al een gezamenlijke examencommissie instellen. In de toekomst kunnen meerdere associate degree-opleidingen of associate degree-opleidingen en bachelor- en/of masteropleidingen ook gezamenlijk één examencommissie instellen.
De leden van de VVD-fractie lezen in het wetsvoorstel dat een associate degree-opleiding in samenwerking met een mbo-instelling kan worden aangeboden. Zij verzoeken de regering nader toe te lichten hoe deze samenwerking eruit kan zien. Wie ontvangt in een dergelijk geval de bekostiging? Waarom zou een hbo-instelling deze samenwerking opzoeken? Worden zij daartoe geprikkeld? Zij vragen verder of is overwogen om een associate degree-opleiding ook door een mbo-instelling te laten verzorgen, mits zij samenwerken met een hbo-instelling.
Zoals in antwoord op vragen van de leden van de SP-fractie is aangegeven, acht de regering het van belang dat de associate degree-opleiding, een opleiding in het hoger beroepsonderwijs, wordt aangeboden in een omgeving waarin ook hbo-bacheloronderwijs en praktijkgericht onderzoek plaatsvindt. Het verzorgen van een associate degree-opleiding blijft daarom voorbehouden aan bekostigde en niet-bekostigde hogescholen die een hbo-bacheloropleiding verzorgen.
De associate degree-opleiding heeft een belangrijke emanciperende functie en heeft een sterke relatie met de beroepskolom. In verband daarmee kunnen hogescholen bij het verzorgen van de associate degree-opleiding ook de samenwerking met mbo-instellingen zoeken. Voor deze samenwerking geldt dat ten minste de helft van het programma, waaronder in ieder geval de afstudeerfase en het afsluitend examen, wordt verzorgd door de hogeschool. Het ontwikkelen van een nieuwe associate degree-opleiding en het verzorgen van een associate degree-opleiding blijft onder de verantwoordelijkheid van bekostigde en niet-bekostigde hogescholen vallen. Voor zowel hogescholen als mbo-instellingen kan een samenwerking rondom de Associate degree meerwaarde met zich meebrengen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een meer soepele overgang van het mbo naar het hbo en aan de uitwisseling van kennis en ervaring. Het verlenen van Associate degree-graden en het ontvangen van bekostiging voor het verzorgen van associate degree-opleidingen is voorbehouden aan hogescholen. Vanwege het belang van een hbo-omgeving en het niveau van de Associate degree in ogenschouw nemende, acht de regering het niet wenselijk mbo-instellingen de mogelijkheid te geven eigenstandig, al dan niet in samenwerking met een hbo-instelling een associate degree-opleiding te verzorgen; de Associate degree is een opleiding in het hoger beroepsonderwijs evenzeer als een hbo-bacheloropleiding.
Voorts lezen deze leden dat bij de start van een associate degree-opleiding een macrodoelmatigheidstoets moet plaatsvinden. De leden steunen dit van harte, maar vragen de regering wel of een regelmatige toets niet logischer en wenselijker is.
Op 28 oktober 2016 heb ik een brief aan uw Kamer gestuurd waarin een nieuw macrodoelmatigheidsbeleid is aangekondigd waarin ook wordt voorzien in een tweejaarlijks gesprek met de koepels over de doelmatigheid van het bestaande opleidingenaanbod, waaronder dan ook de associate degree-opleidingen.9 Het nieuwe beleid zal dit jaar zijn beslag krijgen.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering toe te lichten hoe gewaarborgd wordt dat het Associate degree-programma nu het een zelfstandige opleiding wordt, ook een zelfstandig programma wordt met goede kwaliteit. Op welke wijze, zo vragen deze leden, wordt hiernaar gekeken bij de toets nieuwe opleiding en de toets op de macrodoelmatigheid.
Naar de kwaliteit van het programma wordt gekeken door de NVAO. Bestaande Associate degree-programma’s zijn onderdeel van een hbo-bacheloropleiding. De Associate degree-programma’s worden op het moment van de inwerkingtreding van de wet van rechtswege omgezet naar zelfstandige associate degree-opleidingen. De huidige Associate degree-programma’s zijn voor de start getoetst door de NVAO met een toets nieuw Associate degree-programma. Na de start van een Associate degree-programma is het programma in het kader van de accreditatiecyclus periodiek getoetst als onderdeel van de hbo-bacheloropleiding. Wanneer een bestaand Associate degree-programma op het moment van de inwerkingtreding van de wet wordt losgekoppeld van een hbo-bacheloropleiding, blijft de resterende periode waarvoor het programma is geaccrediteerd van kracht. Wanneer deze periode verloopt, dient de Associate degree als zelfstandige opleiding de heraccreditatie te doorlopen.
Bij het starten van een nieuwe associate degree-opleiding zijn een toets nieuwe opleiding en (als het verzorgd gaat worden door een bekostigde hogeschool) een toets op macrodoelmatigheid nodig. Dat is ook nu al zo bij de start van een Associate degree-programma. De associate degree-opleiding zal in de praktijk moeten aantonen aan de accreditatie-eisen van een opleiding in het hoger beroepsonderwijs op niveau 5 te voldoen. Dit zal leiden tot een apart accreditatiebesluit. In het kader van de toets op macrodoelmatigheid wordt – net als bij bachelor- en masteropleidingen aan bekostigde instellingen – gekeken naar de noodzaak van de opleiding, de arbeidsmarktrelevantie (eventueel in combinatie met een maatschappelijke of wetenschappelijke relevantie) en of er voor de opleiding ruimte is naast het al bestaande aanbod.
Deze leden horen verder graag hoe het waarborgen van de kwaliteit van de opleiding zich verhoudt tot het loslaten van de eis dat bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel bij de start niet meer hoeft te worden aangetoond dat er specifieke functies zijn op niveau 5. Zorgt het loslaten van deze eis er niet onbedoeld voor dat de Associate degree juist niet een volwaardig eigenstandig karakter krijgt, zo vragen deze leden.
De substantiële arbeidsmarktbehoefte kan ook op andere manieren worden aangetoond dan alleen op basis van specifieke functies op niveau 5. Het werkveld is op dit moment vaak nog onbekend met functies op niveau 5 en daarom kan de substantiële arbeidsmarktbehoefte niet alleen op deze manier worden aangetoond. Een nieuwe zelfstandige associate degree-opleiding, verzorgd door een bekostigde hogeschool, moet door middel van een macrodoelmatigheidstoets onder andere aantonen dat er een substantiële vraag op de arbeidsmarkt is naar afgestudeerden op niveau 5 in de sector waartoe de associate degree-opleiding opleidt. De Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO) toetst dit op basis van de Beleidsregel doelmatigheid hoger onderwijs 2014. De mogelijkheid om de substantiële arbeidsmarktbehoefte op een andere manier aan te tonen dan alleen op basis van specifieke functies op niveau 5 staat overigens los van de toetsing van de kwaliteit van de opleiding die wordt uitgevoerd door de NVAO.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de huidige Associate degree-programma’s dezelfde toets zullen ondergaan als nieuwe associate degree-opleidingen.
Het antwoord op deze vraag luidt ontkennend. Bestaande Associate degree-programma’s zijn namelijk al getoetst voor de start van het programma en zijn, wanneer de programma’s al langer bestaan, ook onderdeel geweest van de accreditatiecyclus van de hbo-bacheloropleiding waar het Associate degree-programma onderdeel van uitmaakt. Bij de inwerkingtreding van de wet worden deze programma’s van rechtswege geaccrediteerde associate degree-opleidingen. De resterende duur van de accreditatie is even lang als de resterende duur van de accreditatie van de hbo-bacheloropleiding waarvan de associate degree-opleiding voor de inwerkingtreding onderdeel uitmaakte.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de regering de doorstroomcijfers van hbo-bachelorstudenten met een mbo-4 achtergrond beschrijft. Kan de regering dit ook nader becijferen voor associate degree-studenten met een mbo-4 achtergrond, zo vragen deze leden.
Blijkens de gegevens van Studievoorschotmonitor stroomt 61% van de eerstejaars hbo-bachelorstudenten met een mbo-achtergrond door naar het tweede jaar van dezelfde hbo-bacheloropleiding. In het eerste jaar van de hbo-bacheloropleiding stopt 39% van de studenten met een mbo-4-achtergrond (21% switcht naar een andere opleiding in het hoger onderwijs, 18% volgt in het opvolgende jaar geen onderwijs in het hoger onderwijs).10
Gegevens van DUO over 2015 laten zien dat 67,5% van de associate degree-studenten met een mbo-achtergrond doorstroomt naar het tweede jaar van hetzelfde Associate degree-programma. 32,5% van de studenten met een mbo-4-achtergrond stopt in het eerste jaar van een Associate degree-programma (10% van de studenten switcht naar een andere opleiding in het hoger onderwijs en 22,5% volgt in het opvolgende jaar geen onderwijs in het hoger onderwijs). Onder andere met dit wetsvoorstel wil ik die uitval in het hoger onderwijs verminderen. Ook de LOB-activiteiten vanuit een vo-school of een mbo-instelling, de studiekeuze-informatie via Studiekeuze123, de vervroegde aanmelddatum en de studiekeuzecheck dragen hieraan bij.
Voorts lezen deze leden dat hbo-bachelorstudenten die wel het eerste jaar met succes afronden ook succesvol zijn in het volgende jaar. Hoe verklaart de regering dit?
Voor het succesvol afronden van de hbo-bacheloropleiding na het eerste jaar zijn volgens de regering verschillende verklaringen. Het is van belang dat studenten in het hoger beroepsonderwijs leren leren op hbo-niveau, dat zij binding met de opleiding en de instelling ervaren en dat zij ervaren dat ze studeren op een plek waar ze zich thuis voelen. Als dit het geval is, stoppen studenten minder vaak met hun opleiding. De eerste 100 dagen zijn hierbij cruciaal.
Daarnaast speelt het studieadvies een rol. Bekostigde hogescholen zijn verplicht om elke bachelorstudent uiterlijk aan het einde van het eerste jaar van inschrijving een studieadvies te geven. Het doel van het studieadvies is om in een vroeg stadium vast te stellen of een student geschikt is voor de opleiding, zodat hij of zij zich – als dat niet het geval is – eventueel kan oriënteren op een andere studie. Aan dit studieadvies kan de instelling een afwijzing verbinden. Dat betekent dat, als de student niet aan de door de instelling vastgestelde norm voldoet, hij of zij de opleiding niet kan vervolgen. Het bindend studieadvies selecteert dus de studenten uit die voor de opleiding wel geschikt zijn. Dit verklaart ook waarom deze groep succesvoller is in het afronden van het tweede studiejaar.
De leden van de VVD-fractie informeren verder of de regering iets ziet in het kunnen stellen van hogere eisen, mede gelet op het uitbreiden van het associate degree-aanbod wat een reëel alternatief geeft voor opstroom van mbo-4-afgestudeerden.
Het hoger onderwijs in Nederland is toegankelijk voor iedere kandidaat-student met de juiste vooropleiding die voldoet aan de eventueel gestelde nadere vooropleidingseisen. Hij of zij kan in principe doorstromen naar de door hem of haar gewenste opleiding. Enkel in het geval dat voor een opleiding bepaalde aanleg of talent is vereist of wanneer de instroom van het eerste jaar is beperkt, kan de instelling selectie toepassen. De ontwikkeling rondom de Associate degree is geen aanleiding om de toegankelijkheid van de bachelor te beperken. Ik vind het belangrijk dat de instellingen vooral de andere mogelijkheden dan selectie benutten die zij hebben om studenten op de juiste plek te krijgen. Het instrument van de studiekeuzecheck is hier bij uitstek geschikt voor.
De leden van de CDA-fractie onderschrijven het doel van de Associate degree om vooral jongeren en volwassenen een kans te bieden om te studeren op een niveau tussen mbo-4 en hbo-bachelor, voor wie de overstap van het mbo naar de hbo-bachelor te groot blijkt of voor wie de duur van een vierjarige bacheloropleiding een drempel vormt. Dat is de meerwaarde van de associate degree, zo menen deze leden. Deze leden vragen wel aan de regering toe te lichten hoe kan worden voorkomen dat juist door de mogelijkheid van het volgen van een associate degree-opleiding instellingen minder prikkel voelen om bijvoorbeeld mbo-studenten die het moeilijk hebben op hun hbo-opleiding vast te houden en niet te snel te laten afstromen naar een associate degree-opleiding. Het omgekeerde kan ook zijn dat mbo-studenten te snel wordt geadviseerd na afronden van hun diploma op niveau 4 de Associate degree te volgen in plaats van een hbo-bachelor. Kortom: wordt geborgd dat de juiste studenten voor de Associate degree kiezen en wordt hier ook toezicht op gehouden en worden instellingen indien nodig hierop aangesproken, zo vragen zij.
Het uitgangspunt bij de studiekeuze is de student op de juiste plek. De regering voert hier gericht beleid op. In de laatste jaren is daarom veel geïnvesteerd in verbetering van de studiekeuze. Dit wordt geborgd door het beschikbaar stellen van onafhankelijke en vergelijkbare studiekeuze-informatie via Studiekeuze123 en door de invoering van een vroegere aanmelddatum en de studiekeuzeactiviteiten bij de Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs (Stb. 2013, 298). Ook vanuit een school in het vo of een mbo-instelling wordt ondersteuning en begeleiding geboden aan kandidaat-studenten in het kader van LOB, waarvoor in de brief over loopbaanoriëntatie en -begeleiding plannen voor verbetering en intensivering zijn gepresenteerd. Een student die kiest voor een hbo-bacheloropleiding moet in beginsel toe worden gelaten tot de opleiding.
Zoals in antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie is aangegeven, heeft de associate degree-opleiding een belangrijke emanciperende functie en kan een tussenstap zijn richting een hbo-bacheloropleiding. De Associate degree draagt hiermee bij aan het doel om studenten te laten doorstromen en is nadrukkelijk niet bedoeld om hbo-bachelorstudenten te laten afstromen. Ik verwacht daarom ook niet dat hogescholen hbo-bachelorstudenten zullen stimuleren zich alsnog in te schrijven voor een associate degree-opleiding met het argument dat dit de doorstroomcijfers van de opleiding zou verbeteren. De onderwijsinstelling kan een hbo-bachelorstudent hiertoe overigens ook niet verplichten, zoals de leden van de CDA-fractie suggereren.
Hogescholen zijn daarnaast op basis van onder andere artikel 7.15 van de WHW verplicht informatie te verstrekken over het onderwijs dat zij verzorgen. Dit geldt voor hbo-bacheloropleidingen en Associate degree-programma’s en, als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, in de toekomst ook voor eigenstandige associate degree-opleidingen. Deze informatie dient zowel gericht te zijn op de inhoud van de betreffende opleiding als op de mogelijkheden voor uitstroom op de arbeidsmarkt en doorstroom binnen het hoger onderwijs. Op grond van deze informatie moet de student een gewogen keuze kunnen maken tussen een associate degree-opleiding of een hbo-bacheloropleiding.
De uiteindelijke keuze tussen een associate degree-opleiding en een hbo-bacheloropleiding is en blijft dus aan de kandidaat-student. Het wetsvoorstel beoogt deze keuze niet te sturen, ook niet in termen van bekostiging. De bedoeling van het wetsvoorstel is om de kandidaat-student een extra mogelijkheid te geven om een opleiding te volgen in het hoger onderwijs die anders hiervoor niet zou kiezen of die expliciet kiest voor een opleiding die opleidt voor een functie op niveau 5.
In de komende jaren wordt de implementatie van de wet gemonitord, waaronder ook of aan de instroom in een hbo-bacheloropleiding geen onredelijke eisen worden gesteld en of er geen oneigenlijke verplichte afstroom van een hbo-bacheloropleiding naar een associate degree-opleiding plaatvindt.
Deze leden vragen de regering voorts nader toe te lichten onder welke voorwaarden de instelling kan besluiten over te gaan tot decentrale selectie en hoe deze decentrale selectie er in de praktijk uit zal zien.
Het wetsvoorstel regelt dat voor decentrale selectie voor een associate degree-opleiding dezelfde voorwaarden komen te gelden als voor decentrale selectie voor bacheloropleidingen. Daartoe wordt onder de begripsbepaling «opleiding» in paragraaf 4 van hoofdstuk 7 naast de bacheloropleiding, ook de associate degree-opleiding gebracht. Dit betekent dat een instelling ook voor een associate degree-opleiding kan besluiten het aantal eerstejaars studenten te maximaliseren. Dat kan alleen als de beschikbare onderwijscapaciteit daartoe noopt. De instelling meldt dit uiterlijk op 1 december van het jaar voorafgaande aan het studiejaar aan de Minister. De aanmelddeadline voor kandidaat-studenten bij een opleiding met een numerus fixus is 15 januari. Wanneer meer kandidaat-studenten zich hebben aangemeld dan de vastgestelde capaciteit, dan voert de instelling een selectieprocedure uit. Deze selectieprocedure bestaat uit ten minste twee kwalitatieve criteria die zijn afgestemd met de medezeggenschap en tijdig zijn gecommuniceerd met de kandidaat-student. Op basis van de uitkomsten van de decentrale selectie rankt de instelling de studenten. De hoogst geplaatste studenten op de ranking krijgen een plaats aangeboden totdat het maximum is bereikt.
De leden van de CDA-fractie constateren dat in de memorie van toelichting wordt gesproken over de student van wie in het eerste jaar duidelijk is dat de kans gering is dat hij of zij de Associate degree succesvol afrondt. Voor deze student kan geregeld worden dat een negatief studieadvies bindend is. Deze leden vragen de regering toe te lichten aan welke voorwaarden moet worden voldaan om het negatieve studieadvies bindend te verklaren en in welke omstandigheden het negatieve studieadvies niet bindend is. Op welke wijze wordt dit naar de studenten bij aanvang van de studie gecommuniceerd zodat hen duidelijk is wat ze kunnen verwachten, zo vragen zij.
De toepassing van de bepalingen over het bindend studieadvies is voor de associate degree-opleiding niet anders dan voor de bacheloropleiding. Dit betekent dat een instelling een student uiterlijk aan het eind van de eerste periode met een studielast van 60 studiepunten – doorgaans aan het einde van het studiejaar – een advies geeft over de voortzetting van zijn studie. De instelling kan aan dat advies een bindende afwijzing verbinden, maar is daartoe niet verplicht. Dat betekent dat de student zijn opleiding – en eventueel andere opleidingen die dezelfde eerste periode hebben – niet kan vervolgen. Alvorens een bindend studieadvies wordt gegeven moet de student wel eerst zijn gewaarschuwd. De instelling moet in de onderwijs- en examenregeling regels opnemen waaruit blijkt hoe zij uitvoering geeft aan het geven van studieadvies en aan – eventueel – een bindend studieadvies. In geval van een bindend studieadvies moet de instelling ook regels opnemen over hoe zij rekening houdt met persoonlijke omstandigheden waarin studenten kunnen verkeren. Bij inschrijving krijgt de student ook de beschikking over het studentenstatuut waarvan de onderwijs- en examenregeling onderdeel uitmaakt.
Deze leden vragen de regering verder of er ook mogelijkheden zijn voor het tussentijds doorstromen naar een hbo-bachelor indien blijkt dat voor de student het Associate degree niveau eigenlijk te makkelijk is.
Voor de associate degree-opleiding gelden dezelfde vooropleidingseisen als voor de hbo-bacheloropleiding. Het gaat in beide gevallen om een opleiding op hbo-niveau. Een associate degree-student die gedurende de associate degree-opleiding wenst over te stappen naar een hbo-bacheloropleiding, kan zich dan ook laten inschrijven bij een hbo-bacheloropleiding. Als voor de hbo-bacheloropleiding eventueel nadere vooropleidingseisen, aanvullende eisen, bijzondere nadere vooropleidingseisen of eisen voor decentrale selectie gelden, moet de associate degree-student uiteraard ook aan die betreffende eisen voldoen. Afhankelijk van de inhoudelijke verwantschap tussen de associate degree-opleiding en de hbo-bacheloropleiding kan de student mogelijk vrijstelling krijgen voor een deel van de hbo-bacheloropleiding. Dit wordt door de examencommissie van de hbo-bacheloropleiding vastgesteld.
De leden van de D66-fractie constateren dat het voor kandidaat-studenten helder moet zijn welke mogelijkheden een associate degree-opleiding biedt op de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd is de Associate degree ook nieuw voor bedrijven. Zij zullen informatie moeten krijgen en ervaring moeten opdoen over de positionering van een Associate degree ten opzichte van mbo- en hbo-opleidingen. Hoe gaat de regering bijdragen aan de profilering van de Associate degree richting het bedrijfsleven?
De leden van de D66-fractie constateren terecht dat de Associate degree ook nieuw is voor bedrijven en de (semi)publieke sector. De Associate degree is op dit moment nog onvoldoende bekend onder werkgevers. De implementatie van de wet zal daarom gepaard gaan met voorlichting, niet alleen gericht op kandidaat-studenten in het mbo en het vo en werknemers in het kader van Leven Lang Leren, maar ook gericht op werkgevers. Hierbij wil ik samen met het veld optrekken, waaronder VNO-NCW, de vakbonden en MKB-Nederland.
Voorts stellen deze leden vast dat er nadere vooropleidingseisen en aanvullende eisen gesteld kunnen worden aan de associate degree-opleidingen. Is de regering het met de leden eens dat het onwenselijk is om te veel selectie toe te passen op associate degree-opleidingen gezien de noodzaak om doorstroom tussen het mbo en hbo te stimuleren, zo vragen zij.
Ik vind, net als de leden van de D66-fractie, te veel selectie onwenselijk. Selectie is daarom, ook voor associate degree-opleidingen, alleen in bijzondere gevallen toegestaan. Om de aansluiting van het voortgezet onderwijs op het hoger onderwijs zo goed mogelijk te laten verlopen, wordt bij verschillende opleidingen geëist dat een bepaald profiel en/of bepaalde (keuze)vakken is/zijn gevolgd; de nadere vooropleidingseisen. Het is daarnaast ook bij een associate degree-opleiding mogelijk om aanvullende eisen te stellen. Opleidingen kunnen enkel aanvullende eisen stellen als het beroep waarvoor wordt opgeleid of de inrichting van het onderwijs specifieke kwaliteiten, kennis of vaardigheden vraagt die niet of in onvoldoende mate onderdeel zijn van het voortgezet onderwijs. Tot slot is het ook mogelijk om, als er in de associate degree-opleiding maar voor een beperkt aantal studenten plaats is in verband met de beschikbare onderwijscapaciteit, een numerus fixus in te stellen.
De leden van de GroenLinks-fractie willen, omdat de associate degree-opleiding gericht is op werkenden die een aanvullende opleiding willen volgen, graag weten of er een mogelijkheid bestaat tot het volgen van een associate degree-opleiding in deeltijd. Zijn er momenteel Associate degree-programma’s die in deeltijd gevolgd worden? Zal er bij instellingen op worden aangedrongen een deeltijdprogramma op te zetten, zo vragen zij.
Net als bacheloropleidingen en masteropleidingen kunnen associate degree-opleidingen zowel in voltijd als duaal als in deeltijd worden aangeboden. Op dit moment worden bij bekostigde hogescholen 82 deeltijd Associate degree-programma’s aangeboden. Het aantal deeltijd associate degree-opleidingen is dus fors: al ruim de helft van alle Associate degree-programma’s bij hogescholen worden in deeltijd verzorgd. Als de wet in werking treedt, worden deze programma’s van rechtswege omgezet naar zelfstandige associate degree-opleidingen in deeltijd. De instellingen pakken het al op; er is geen aanleiding tot het verder aandringen om deeltijd associate degree-opleidingen op te zetten. Als onderdeel van de implementatie van de wet zal ik hogescholen en andere betrokken organisaties wel wijzen op de mogelijkheden om de Associate degree in deeltijd te verzorgen en de rol die deeltijd associate degree-opleidingen kunnen vervullen in het kader van Leven Lang Leren.
Overigens merk ik op dat de doelgroep van de associate degree-opleiding niet alleen werkenden zijn. Met de verzelfstandiging als opleiding is ook beoogd de associate degree-opleiding aantrekkelijker te maken voor vo- en mbo-4-afgestudeerden.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij er zorg voor draagt dat afgestudeerden van een Associate degree voldoende soepele keuzes kunnen maken richting een of meer hbo-bachelors om verder te kunnen opstromen.
Het wetsvoorstel voorziet in een bepaling die zegt dat in de onderwijs- en examenregeling van de associate degree-opleiding moet worden beschreven welke mogelijkheden er zijn voor een aan de instelling afgestudeerde met een graad Associate degree om door te stromen naar een bacheloropleiding. De instelling die de hbo-bacheloropleiding verzorgt waarnaar de associate degree-afgestudeerde wil doorstromen, moet er op grond van de in artikel 7.15 van de WHW neergelegde informatieverplichting voor zorgdragen dat de student kennis kan nemen van de inhoud en de duur van het resterende deel van die hbo-bacheloropleiding. Ook draagt de instelling er zorg voor dat de associate degree-afgestudeerde die hiervoor kiest het resterende deel van de hbo-bacheloropleiding op een zo efficiënt mogelijke wijze kan afronden, bij voorkeur in een verkorte periode. Op grond van deze informatieplicht is de associate degree-afgestudeerde in staat om een afgewogen keuze te maken voor een hbo-bacheloropleiding. De regering gaat ervan uit dat de hogescholen in gezamenlijkheid zorgen voor een ruime keuze voor de associate degree-afgestudeerden en dat zo recht wordt gedaan aan de positionering van de student en de emanciperende functie van de associate degree-opleiding. In de komende jaren wordt de implementatie van de wet gemonitord, waaronder ook de doorstroommogelijkheden van associate degree-afgestudeerden naar hbo-bachelorpleidingen.
De leden van de CDA-fractie maken zich in het kader van het leenstelsel zorgen over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Deze leden wijzen dan ook op de mogelijkheid dat mbo-studenten vanwege het leenstelsel eerder kiezen voor het volgen van een associate degree, waarvan de nominale studieduur twee jaren is, dan voor een hbo-bachelor waarvan de nominale studieduur vier jaren is. Zij vragen of de regering kan aangeven hoe zij dit ziet en of dit ook wordt meegenomen in de algemene monitor over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs.
Er is geen reden om aan te nemen dat, meer dan nu het geval is bij het Associate degree-programma, mbo-gediplomeerden zullen kiezen voor de associate degree-opleiding in plaats van een hbo-bacheloropleiding als gevolg van het studievoorschot, niet in de laatste plaats omdat de Associate degree, in de vorm van een programma, reeds bestond ten tijde van de invoering van het studievoorschot en het effect waarop deze leden doelen, niet is waargenomen. In de komende jaren zal ik de implementatie van de wet monitoren, waaronder de toegankelijkheid van de Associate degree en eventuele financiële aspecten die een rol spelen bij de studiekeuze.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom is gekozen voor het volgen van de associate degree-opleiding plus een volledige hbo-opleiding tegen wettelijk collegegeld, terwijl de Associate degree ook als afzonderlijk diploma wordt gezien.
Onder de huidige wet kan een student één bacheloropleiding en één masteropleiding tegen wettelijk collegegeld volgen. In lijn hiermee kan als gevolg van dit wetsvoorstel een student één associate degree-opleiding, één bacheloropoleiding en één masteropleiding tegen wettelijk collegegeld volgen. Maar wat betreft de associate degree-opleiding hangt dit wel af van de volgorde. Een student die een associate degree-opleiding wil volgen en al in het bezit is van een graad Associate degree, bachelorgraad en/of mastergraad dient hiervoor namelijk het instellingscollegegeld te betalen. Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat een ieder eenmalig in aanmerking komt om met financiële overheidsondersteuning een zo hoog mogelijk niveau te halen (niveau 5 Associate degree, niveau 6 Bachelor en niveau 7 Master). Dat betekent dat als niveau 5 is gehaald, de betreffende persoon ook in staat moet worden gesteld tegen wettelijk collegegeld deel te nemen aan niveau 6 en 7. Andersom betekent dit, dat als al een niveau 7 is gehaald, er geen reden is voor wettelijk collegegeld bij niveau 5 en 6.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom een parallel getrokken wordt met de bachelor-mastersystematiek in het wo. Hiermee wordt gesuggereerd dat doorstromen van een Associate degree naar aan hbo-bachelor de standaard is. Waarom is dat wenselijk, zo vragen zij.
Voor de studiefinanciering wordt in de toekenningsfase geen onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen studenten in het hoger onderwijs. Dat onderscheid wordt niet gemaakt voor hbo- en wo-studenten, en met de verzelfstandigde associate degree-opleidingen ook niet voor deze studenten. Voor een goede uitvoerbaarheid is van belang de associate degree-toekenningen zoveel mogelijk conform de andere ho-opleidingen te kunnen uitvoeren. De parallel met de bachelor-mastersystematiek wordt in de toelichting genoemd om aan te geven dat een student op vergelijkbare wijze studiefinanciering krijgt toegekend. De toekenning gebeurt op basis van de inschrijving van een student in het hoger onderwijs, los van welke opleiding. Dat gebeurt standaard voor vier jaar, tenzij het een opleiding met een langere cursusduur betreft (bijvoorbeeld een meerjarige master). Voor de student is dat ook heel praktisch, omdat de toekenning (en de maandelijkse uitbetaling) doorloopt, ook al is de student na afronding van zijn associate degree-opleiding doorgestroomd naar een hbo-bacheloropleiding. In de omzetting van prestatiebeurs in gift wordt gekeken naar het behaalde diploma of de behaalde diploma’s.
Met deze wijze van toekenning wordt dus niet gesuggereerd dat doorstromen naar de hbo-bachelor de standaard is. Wel wordt dat gemakkelijk gemaakt doordat de toekenning eenvoudigweg doorloopt zolang de student ingeschreven blijft in het hoger onderwijs en zijn vier jaar nog niet heeft opgebruikt.
Voorts vragen deze leden waarom de overbruggingsregeling voor de overstap van het mbo naar de Associate degree onder de mbo-studiefinanciering valt. Is het niet logischer om deze onder de associate degree-studiefinanciering te laten vallen of in ieder geval de prestatieprikkel afhankelijk te maken van het al dan niet behalen van een associate degree, is hun vraag.
De overbruggingsregeling is bedoeld om een soepele overgang naar het hoger onderwijs te faciliteren en is een belangrijk instrument om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor mbo-studenten te waarborgen. Voor toekenning van de overbruggingsregeling als gift moet de student met succes een mbo-opleiding hebben voltooid. De huidige wet faciliteert in artikel 2.7 van de WSF 2000 reeds overbrugging van de periode tussen de uitschrijving voor een mbo-opleiding en doorstuderen in het hbo met een verlengde toekenning van de mbo-studiefinanciering van maximaal vier maanden. Heeft de student nog geen mbo-diploma behaald, dan blijven de toekenningen binnen de overbruggingsregeling een lening totdat hij of zij alsnog een mbo-diploma of een diploma in het hoger onderwijs behaalt.11 De verzelfstandiging van de associate degree-opleiding wordt dan ook ingepast in het bestaande stelsel en de bestaande systematiek. Dit stimuleert de emanciperende route van mbo naar hbo en zo heeft de verzelfstandiging van de Associate degree zo min mogelijk impact op hoe de systematiek reeds werkt.
Wat betreft de prestatieprikkel het volgende. Door de (vorm van) toekenning van overbruggingsfinanciering afhankelijk te maken van de latere diplomering aan de associate degree-opleiding of hbo-bacheloropleiding, wordt het aanvragen van de overbruggingsfinanciering te zeer een inschatting van de eigen kansen in het hoger onderwijs. Dat past naar de mening van de regering niet binnen de lijn waarin het hoger onderwijs toegankelijk moet blijven voor studenten uit het mbo. In meerdere mate geldt dit voor mbo-studenten die hun kansen op voltooiing van een volledige hbo-bacheloropleiding (te) klein inschatten.
Daarnaast lezen de voornoemde leden dat het behalen van een Associate degree aanspraak geeft op de omzetting van de prestatiebeurs beroepsonderwijs in een gift voor studenten die nog niet aan hun mbo-prestatieplicht hadden voldaan. Om welke gevallen gaat dit, zo vragen zij.
Het gaat hierbij bijvoorbeeld om gevallen waarin een havist die vanwege de praktische gerichtheid van een mbo-opleiding voor doorleren in het mbo had gekozen, maar daar na een tijd van terug komt en toch naar het hoger onderwijs wil. Met het havo-diploma heeft deze student toegang tot het hoger beroepsonderwijs en daarmee ook tot de associate degree-opleidingen en kan daar dus instromen zonder zijn of haar mbo-carrière met een diploma te hebben afgerond. Wanneer deze student uiteindelijk wel een associate degree-diploma behaalt, wordt de toegekende mbo-studiefinanciering ook omgezet in een gift omdat het onwaarschijnlijk – en onnodig – is dat deze student nog terug zou keren naar het mbo om daar alsnog aan zijn of haar prestatieplicht te kunnen voldoen.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering in het licht van hun vraag onder 4.5 bij het antwoord ook mee te nemen dat de associate degree-student indien hij of zij doorstroomt naar een hbo-bachelor deze hbo-bachelor wordt gezien als een tweede studie waarvoor niet het lagere wettelijke collegegeld verschuldigd is, maar het veelal veel hogere instellingscollegegeld.
Wanneer een student na het afronden van een associate degree-opleiding een hbo-bacheloropleiding gaat volgen, dan kan de student deze bacheloropleiding (en eventueel daarna een masteropleiding) volgen tegen wettelijk collegegeld. De hbo-bacheloropleiding en -masteropleiding worden dus niet gezien als een tweede studie voor de associate degree-gediplomeerde.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom wel het wettelijk collegegeld voor de totale studieduur van een Associate degree en vervolgens een hbo-opleiding wordt gehanteerd, maar dat het recht op de prestatiebeurs niet voor de totale studieduur geldt.
Het is juist dat het wettelijk collegegeld voor de totale duur van een associate degree-opleiding en vervolgens een hbo-bacheloropleiding wordt gehanteerd.
Bij een doorstroom van een associate degree-gediplomeerde naar een hbo-bacheloropleiding wordt in het kader van de prestatiebeurs gekeken naar de nominale studieduur van de hbo-bacheloropleiding (vier jaar) en niet naar de opgetelde studieduur van een associate degree-opleiding (twee jaar) en de studieduur van een hbo-bacheloropleiding (vier jaar). De feitelijke studieduur is afhankelijk van de verwantschap tussen beide opleidingen. Bovendien – zo ligt in de lijn der verwachting – zal het merendeel van de associate degree-afgestudeerden dat wenst door te stromen naar een hbo-bacheloropleiding, kiezen voor een verwante doorstroom. Hierdoor blijft de totale studieduur beperkt tot in de meeste gevallen vier jaar.
Mocht de totale studieduur van een associate degree-opleiding en een hbo-bacheloropleiding waarnaar de associate degree-afgestudeerde doorstroomt langer zijn dan vier jaar, dan wordt dit opgevangen binnen de leenfase van de studiefinanciering waarin geen prestatiebeurs meer wordt toegekend.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader toe te lichten of de bestaande Associate degree-programma’s, voordat deze zelfstandige associate degree-opleidingen kunnen worden geaccrediteerd moeten worden.
Bestaande Associate degree-programma’s zijn onderdeel van een hbo-bacheloropleiding. Zoals in antwoord op een eerdere vraag van de leden van de CDA-fractie is aangegeven, zijn deze programma’s voor de start getoetst door de NVAO met een toets nieuw Associate degree-programma. Na de start van een Associate degree-programma, is het programma in het kader van de accreditatiecyclus periodiek getoetst als onderdeel van de hbo-bacheloropleiding. Met de inwerkingtreding van de wet worden de bestaande Associate degree-programma’s losgekoppeld van een hbo-bacheloropleiding. De accreditatie blijft geldig voor de resterende periode waarvoor de opleiding is geaccrediteerd. Wanneer deze periode verloopt, dient de Associate degree als zelfstandige opleiding de heraccreditatie te doorlopen.
Daarnaast vragen deze leden aan de regering hoe zij verwacht dat het aantal opleidingen en studenten zich in de komende jaren gaat ontwikkelen.
Zoals in antwoord op een eerdere vraag van de leden van de PvdA-fractie is vermeld, is de verwachting dat het associate-degree-aanbod zal stijgen. Deze verwachting is onder meer gebaseerd op de strategische visie «Wendbaar en Weerbaar» van de Vereniging Hogescholen waarin de ambitie is verwoord om te komen tot een landelijk dekkend aanbod van associate degree-opleidingen, door samenwerking van hogescholen onderling en door samenwerking met het beroepenveld. Daarnaast is in het hoofdlijnenakkoord tussen NRTO en OCW vastgelegd dat een groot deel van de niet-bekostigde hogescholen zich op de doelgroep werkenden richt en dat zij streven naar een breder aanbod van associate degrees en een groter aantal associate degree studenten.
Gelet op de signalen van zowel de bekostigde als de niet-bekostigde hogescholen voorziet de regering een krachtige ontwikkeling van de Associate degree in de aankomende jaren.
In de komende jaren wil ik de implementatie van de wet monitoren, waaronder de ontwikkeling van het aantal associtate degree-opleidingen en het aantal associate degree-studenten.
De leden van de CDA-fractie merken op dat als gevolg van dit wetsvoorstel de Associate degree voortaan wordt gezien als eigenstandige opleiding waarvoor een eigen accreditatie nodig is. In het geval het gaat om het loskoppelen van de bestaande associate degree-opleidingen betreft het een heraccreditatie. De leden lezen in de memorie van toelichting dat de gemiddelde administratieve last voor een heraccreditatie 680 uur beslaat tegen een standaard tarief voor instellingen van 45 euro per uur. Deze leden volgen de redenering dat voortaan voor de Associate degree een eigenstandige accreditatie nodig is, maar vragen of het mogelijk is de administratieve lasten hiervoor nog verder naar beneden te brengen. Zeker ook in het geval nieuwe Associate degree-programma’s ontstaan die niet voor heraccreditatie in aanmerking komen, maar omdat ze voorheen niet gekoppeld waren aan een hbo-bachelor volledig geaccrediteerd moeten worden.
Het proces van accreditatie is een belangrijk onderdeel van de kwaliteitborging van het hoger onderwijs. Dit geldt in gelijke mate ook voor de kwaliteit van associate degree-opleidingen. De regering wil dat het accreditatieproces weer meer eigendom wordt van de instelling. Niet een proces dat als een verplichting jegens de overheid wordt ervaren, maar als een proces dat van de onderwijsgemeenschap zelf is. Zo beoogt het wetsvoorstel Accreditatie op maat, dat op korte termijn bij uw Kamer wordt ingediend, vertrouwen te vergroten en meer eigenaarschap te geven aan docenten, studenten en instellingen, van de kwaliteit en kwaliteitscultuur, een concrete vermindering van ervaren lasten en het behoud van draagvlak voor het accreditatieproces. Deze vermindering van ervaren lasten zijn eveneens van toepassing op het accreditatieproces van assocaite degree-opleidingen. De NVAO heeft recent een nieuw Beoordelingskader accreditatiestelsel hoger onderijs gepubliceerd.12 Het wetsvoorstel Accreditatie op maat en de aanpassingen in het accreditatiekader dragen samen bij aan een netto vermindering van de administratieve lasten.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de Associate degree een welkome aanvulling is voor de arbeidsmarkt en zeker om een Leven Lang Leren te stimuleren. De leden hechten daarom ook veel waarde aan deeltijdonderwijs. Ziet de regering een belangrijke rol voor de associate degree-opleiding binnen het aanbod deeltijdonderwijs? Hoeveel Associate degree-programma’s worden nu al in deeltijd aangeboden? Hoe gaat de regering associate degrees, die in deeltijd worden aangeboden, stimuleren, zo vragen zij.
Ja, de regering ziet een belangrijke rol voor de associate degree-opleiding binnen het aanbod van deeltijdonderwijs. De toenemende dynamiek op de arbeidsmarkt, die onder andere leidt tot krimp van het middensegment en tot behoefte aan opscholing in veel sectoren, noopt tot een breed aanbod van associate degrees. De Associate degree kan, als tweejarige opleiding in het hoger onderwijs, een aantrekkelijke optie zijn voor een werkende in het kader van Leven Lang Leren. Een belangrijke uitbreiding van mogelijkheden om te investeren in de ontwikkeling van kennis en vaardigheden en het op- en omscholen naar een hoger opleidingsniveau of een ander beroep.
Zoals in antwoord op een eerdere vraag van de leden van de fractie van GroenLinks is aangegeven, worden op dit moment bij bekostigde hogescholen 82 deeltijd Associate degree-programma’s aangeboden; ruim de helft van alle Associate degree-programma’s bij hogescholen wordt in deeltijd aangeboden. Als de wet in werking treedt, worden deze programma’s omgezet naar zelfstandige associate degree-opleidingen in deeltijd. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding erop aan te dringen om deeltijd associate degree-opleidingen op te zetten. Als onderdeel van de implementatie van de wet zal ik hogescholen en andere betrokken organisaties wel wijzen op de mogelijkheden om de Associate degree in deeltijd te verzorgen en de rol die deeltijd associate degree-opleidingen kunnen vervullen in het kader van Leven Lang Leren.
De leden van de SP-fractie merken op dat studenten, die een associate degree-opleiding of alleen een wo-bacheloropleiding hebben voltooid, wel levenlanglerenkrediet kunnen aanvragen, maar pas nadat zij de leeftijd van 30 jaar hebben bereikt. De regering baseert dat op de situatie voor studenten in het wetenschappelijk onderwijs. Zijn de huidige associate degree-afgestudeerden in de huidige praktijk niet al veel jonger? Zij vragen of de regering bereid is die leeftijd aan te passen aan de reële gemiddelde leeftijd van huidige associate degree-afgestudeerden.
Studenten die alleen een associate degree-opleiding hebben afgerond en vervolgens een voltijdse of duale ho-opleiding willen volgen, hebben inderdaad beneden de leeftijd van 30 jaar geen recht op het levenlanglerenkrediet. Dit is veelal ook niet nodig omdat zij in de meeste gevallen nog recht hebben op reguliere studiefinanciering en daarmee per definitie niet in aanmerking komen voor het levenlanglerenkrediet. Deze grens is getrokken om te voorkomen dat studenten hun studievertraging gaan financieren met een instrument dat bedoeld is voor een ander beleidsdoel, namelijk leven lang leren. De deeltijdse opleiding kan eventueel wel worden gevolgd met gebruikmaking van levenlanglerenkrediet.
Het gaat derhalve niet zozeer om de leeftijdsgrens, als wel om het niet financieren van studievertraging met levenlanglerenkrediet. Door de leeftijdsgrens van 30 jaar te hanteren wordt dat op een eenvoudige manier voorkomen.
Kunnen associate degree-studenten verder aanspraak maken op alle andere voorzieningen, regelingen, aanvullende beurzen van het huidige schuldenstelsel/leenstelsel? Zo nee, kan de regering helder schematisch aangeven wat de verschillen zijn tussen een associate degree-student en een hbo-bachelorstudent en kan de regering daarbij helder aangeven wat de reden is voor een eventueel gemaakt onderscheid, zo vragen zij.
Net als voor andere studenten in het hoger onderwijs bestaat studiefinanciering voor associate degree-studenten uit een reisvoorziening, en eventueel de aanvullende beurs en/of de eenoudertoeslag, en de mogelijkheid om te lenen onder sociale voorwaarden. Ook regelingen als de verlenging van de aanspraak op prestatiebeurs vanwege een handicap of chronische ziekte gelden, zij het dat voor die regeling de kortere nominale duur van de associate degree-opleiding is verdisconteerd in de lengte van de verlenging. De overeenkomsten en verschillen van de associate degree-studiefinanciering met de bestaande ho-studiefinanciering zijn puntsgewijs en volledig beschreven op pagina 11 en 12 van de memorie van toelichting.
De leden van de VVD-fractie vragen aan de regering of de associate degree-studenten met dezelfde prijs worden bekostigd als de hbo-bachelorstudenten.
Voor de berekening van de bekostiging van een hogeschool maakt het geen verschil of een student als associate degree-student is ingeschreven of als hbo-bachelorstudent. In lijn met de huidige situatie worden graden Associate degree niet bekostigd.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering een nadere toelichting op de verwachte financiële gevolgen. De Associate degree kan tegen wettelijk collegegeld worden gevolgd. Bovendien is het waarschijnlijk dat de studieduur van hbo-deelnemers zal toenemen, aangezien een vijf- of zesjarig traject richting een hbo-diploma beter mogelijk wordt en meer mbo-afgestudeerden zullen instromen in het hbo. Kan de regering nader toelichten waarom het macrobudget van het hbo niet zal stijgen, zo vragen zij.
De zelfstandige positie van de Associate degree als opleiding zal leiden tot een breder aanbod van associate degree-opleidingen en een toename van het aantal associate degree-studenten. De effecten wat betreft de studiefinanciering en de studentenraming zijn naar verwachting beperkt. Het aantal studenten in het hoger beroepsonderwijs kan toenemen doordat studenten instromen die anders geen hbo-opleiding zouden volgen (bijvoorbeeld studenten uit het mbo die anders niet zouden doorstuderen). Verder kan het aantal studenten dat direct instroomt in een hbo-opleiding dalen doordat studenten kiezen voor alleen een 2-jarige associate degree-opleiding in plaats van een 4-jarige hbo-bacheloropleiding al zal een deel hiervan er later mogelijk alsnog voor kiezen door te studeren aan een hbo-opleiding. De verwachting is niet dat het traject richting een hbo-diploma langer gaat duren aangezien het volgen van een Associate degree tot vrijstellingen kan leiden in de hbo-bachelor waardoor de totale nominale studieduur van Associate degree plus hbo-bachelor vier jaar bedraagt. Aangenomen is dat per saldo de effecten voor de studentenraming en de gevolgen daarvan op het macrobudget hbo binnen de risicomarge vallen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat in het wetsvoorstel een artikel is opgenomen waarmee de gegevensverstrekking vanwege aanmeld- en inschrijfprocedures in het mbo en ho verruimd is. Belangrijk, zo menen deze leden, want dit zorgt voor een grote lastenvermindering voor instellingen als ook voor studenten. Voor het bekostigd onderwijs en het niet-bekostigd ho is dat nu geregeld, echter is hierin het niet-bekostigde mbo niet meegenomen. In artikel 24b wordt verwezen naar artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Web, maar dit verwijst alleen naar bekostigd mbo. De leden vragen de regering of het klopt dat in artikel 24b, eerste lid, onderdeel d, niet ook een verwijzing naar niet-bekostigd mbo (artikel 1.4.1. van de Web) zou moeten komen en het mogelijk is dat dit kan worden gerepareerd.
Het klopt dat in artikel 24b, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op het onderwijstoezicht ook een verwijzing naar niet-bekostigd mbo (artikel 1.4.1. van de Web) moet worden opgenomen. Dit wordt met de tegelijk met deze nota naar aanleiding van het verslag aan uw Kamer gestuurde tweede nota van wijziging gerepareerd.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister voornemens is de Kamer schriftelijk te informeren over het besluit bij een instelling in te grijpen naar aanleiding van een schending van de opdracht het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef en de argumentatie bij dat besluit te voegen, als ook het advies van de commissie dat hieraan ten grondslag ligt. Deze leden vragen de Minister waarom geen wettelijke verplichting is opgenomen om bij een afwijkend besluit de Kamer te informeren.
De Minister is wettelijk verplicht om het voornemen van een besluit tot ontneming van rechten aan een instelling aan uw Kamer bekend te maken. Die plicht is nu al in de wet vastgelegd in artikel 6.6 van de WHW. Dit artikel is in artikel 6.10 van de WHW voor niet-bekostigde instellingen van overeenkomstige toepassing verklaard. Bij dat voornemen zal ook het advies van de commissie worden overgelegd. Voor uw Kamer is daarmee zichtbaar of de Minister voornemens is het advies te volgen. Als het voornemen bestaat om van het advies af te wijken, dan zal het voornemen de zwaarwegende redenen noemen waarom de Minister wil afwijken.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het stappenplan dat tijdens de technische briefing is toegelicht, wordt vastgelegd in de ministeriële regeling zoals bedoeld in artikel 6.11, vierde lid.
Ja. Het stappenplan is op verschillende plaatsen in de wetsgeschiedenis vastgelegd. Het zal ook worden genoemd in de toelichting op de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 6.11, vierde lid, van de WHW. De eerste twee stappen van het stappenplan bestaan eruit dat wordt beoordeeld of de uitingen in strijd zijn met bestaande wettelijke normen en tevens of de uitingen kunnen worden gerechtvaardigd gezien grondrechten als de vrijheid van meningsuiting of de vrijheid van godsdienst en gezien de academische vrijheid. Deze twee stappen zullen ook in de artikelen van de regeling worden opgenomen, omdat dit de stappen zijn waarover aan de commissie om advies zal worden gevraagd.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de nota van wijziging is voorgelegd aan de Raad van State en zo nee, of de regering bereid is de Raad van State advies te vragen over de nieuwe wettelijke oplossing.
De nota van wijziging is niet voorgelegd aan de Raad van State. De Raad van State heeft destijds geadviseerd over de Wet bescherming namen en graden hoger onderwijs, waarin ook voor het niet-bekostigd onderwijs de plicht het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen in de WHW is opgenomen. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad is vervolgens betrokken bij de behandeling van deze wet in beide Kamers. Beide Kamers hebben ingestemd met deze wet en deze plicht. De wettelijke verankering van de adviescommissie is toegezegd aan de Eerste Kamer bij de mondelinge behandeling van de Wet bescherming namen en graden hoger onderwijs. Met deze adviescommissie komt de regering tegemoet aan de wens van de Eerste Kamer voor extra waarborgen in het proces van de beoordeling van uitingen die mogelijk in strijd zijn met het bevorderen van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Met de adviescommissie is geborgd dat uitingen onafhankelijk en vanuit deskundigheid worden beoordeeld. Er is tegen deze achtergrond geen aanleiding om deze extra waarborg voor een zorgvuldig proces van beoordeling aan de Raad van State voor te leggen. Dit onderdeel van de nota van wijziging is conform de toezegging aan de Eerste Kamer opgesteld.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering besloten heeft ook in andere gevallen waarin sprake is van tekortschieten ten aanzien van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef een advies van de commissie verplicht te stellen.
Met de nota van wijziging wordt de wettelijke basis voor een commissie van advies geregeld. Deze commissie heeft tot taak de Minister van onderwijs te adviseren over de beoordeling van uitingen die mogelijk in strijd zijn met de opdracht van hogeronderwijsinstellingen het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef van hun studenten te bevorderen. De Minister zal in alle gevallen waarin mogelijk sprake is van strijdigheid met deze belangrijke opdracht voor hogeronderwijsinstellingen de adviescommissie inschakelen. Dat betekent dat de commissie niet alleen in het geval van een mogelijk discriminatoire uiting om advies zal worden gevraagd. In uitzonderlijke gevallen kan aan de opdracht het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen niet worden voldaan omdat er sprake is van een extreme uiting, zoals het oproepen tot de gewapende jihad. Ook kan de commissie worden gevraagd hierover te adviseren. De Minister kan alleen van het advies afwijken als daar zwaarwegende redenen voor zijn. Met de adviescommissie is geborgd dat uitingen onafhankelijk en vanuit deskundigheid worden beoordeeld.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering een onderscheid maakt tussen de verschillende onderwijssectoren en of een bekostigingssanctie in het funderend onderwijs bijvoorbeeld niet met deze zorgvuldigheid omgeven zou hoeven worden.
Bevordering van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef is in alle onderwijssectoren van belang. De wettelijke burgerschapsopdracht en de uitwerking hiervan zijn in de verschillende sectoren vormgegeven op een manier die past bij het karakter van de sector en de ontwikkelingsfase van leerlingen en studenten. De verplichting het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen en de verantwoordelijkheid van instellingen om hier op eigen wijze vorm aan te geven past bij de wijze waarop het hogeronderwijsstelsel is vormgegeven. De regering hecht in alle fasen van de schoolloopbaan aan burgerschapsvorming van leerlingen en studenten en vindt het belangrijk dat onderwijsinstellingen in alle sectoren aan de burgerschapsopdracht voldoen. De regering hecht tevens voor alle sectoren aan een zorgvuldige beoordeling van de situatie in het geval dat ingrijpen bij een instelling wordt overwogen. Er wordt ten aanzien van de zorgvuldigheid van beoordelingen dus geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende onderwijssectoren. Onderwijsinstellingen voor hoger onderwijs kennen een grote autonomie en de mogelijkheden tot ingrijpen van een bestuursorgaan zijn beperkt. In alle gevallen gelden de eisen voor zorgvuldige besluitvorming die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering heeft afgezien van de wettelijke verankering van de vereisten voor de deskundigheid van de commissieleden. De leden vragen daarnaast hoe wordt gewaarborgd dat ook andere maatschappelijke zorgen, bijvoorbeeld over het verheerlijken van geweld, door de commissie met voldoende gezag kunnen worden bestreken. De leden vragen of alle commissieleden moeten voldoen aan het vereiste van benoembaarheid als rechterlijk ambtenaar.
De regering acht een onafhankelijke beoordeling van uitingen die in strijd zouden kunnen zijn met de opdracht het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen van groot belang. Op basis van het bestaande normenkader moet worden beoordeeld of de uiting in strijd is met bestaande regelgeving. Ook de context van de situatie waarin een dergelijke uiting is gedaan, moet worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of andere grondrechten, zoals de vrijheid van onderwijs, de uiting kunnen rechtvaardigen. Gelet op de complexiteit van deze vragen en de grote gevolgen van het mogelijk ingrijpen bij een hogeronderwijsinstelling, is het van belang de onafhankelijkheid van de beoordeling goed te waarborgen. Ik heb aan de Eerste Kamer toegezegd een wettelijke basis te creëren voor de adviescommissie. Ik heb tevens toegezegd de werkwijze, samenstelling en bezoldiging van deze commissie nader uit te werken in een ministerieel besluit. Voor alle drie de commissieleden zal gelden dat zij moeten voldoen aan de vereisten voor benoembaarheid tot rechterlijk ambtenaar. Dit is een extra waarborg voor onafhankelijkheid en deskundigheid van de leden. Daarom heeft de regering ervoor gekozen dit vereiste wettelijk vast te leggen. In de ministeriële regeling zal daarnaast worden opgenomen welke eisen worden gesteld aan de specifieke deskundigheid van de commissieleden. De adviescommissie kan, in het geval dat zij meent over onvoldoende deskundigheid te beschikken, bijvoorbeeld ten aanzien van uitingen waarin geweld wordt verheerlijkt, externe, onafhankelijke deskundigheid inschakelen zodat ook in dat geval een goed onderbouwd advies kan worden gegeven.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom in het voorstel niet ook van de (overeenkomstige) toepassing van artikel 3:50 Awb is uitgegaan.
Voor het nemen van een besluit en het eventueel afwijken van het advies van de commissie daarbij, gelden de zorgvuldigheids- en motiveringsregels van de Awb. Op de commissie zelf en op procedurele aspecten voor advisering is afdeling 3.3. van de Awb van toepassing. De commissie is in de woorden van deze afdeling een adviseur: een college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan. De regeling bedoeld in het voorgestelde artikel 6.11, vierde lid, van de WHW is het wettelijk voorschrift waarmee de commissie een adviestaak krijgt met betrekking tot het beoordelen of al dan niet aan de plicht tot het bevorderen van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef is voldaan. Bij het nemen van het besluit door de Minister zijn ook andere bepalingen van de Awb van toepassing. Zo zegt artikel 3:49 van de Awb dat voor de motivering van het besluit of een onderdeel daarvan kan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. Als de Minister meent zwaarwegende redenen te hebben om van een dergelijk advies af te wijken, dan moeten die redenen op grond van artikel 3:50 van de Awb in de motivering worden vermeld.
Daar waar de Awb van toepassing is, volgt dat uit de Awb zelf. Die bepalingen hoeven niet ook nog in de WHW te worden vermeld.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
European Qualification Network. Het EQF is een Europees referentiekader van acht niveaus gebaseerd op leerresultaten. Leerresultaten zijn beschrijvingen van wat iemand weet en kan doen na de voltooiing van een leerproces.
De oorspronkelijke samenstelling van Ad-7 bestond uit de volgende (zeven) hogescholen: Avans Hogeschool, de Hogeschool van Amsterdam, Hogeschool Rotterdam, Saxion Hogeschool, Hogeschool Windesheim, Stenden Hogeschool en Hogeschool Zuyd.
Waarbij de van toepassing zijnde diplomatermijn voor de toegekende mbo-studiefinanciering 10 jaar is vanaf de eerste toekenning van mbo-studiefinanciering.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34678-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.