34 678 Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enkele andere wetten met het oog op het omvormen van het Associate degree-programma tot zelfstandige opleiding en het toevoegen van het niet-bekostigd onderwijs aan het diplomaregister (Wet invoering associate degree-opleiding)

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 20 april 2017

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

Algemeen

 

1.

Inleiding

3

2.

Noodzaak wetsvoorstel

3

3.

Beleidsachtergrond

4

4.

De Associate degree als zelfstandige opleiding

5

 

4.1 Uitwerking

5

 

4.2 Verzorgen van de associate degree

5

 

4.3 Instroom in de associate degree-opleiding

6

 

4.4 Na afronding van de associate degree

7

 

4.5 Collegegeld

7

 

4.6 Studiefinanciering

7

5.

Gevolgen (m.u.v. financiële gevolgen)

8

 

5.1 Gevolgen voor de administratieve lasten van de instellingen

8

 

5.2 Gevolgen voor de arbeidsmarkt

8

 

5.3 Gevolgen voor de (aankomende) studenten

8

6.

Financiële gevolgen

9

Nota van wijziging

9

ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij zijn overtuigd van de meerwaarde van de associate degree-opleidingen binnen het hoger onderwijsstelsel. Naar aanleiding van het wetsvoorstel hebben de voornoemde leden nog enkele vragen aan de regering.

De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel dat het associate degree-programma omvormt tot een zelfstandige opleiding. Deze leden kunnen zich vinden in de hoofdlijnen van het wetsvoorstel, maar hebben nog wel enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel wijziging van de wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enkele andere wetten met het oog op het omvormen van het associate degree-programma tot zelfstandige opleiding. Deze leden staan positief tegen de invoering van de associate degree als zelfstandige opleiding. De associate degree kan studenten de kans geven om zichzelf verder te ontwikkelen en de overgang van het mbo1 naar het hbo2 versoepelen. De leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel inzake invoering associate degree-opleiding. Zij hebben nog een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden waarderen het dat er een extra route wordt aangeboden tussen het mbo en hbo. Dat geeft extra kansen voor studenten en werknemers, zo menen zij.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse en instemming kennisgenomen van het voorliggende voorstel van wet van de regering waarmee de associate degree-opleiding een zelfstandige opleiding wordt en daarmee een volwaardige positie krijgt binnen het Nederlands hoger onderwijs. De leden stellen vast dat het associate degree-programma van grote meerwaarde kan zijn bij het toegankelijker helpen maken van hoger onderwijs voor mbo-jongeren die een vierjarige bacheloropleiding niet zien zitten en wel voor deze kortere tussenvariant willen kiezen na een mbo-4 opleiding. Het helpt ze ook om op een hoger niveau de arbeidsmarkt te betreden en daarmee hun kansen, mogelijkheden en perspectief te vergroten. Maar het is ook een mooie tussenstap richting een reguliere hbo-bacheloropleiding en helpt daarmee de doorstroom van veel mensen die anders wellicht eerder gestopt waren met studeren. Vanuit het nog zeer beperkte gebruik van de associate degree-programma’s op dit moment is het dan ook begrijpelijk dat de regering nu voorstelt om de associate degree een zelfstandige positie binnen het hoger onderwijs te verschaffen, van de input vanuit het onderwijsveld en de studentenorganisaties uit het mbo en ho. De leden hebben nog wel enkele vragen aan de regering over het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij stellen enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden steunen de inzet om de positie van de associate degree-opleiding te versterken. Zij hebben met name vragen over de bij nota van wijziging opgenomen adviescommissie. Deze leden vinden het van belang dat de opdracht en het functioneren van deze commissie evenwichtig zijn.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering schrijft dat de associate degree-opleiding onder andere bedoeld is voor wie de overstap van het mbo naar de hbo-bachelor te groot blijkt. Even verderop stelt de regering dat de associate degree-opleiding een belangrijke opstap is naar een hbo-bacheloropleiding. Hoe rijmt de regering deze uitgangspunten met de wens om een volwaardig en losstaande associate degree-opleiding te creëren? Hoe kan een mbo-student weten of hij aan een hbo-bachelor of associate degree moet beginnen? Prikkelt de regering de student juist om in plaats van een hbo-bacheloropleiding een associate degree te gaan doen? Of is er meer sprake van studenten die voor een associate degree kiezen en anders geen vervolgstudie gaan doen? Prikkelt de regering met deze opmerkingen hbo-instellingen niet te veel om mbo-studenten tot een associate degree-opleiding te verleiden in plaats van een hbo-opleiding of is dat juist de bedoeling? Graag ontvangen deze leden een toelichting.

Voorts stelt de regering dat een groot deel van de associate degree-afgestudeerden verder gaat met een hbo-bacheloropleiding. Waarom kiezen zij daarvoor, zo vragen de leden. Heeft een associate degree nog onvoldoende meerwaarde op de arbeidsmarkt? Wat vindt de regering daarvan en wat doet de regering daaraan? Hoeveel associate-degree zijn er in het publiek bekostigd onderwijs en hoeveel zijn er privaat, zo vragen de leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat een aanleiding voor het wetsvoorstel is dat de associate degree onvoldoende eigen profiel kan krijgen en dat het ten koste gaat van de aantrekkelijkheid voor mbo-4-studenten en werkenden. Bovendien is op de arbeidsmarkt grote behoefte aan associate-degree-afgestudeerden (niveau 5), mede als gevolg van de krimp van het middensegment. Tegelijkertijd stroomt nu 40 procent van de associate degree-gediplomeerden door naar een hbo-opleiding. Verwacht de regering dat deze doorstroom zal stijgen? Ziet de regering de associate degree als afzonderlijk diploma met grote waarde op de arbeidsmarkt of als vooropleiding tot het hbo? Leidt dit wetsvoorstel niet juist sterker tot een vijf- of zesjarig traject richting een hbo-diploma in plaats van het geven van een zelfstandige positie en een plek op de arbeidsmarkt voor de associate degree, zo vragen zij.

2. Noodzaak wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering stelt dat na de wetswijziging de instelling een associate degree-opleiding kan aanbieden zonder een verwante hbo-bacheloropleiding. Waarom acht de regering dat wenselijk? Betekent dit in de praktijk dat een associate degree-afgestudeerde niet zeker is van het feit dat hij een aansluitend vervolg-hbo-bachelor kan volgen aan dezelfde instelling? De eerdergenoemde leden lezen verderop in de memorie van toelichting dat er geen instellingen kunnen zijn die alleen associate degree-opleidingen aanbieden, vanwege het ontbreken van expertise. Hoe verhoudt dit standpunt zich ten opzichte van de zienswijze van de regering dat de instelling niet een verwante hbo-bacheloropleiding hoeft aan te bieden? Is de regering bereid om bij de evaluatie van deze wet te onderzoeken of er in de toekomst wel instellingen kunnen zijn die alleen associate degree-opleidingen aanbieden, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie vragen wanneer – indien het wetgevend traject voorspoedig verloopt – instellingen en DUO3 klaar zijn om het wetsvoorstel van kracht te laten zijn. Deze leden willen weten hoe de regering aankijkt tegen het mogelijk aanbieden van associate degree op bve4-instellingen? Vind zij dat wenselijk? De leden denken dat er nog veel moet gebeuren om de bekendheid van de associate degree te vergroten. Hoe gaat de regering de bekendheid van de associate degree bij werkgevers vergroten? In hoeverre bestaat het gevaar dat werkgevers moeite zullen hebben om het onderscheid te maken tussen mbo-gediplomeerden, associate degree-gediplomeerden en hbo-gediplomeerden? De LSVb5 schreef in 2014 dat «in plaats van het opzetten van een speciale website voor voorlichting over de associate degree, kan er beter aangesloten worden bij bestaande informatiekanalen zoals www.studiekeuze123.nl»6. Is de regering het daarmee eens? Gaat zij dat doen? Welke andere aanbevelingen hebben de studentenorganisaties gedaan bij de introductie van de associate degree-opleidingen, zo vragen de leden.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven waarop zij haar verwachting baseert dat het nu beperkte associate degree aanbod, als gevolg van de zelfstandige positie, fors zal toenemen. Aansluitend wordt een toename van het aantal deelnemers verwacht als gevolg van het verwachte grotere aanbod. Kan de regering aangeven in welke mate en op welke wijze de associate degree in de nieuwe situatie beter onder de aandacht wordt gebracht, ook vanuit het verbeterde arbeidsmarktperspectief na afronding bij mbo-leerlingen die anders gestopt zouden zijn, zo vragen zij.

Kan de regering voorts nader in gaan op de versterking van de arbeidsmarktaansluiting en de wijze waarop associate degree-opleidingen gestart worden in sectoren met een specifieke vraag? Waarom werd het wetsvoorstel niet eerder ook voorgelegd aan werkgeversorganisaties en vakbonden en alleen met onderwijsorganisaties besproken? Kan de regering schetsen hoe het bedrijfsleven nu betrokken wordt en aansluiting vindt op de associate degree-opleidingen, ook om het associate degree als volwaardige opleiding binnen het hoger onderwijs op de juiste waarde te schatten, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een nadere toelichting op de verwachting van de regering dat het aanbod van associate degree-opleidingen aanzienlijk zal toenemen doordat er geen verwante hbo-bacheloropleiding aangeboden hoeft te worden. Zij vragen of met name het punt van de verwante doorstroom door instellingen frequent als knelpunt is benoemd.

3. Beleidsachtergrond

De leden van de SP-fractie vragen hoe voorkomen kan worden dat bij (tijdelijk) beperkte instroommogelijkheden populaire hbo-instellingen gaan sturen op aanname van associate degree-afgestudeerden, aangezien deze de kans op betere doorstroomcijfers vergroten. Ziet de regering het mogelijke gevaar dat studenten die minder goed mee kunnen op het hbo (of waarvan dat de verwachting is) of studenten die (veel) extra zorg of begeleiding nodig hebben, worden gestimuleerd zich in te schrijven op een associate-degree opleiding? Vindt de regering een dergelijke gang van zaken een pervers effect? In hoeverre kan dat worden vermeden? Erkent de regering dat een manier om dat te voorkomen is om het programma van de associate degree en dat van de hbo-bachelor voldoende onderscheidend van elkaar te laten zijn?

Het is aan de instelling om te beoordelen welke onderdelen van de hbo-opleiding een associate degree-afgestudeerde nog zou moeten behalen voor het afronden van de hbo-bachelor. De LSVb stelde eerder de vraag waarom er geen minimum is gesteld aan het aantal studiepunten dat een associate degree-gediplomeerde mee kan nemen naar een hbo-bachelor. Of anders gesteld: waarom heeft de regering er niet voor gekozen een maximum te stellen aan het aantal door het hbo vereiste punten? In de huidige situatie heeft het recht op doorstroom naar een verwante hbo-bacheloropleiding een maximale studielast van 150 punten. Waarom is dit losgelaten, zo vragen de leden.

De leden van de PvdA-fractie stellen uit de memorie van toelichting vast dat er veel draagvlak is vanuit koepelorganisaties in het hoger onderwijs en de studentenorganisaties om de associatie degree een zelfstandige positie te verschaffen. Ook verschillende hogescholen hebben hier vanuit hun ervaringen voor gepleit. Kan de regering in dat licht een beeld schetsen van het draagvlak onder de rest van de instellingen, zo vragen zij.

4. De Associate degree als zelfstandige opleiding

4.1 Uitwerking

De leden van de VVD-fractie vragen de regering hoe de medezeggenschap van een associate degree-opleiding wordt vormgegeven. Kunnen een sterk verwante associate degree-opleiding en hbo-bacheloropleiding samen een opleidingscommissie vormen? Kunnen associate degree-opleidingen samen met hbo-opleidingen onderdeel uitmaken van een faculteit en zo onder de verantwoordelijkheid van één faculteitsraad vallen? Voorts vragen de leden of er een aparte examencommissie komt voor de associate degree-opleiding. Graag ontvangen zij een toelichting.

4.2 Verzorgen van de associate degree

De leden van de VVD-fractie lezen in het wetsvoorstel dat een associate degree-opleiding in samenwerking met een mbo-instelling kan worden aangeboden. Kan de regering nader toelichten hoe deze samenwerking eruit kan zien? Wie ontvangt in een dergelijk geval de bekostiging? Waarom zou een hbo-instelling deze samenwerking opzoeken? Worden zij daartoe geprikkeld? Is overwogen om een associate degree-opleiding ook door een mbo-instelling te laten verzorgen, mits zij samenwerken met een hbo-instelling? Graag ontvangen deze leden een toelichting.

Voorts lezen de leden dat bij de start van een associate degree-opleiding een macrodoelmatigheidstoets moet plaatsvinden. De leden steunen dit van harte, maar vragen de regering wel of een regelmatige toets niet logischer en wenselijker is.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering toe te lichten hoe gewaarborgd wordt dat het associate degree-programma nu het een zelfstandige opleiding wordt, ook een zelfstandig programma wordt met goede kwaliteit. Op welke wijze, zo vragen deze leden, wordt hiernaar gekeken bij de toets nieuwe opleiding en toets op de macrodoelmatigheid. Hoe verhoudt zich dit tot het loslaten van de eis dat bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel bij de start niet meer hoeft te worden aangetoond dat er specifieke functies zijn op niveau 5? Zorgt het loslaten van deze eis er niet onbedoeld voor dat de associate degree juist niet een volwaardig eigenstandig karakter krijgt, zo vragen de leden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of huidige associate degree-programma’s dezelfde toets zullen ondergaan als nieuwe associate degree-opleidingen.

4.3 Instroom in de associate degree-opleiding

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de regering de doorstroomcijfers van hbo-bachelorstudenten met een mbo-4 achtergrond beschrijft. Kan de regering dit ook nader becijferen voor associate degree-studenten met een mbo-4 achtergrond, zo vragen de leden. Voorts lezen de leden dat hbo-bachelorstudenten die wel het eerste jaar met succes afronden ook succesvol zijn in het volgende jaar. Hoe verklaart de regering dit? Ziet de regering iets in het kunnen stellen van hogere eisen? Mede gelet op het uitbreiden van het associate degree-aanbod wat een reëel alternatief geeft voor opstroom van mbo-4-afgestudeerden, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven het doel van de associate degree om vooral jongeren en volwassenen een kans te bieden om te studeren op een niveau tussen mbo-4 en hbo-bachelor, voor wie de overstap van het mbo naar de hbo-bachelor te groot blijkt of voor wie de duur van een vierjarige bacheloropleiding een drempel vormt. Dat is de meerwaarde van de associate degree, zo menen deze leden. Deze leden vragen wel aan de regering toe te lichten hoe kan worden voorkomen dat juist door de mogelijkheid van het volgen van een associate degree-opleiding instellingen minder prikkel voelen om bijvoorbeeld mbo- studenten die het moeilijk hebben op hun hbo-opleiding vast te houden en niet te snel te laten afstromen naar een associate degree-opleiding. Het omgekeerde kan ook zijn dat mbo-studenten te snel wordt geadviseerd na afronden van hun diploma op niveau 4 de associate degree te volgen in plaats van een hbo-bachelor. Kortom: wordt geborgd dat de juiste studenten voor de associate degree kiezen en wordt hier ook toezicht op gehouden en worden instellingen indien nodig hierop aangesproken?

De leden vragen de regering nader toe te lichten onder welke voorwaarden de instelling kan besluiten over te gaan tot decentrale selectie. Deze leden vragen eveneens een nadere toelichting hoe deze decentrale selectie er in de praktijk uit zal zien.

In de memorie van toelichting wordt gesproken over de student van wie in het eerste jaar duidelijk is dat de kans dat hij of zij de associate degree succesvol afrondt gering is. Voor deze student kan geregeld worden dat een negatief studieadvies bindend is. De leden vragen de regering toe te lichten aan welke voorwaarden moet worden voldaan om het negatieve studieadvies bindend te verklaren en in welke omstandigheden het negatieve studieadvies niet bindend is. Op welke wijze wordt dit naar de studenten bij aanvang van de studie gecommuniceerd zodat hen duidelijk is wat ze kunnen verwachten?

De leden vragen de regering of er ook mogelijkheden zijn voor het tussentijds doorstromen naar een hbo-bachelor indien blijkt dat voor de student het associate degree niveau eigenlijk te makkelijk is.

De leden van de D66-fractie constateren dat het voor kandidaat-studenten helder moet zijn welke mogelijkheden een associate degree-opleiding biedt op de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd is de associate degree ook nieuw voor bedrijven. Zij zullen informatie moeten krijgen en ervaring op moeten doen over de positionering van een associate degree ten opzichte van mbo- en hbo-opleidingen. Hoe gaat de regering bijdragen aan de profilering van de associate degree richting het bedrijfsleven? Voorts constateren de leden dat er nadere vooropleidingseisen en aanvullende eisen gesteld kunnen worden aan de associate degree-opleidingen. Is de regering het met de leden eens dat het onwenselijk is om teveel selectie toe te passen op associate degree-opleidingen gezien de noodzaak om doorstroom tussen het mbo en hbo te stimuleren, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat omdat de associate degree-opleiding gericht is op werkenden die een aanvullende opleiding willen volgen, zij graag willen weten of er een mogelijkheid bestaat tot het volgen van een associate degree-opleiding in deeltijd. Zij willen graag weten of er momenteel associate degree-programma’s zijn die in deeltijd gevolgd worden en of er bij instellingen zal worden aangedrongen een deeltijdprogramma op te zetten.

4.4 Na afronding van de associate degree

De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij er zorg voor draagt dat afgestudeerden van een associate degree voldoende soepele keuzes kunnen maken richting een of meerdere hbo-bachelors om verder op te kunnen stromen.

4.5 Collegegeld

De leden van de CDA-fractie maken zich in het kader van het leenstelsel zorgen over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, zoals wel bekend is. Deze leden wijzen dan ook op de mogelijkheid dat mbo-studenten vanwege het leenstelsel eerder kiezen voor het volgen van een associate degree, waarvan de nominale studieduur twee jaren is, dan voor een hbo-bachelor waarvan de nominale studieduur vier jaren is. Kan de regering aangeven hoe zij dit ziet en of dit ook wordt meegenomen in de algemene monitor over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, zo vragen zij.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom is gekozen voor het volgen van de associate degree-opleiding plus een volledige hbo-opleiding tegen wettelijk collegegeld, terwijl de associate degree ook als afzonderlijk diploma wordt gezien.

4.6 Studiefinanciering

De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom een parallel getrokken wordt met de bachelor-mastersystematiek in het wo7. Hiermee wordt gesuggereerd dat doorstromen van een associate degree naar aan hbo-bachelor de standaard is. Waarom is dat wenselijk?

Voorts vragen deze leden waarom de overbruggingsregeling voor de overstap van het mbo naar de associate degree onder de mbo-studiefinanciering valt. Is het niet logischer om deze onder de associate degree-studiefinanciering te laten vallen of in ieder geval de prestatieprikkel afhankelijk te maken van het al dan niet behalen van een associate degree? Daarnaast lezen de voornoemde leden dat het behalen van een associate degree aanspraak geeft op de omzetting van de prestatiebeurs beroepsonderwijs in een gift voor studenten die nog niet aan hun mbo-prestatieplicht hadden voldaan. Om welke gevallen gaat dit, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering in het licht van de voorgaande vraag onder 4.5 bij het antwoord ook mee te nemen dat de associate degree-student indien hij of zij doorstroomt naar een hbo-bachelor deze hbo-bachelor wordt gezien als een tweede studie waarvoor niet het lagere wettelijke collegegeld verschuldigd is, maar het veelal veel hogere instellingscollegegeld.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom wel het wettelijk collegegeld voor de totale studieduur van een associate degree en vervolgens een hbo-opleiding wordt gehanteerd, maar dat het recht op de prestatiebeurs niet voor de totale studieduur geldt.

5. Gevolgen (m.u.v. financiële gevolgen)

5.1 Gevolgen voor de administratieve lasten van de instellingen

De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader toe te lichten of de bestaande associate degree-programma’s, voordat deze zelfstandige associate degree-opleidingen kunnen worden geaccrediteerd moeten worden. Daarnaast vragen de leden aan de regering hoe zij verwacht dat het aantal opleidingen en studenten zich in de komende jaren gaat ontwikkelen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat als gevolg van dit wetsvoorstel de associate degree voortaan wordt gezien als eigenstandige opleiding waarvoor een eigen accreditatie nodig is. In het geval het gaat om het loskoppelen van de bestaande associate degree-opleidingen betreft het een heraccreditatie. De leden lezen in de memorie van toelichting dat de gemiddelde administratieve last voor een heraccreditatie 680 uur beslaat tegen een standaard tarief voor instellingen van 45 euro per uur. Deze leden volgen de redenering dat voortaan voor de associate degree een eigenstandige accreditatie nodig is, maar vragen of het mogelijk is de administratieve lasten hiervoor nog verder naar beneden te brengen. Zeker ook in het geval nieuwe associate degree-programma’s ontstaan die niet voor heraccreditatie in aanmerking komen, maar omdat ze voorheen niet gekoppeld waren aan een hbo-bachelor volledig geaccrediteerd moeten worden.

5.2 Gevolgen voor de arbeidsmarkt

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de associate degree een welkome aanvulling is voor de arbeidsmarkt en zeker om een leven lang leren te stimuleren. De leden hechten daarom ook veel waarde aan deeltijdonderwijs. Ziet de regering een belangrijke rol voor de associate degree-opleiding binnen het aanbod deeltijdonderwijs? Hoeveel associate degree-programma’s worden nu al in deeltijd aangeboden? Hoe gaat de regering associate degrees, die in deeltijd worden aangeboden, stimuleren, zo vragen zij.

5.3 Gevolgen voor de (aankomende) studenten

De leden van de SP-fractie merken op dat studenten, die een associate degree-opleiding of alleen een wo-bacheloropleiding hebben voltooid, wel levenlanglerenkrediet kunnen aanvragen, maar pas nadat zij de leeftijd van 30 jaar hebben bereikt. De regering baseert dat op situatie voor studenten in het wetenschappelijke onderwijs. Zijn de huidige associate degree-afgestudeerden in de huidige praktijk niet al veel jonger? Is zij bereid die leeftijd aan te passen aan de reële gemiddelde leeftijd van huidige associate degree-afgestudeerden?

Kunnen associate degree-studenten verder recht maken op alle andere voorzieningen, regelingen, aanvullende beurzen van het huidige schuldenstelsel/leenstelsel? Zo nee, kan de regering helder schematisch aangeven wat de verschillen zijn tussen een associate degree-student en een hbo-bachelorstudent en kan de regering daarbij helder aangeven wat de reden is voor een eventueel gemaakt onderscheid, zo vragen zij.

6. Financiële gevolgen

De leden van de VVD-fractie vragen aan de regering of de associate degree-studenten met dezelfde prijs worden bekostigd als de hbo-bachelorstudenten? Graag ontvangen deze leden een toelichting.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een nadere toelichting op de verwachte financiële gevolgen. De associate degree kan tegen wettelijk collegegeld worden gevolgd. Bovendien is het waarschijnlijk dat de studieduur van hbo-deelnemers zal toenemen, aangezien een vijf- of zesjarig traject richting een hbo-diploma beter mogelijk wordt en meer mbo-afgestudeerden zullen instromen in het hbo. Kan de regering nader toelichten waarom het macrobudget van het hbo niet zal stijgen, zo vragen zij.

Nota van wijziging

De leden van de CDA-fractie merken op dat in het wetsvoorstel een artikel is opgenomen waarmee de gegevensverstrekking vanwege aanmeld- en inschrijfprocedures in het mbo en ho8 verruimd is. Belangrijk, zo menen deze leden, want dit zorgt voor een grote lastenvermindering voor instellingen als ook voor studenten. Voor het bekostigd onderwijs en het niet-bekostigd ho is dat nu geregeld, echter is hierin het niet-bekostigde mbo niet meegenomen. In artikel 24b wordt verwezen naar artikel 1.1.1, onderdeel van de Web9, maar dit verwijst alleen naar bekostigd mbo. De leden vragen de regering of het klopt dat in artikel 24b, eerste lid, onderdeel d niet ook een verwijzing naar niet-bekostigd mbo (artikel 1.4.1. van de Web) zou moeten komen en het mogelijk is dat dit kan worden gerepareerd.

De leden van de GroenLinks-fractie willen graag een aantal vragen stellen naar aanleiding van de nota van wijziging. Zij zijn van mening dat de Minister slechts zwaarwegende argumenten kan aandragen voordat zij afwijkt van het advies van de commissie zoals bedoeld in het nieuwe artikel 6.11. Is de Minister voornemens om bij een dergelijk besluit de Kamer schriftelijk te informeren over het besluit en de argumentatie bij dat besluit, als ook het advies van de commissie. De leden zouden graag de Minister vragen waarom er geen wettelijke verplichting is opgenomen om bij een afwijkend besluit de Kamer te informeren.

Bij de technische briefing van 6 april jongstleden is een stappenplan besproken aangaande de werking voor deze commissie10. De leden zouden graag weten of dit stappenplan vastgelegd wordt in de ministeriële regeling, zoals bedoeld in artikel 6.11, lid 4.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de naleving van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef wettelijk wordt geborgd door een commissie van advies. Genoemde leden wijzen op de eerdere kritiek van de Raad van State dat overheidsingrijpen in het (hoger) onderwijs slechts gerechtvaardigd is indien dat noodzakelijk is om de deugdelijkheid van het onderwijs te garanderen en dat ook de route via het Openbaar Ministerie openstaat. Is de nota van wijziging voorgelegd aan de Raad van State? Zo nee, is de regering bereid de Raad van State advies te vragen over de nieuwe wettelijke oplossing, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering besloten heeft ook in andere gevallen dan waarin sprake is van tekortschieten ten aanzien van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef een advies van de commissie verplicht te stellen. Deze leden vragen eveneens waarom de regering een onderscheid maakt tussen de verschillende onderwijssectoren. Waarom zou een bekostigingssanctie in het funderend onderwijs bijvoorbeeld niet met deze zorgvuldigheid omgeven hoeven worden, zo vragen zij.

De leden constateren dat van de reeds in de toelichting genoemde vereisten aan commissieleden slechts het vereiste van benoembaarheid tot rechterlijk ambtenaar is opgenomen. De deskundigheid met betrekking tot het onderwijsrecht ontbreekt bijvoorbeeld, terwijl dit met het oog op de te nemen besluiten niet minder wezenlijk is. Zij vragen waarom de regering heeft afgezien van wettelijke verankering van deze vereisten.

De leden constateren dat discriminatoire uitlatingen en gedragingen in de wettelijke verplichting inzake maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef slechts een illustratie vormen van problemen die zich bij instellingen kunnen voordoen. Deze leden vragen hoe gewaarborgd wordt dat ook andere maatschappelijke zorgen, bijvoorbeeld over het verheerlijken van geweld, door de commissie met voldoende gezag kunnen worden bestreken. Zij wijzen op het risico van blikvernauwing nu bij de invulling van de deskundigheid uitsluitend verwezen wordt naar expertise op het gebied van gelijke behandeling. Naar de mening van deze leden zou minstens zoveel reden bestaan om als expertise de vrijheid van meningsuiting te vermelden.

De leden merken op dat de voorgestelde redactie suggereert dat alle leden als rechterlijk ambtenaar benoembaar dienen te zijn, terwijl dit blijkens de toelichting klaarblijkelijk niet de bedoeling is. Graag vernemen zij welke keuze de regering maakt.

De leden constateren dat het voorstel van wet slechts benoemt dat de Minister verplicht is advies te vragen, maar dat de maatstaf die voor afwijking van het advies geldt volledig ontbreekt. Naar het oordeel van deze leden zou enige duiding vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid voor de hand liggen. Zij lezen dat volgens de regering afdeling 3.3 van de Awb11 van toepassing is. Deze leden vragen waarom dit niet in het voorstel is opgenomen en waarom daarbij niet ook van (overeenkomstige) toepassing van artikel 3:50 Awb is uitgegaan.

De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen

De Adjunct-griffier van de commissie, Bošnjaković


X Noot
1

mbo: middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
2

hbo: hoger beropesonderwijs

X Noot
3

DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs

X Noot
4

bve: beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

X Noot
5

LSVb: Landelijke Studentenvakbond

X Noot
7

Wo: wetenschappelijk onderwijs

X Noot
8

ho: hoger onderwijs

X Noot
9

Web: Wet educatie en beroepsonderwijs

X Noot
10

Parlisnummer: 2017D09587

X Noot
11

Awb: Algemene wet bestuursrecht

Naar boven