34 675 Wijziging van de Wet milieubeheer (verwijdering asbest en asbesthoudende producten)

J BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juni 2019

Op 28 mei jl. heb ik met de leden van de Eerste Kamer uitgebreid stilgestaan bij het wetsvoorstel houdende wijziging van de Wet milieubeheer (asbest en asbesthoudende producten; 34 675), dat een wettelijke grondslag biedt om asbesthoudende dakbedekkingen in een algemene maatregel van bestuur (AMvB) te verbieden. Zoals ik tijdens het debat heb toegelicht, is het belangrijk om asbesthoudende dakbedekking met het creëren van de wettelijke basis voor de AMvB als laatste grote asbestbron voor de leefomgeving aan te pakken. Dat sluit aan bij het recent herbevestigde oordeel van de Gezondheidsraad en van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM), dat het eerdere advies van de Gezondheidsraad over het gevaar van asbest en het belang van versterkt bronbeleid nog onverminderd geldt.

In het debat met de Eerste Kamer zijn de vele facetten van de asbestdakensanering indringend aan de orde geweest en ik heb de betrokkenheid van de leden van de Kamer daarin zeer gewaardeerd.

Uit het debat heb ik opgemaakt dat de leden van de Eerste Kamer in meerderheid het einddoel, een asbestveilige leefomgeving, onderschrijven, maar dat de zorg over de proportionaliteit van een verbod in 2024 in relatie tot de haalbaarheid en betaalbaarheid van de sanering in voorgesteld tempo ook breed leeft in de Kamer. Ook de vraag of er na het evaluatiemoment in 2022 nog voldoende met de uitkomsten daarvan gedaan zou kunnen worden, werd door diverse fracties opgebracht. Bij het debat zijn ook verschillende andere punten naar voren gebracht, die de haalbaarheid zouden kunnen vereenvoudigen. In deze brief ga ik daarop in.

Ingangsdatum verbod

De ingangsdatum van het verbod maakt zoals u bekend geen deel uit van het wetsvoorstel, maar is een belangrijke factor in de proportionaliteit in relatie tot de haalbaarheid en betaalbaarheid ervan. En is om die reden een belangrijke factor in de uiteindelijke oordeelsvorming over het voorliggende wetsvoorstel. Het is tegelijkertijd van belang om een heldere uiterste datum te bepalen voor de verwijdering van asbestdakbedekking om zo de ingezette gezamenlijke aanpak vast te houden. Een realistisch en uitvoerbaar moment acht ook ik daarbij van groot belang. Deze afweging heeft in debat met de Tweede Kamer eerder geleid tot 31 december 2024 als ingangsdatum voor het verbod (de aangenomen motie Ziengs/Von Martels, Kamerstukken II, 34 675 nr. 18). Daarnaast waren er vragen bij het tijdig beschikbaar komen van het Fonds, de verruiming van de markt, risicogestuurde saneringsmaatregelen – mede door innovatie – en voldoende tijd voor koppeling van sanering aan een logisch moment.

Kortom, de haalbaarheid en betaalbaarheid van de saneringsopgave, zo bleek tijdens het debat, hangt nauw samen met de datum waarop het verbod in zal gaan. Vanwege de in de Kamer geuite zorgen over die haalbaarheid en betaalbaarheid, heb ik besloten bij goedkeuring van het wetsvoorstel niet 31 december 2024, maar 1 januari 2028 in de AMvB op te nemen als datum waarop het verbod ingaat. Tegelijkertijd zal ik het voor gemeenten mogelijk maken om tijdelijk uitstel te verlenen uiterlijk tot en met 2030, in die gevallen waar asbestdaksanering als gevolg van bijvoorbeeld sloop, grootschalige renovatie of verduurzamingsprojecten in de tussenliggende periode reeds is voorzien. Hiermee wil ik schrijnende gevallen voorkomen.

Overige toezeggingen

Ik heb de leden van de Eerste Kamer ook een aantal andere toezeggingen gedaan, die positief zullen uitwerken op de haalbaarheid en de betaalbaarheid. Zo hecht ik eraan dat het Fonds maatwerk kan bieden voor mensen die bijvoorbeeld enkel AOW ontvangen of wiens vermogen vast zit in het huis. In dat laatste geval is bijvoorbeeld de «verzilverlening» beschikbaar, zodat mensen wiens vermogen vast zit in een huis geen extra woonlasten hebben. Ook wil ik voor mensen met alleen AOW-inkomsten in het Fonds een drempelbedrag opnemen ter hoogte van het heffingsvrije vermogen waaronder zij hun gespaarde vermogen niet hoeven aan te spreken.

Voorts heb ik bovenop de middelen voor het in te stellen fonds aangekondigd een budget van 5 miljoen euro beschikbaar te zullen stellen voor schrijnende gevallen, gekoppeld aan cofinanciering en verduurzamingsmaatregelen. Dit zal steun kunnen bieden aan bijvoorbeeld eigenaren van daken met asbestleien en aan eigenaren met een smalle beurs en geen lening mogen aangaan. Ik zal bij de evaluatie in 2022 bezien of dit budget voor schrijnende gevallen toereikend is. Bij inwerkingtreding van het verbod op 1 januari 2028 is het naar mijn oordeel verstandig om ook in 2025 een evaluatie uit te voeren van de implementatie om goed een vinger aan de pols te blijven houden. Ik zal in dat geval daarom in zowel 2022 als 2025 een tussenevaluatie laten uitvoeren.

Ik wil zoveel mogelijk bewerkstelligen dat de sanering wordt gekoppeld aan verduurzaming, ook omdat verlaging van de energierekening een grote verbetering kan opleveren in de financiële situatie van een huishouden. Daarnaast zal ik het mogelijk maken dat ook de sanering van asbesthoudende gevelplaten kan worden gefinancierd uit het fonds. Deze sanering is voor huiseigenaren niet verplicht, maar ik wel hen de mogelijkheid bieden dit direct mee te nemen. Via een voorlichtingscampagne vergroot ik de bekendheid van het verbod en de mogelijkheid van financiering via het fonds. Om het illegaal storten van asbest afval tegen te kunnen gaan, ben ik in overleg met betrokken partijen. Ook Staatsbosbeheer zal ik daarvoor benaderen en bekijken welke signalen er over dumpingen zijn, conform de motie Kröger (Kamerstukken II, 34 675 nr. 33). Met hen zal ik bespreken hoe het instrumentarium, waaronder het Landelijk Asbestvolgsysteem (LAVS), optimaal kan worden ingezet om te voorkomen dat illegaal wordt gesaneerd en dumping plaatsvindt. Tot slot geldt dat, zoals ik ook tijdens het debat heb aangegeven, ik aansluit bij het traject van de Staatssecretaris van SZW waarbij gekeken wordt of veilige risicogestuurde sanering van asbestdaken eenvoudiger en daarmee goedkoper kan worden uitgevoerd en de markt wordt verruimd. Zo voert TNO op dit moment onderzoek uit naar de mate van blootstelling tijdens het saneren van asbestdaken en vraag ik TNO om te adviseren over de zgn. «35 m2-grens».

Met deze handreiking beoog ik tegemoet te komen aan de in de Eerste Kamer geuite zorgen en blijft tegelijkertijd het breed gedeelde doel, te weten bescherming van de gezondheid tegen de laatste grote asbestbron in de leefomgeving, overeind.

De hierboven genoemde maatregelen, samen met het voorstel om het verbod op 1 januari 2028 in te laten gaan, zullen naar mijn mening de haalbaarheid en betaalbaarheid van het verbod op asbest dakbedekking verder vergroten.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

Naar boven