Aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Den Haag, 16 september 2020
De commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft kennisgenomen van uw brief
van 3 juli 2020 waarin u de Kamer nader informeert over uw plan van aanpak om – waar
mogelijk – onnodige sekseregistratie te beperken.1 Met de toezending van deze brief is naar het oordeel van de commissie aan toezegging
T02700 aan de Kamer voldaan.2 Voor de leden van de SGP-fractie is de brief aanleiding om nog enkele vragen te stellen.
Uit de brief blijkt dat de Minister voornemens is om te zorgen dat op de identiteitskaart
het geslacht niet meer zal worden vermeld. Realiseert de Minister zich dat juist de
geslachtsregistratie op de identiteitskaart voor veel mensen, en heel vaak kwetsbare
mensen, relevant is? Bovendien zullen heel veel burgers dit om uiteenlopende redenen
juist wel vermeld willen zien. Wil de Minister zorgdragen dat op de identiteitskaarten
de geslachtsregistratie uitgangspunt blijft? En dat gekozen kan worden voor een –
(streepje) voor hen die om welke reden dan ook hun geslacht niet via de ID-kaart kenbaar
wensen te maken?
Voor wat betreft het paspoort zorgt de EU-verordening 2252/2004 voor verplichte vermelding
van het geslacht. Waarom wil de Minister onderscheid maken tussen paspoort en identiteitskaart.
De laatste is immers vooral een veelal goedkopere vorm van het officiële document,
vergelijkbaar met het paspoort. Wat is het nut van onderscheid tussen paspoort en
identiteitskaart? Is dat een gerechtvaardigd onderscheid?
Inmiddels is een wijziging op een paspoort blijkbaar mogelijk, maar werkt dat niet
door in de geboorteakte. De geboorteakte is immers leidend voor de registratie in
BRP en op het paspoort en de identiteitskaart. Is de Minister het met de leden van
de fractie van de SGP eens dat dit volkomen logisch is en dat de consequenties daarvan
richtinggevend moeten zijn?
De commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ziet met belangstelling uit naar
uw reactie en ontvangt deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.
De voorzitter van de commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.H. Bikker