Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34615 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34615 nr. 2 |
Inhoud |
||
1. |
Achtergrond en probleemschets |
1 |
2. |
Strafrechtelijke en/of civiele procedure na internetoplichting |
3 |
– Aangifte doen bij het Landelijk Meldpunt Internet Oplichting (LMIO) |
3 |
|
– Strafrechtelijke schadevergoedingsmaatregel |
4 |
|
– Civielrechtelijke procedure |
5 |
|
3. |
Capaciteit van het Landelijk Meldpunt Internet Oplichting (LMIO) |
6 |
4. |
De rol van banken bij internetoplichting |
7 |
5. |
Conclusies en beslispunten |
8 |
6. |
Financiën |
10 |
Internetoplichting is een vorm van cybercrime waar helaas veel mensen in onze samenleving het slachtoffer van zijn. Het gaat hoofdzakelijk om de aan- of verkoop van goederen of diensten via internet waarbij de koper of verkoper een tegenprestatie niet geleverd krijgt. Internetoplichting is strafrechtelijk aan te merken als een vermogensmisdrijf zoals omschreven in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Op de site van de politie wordt internetlichting als volgt omschreven: «Internetoplichting is heel breed, maar gaat in elk geval over al die gevallen waarin gebruikers van een online handelsplaats advertenties plaatsen of een product te koop aanbieden, vervolgens geld ontvangen van een koper, maar daarna de producten niet leveren, nepproducten of kapotte producten leveren. Onder online handelsplaatsen verstaan we bijvoorbeeld Marktplaats, eBay en Speurders, maar advertenties kunnen ook op social media zoals Facebook of Instagram geplaatst worden. Internet oplichting richt zich ook op die gevallen waarin sprake is van een frauduleuze webwinkel, de zogenaamde nepshop.»1
Het blijkt in de praktijk lastig voor slachtoffers van internetoplichting om het door hen overgemaakte bedrag of verzonden goed terug te krijgen. Initiatiefnemer is dit gebleken uit vele, vele e-mails en brieven die zij de afgelopen jaren heeft ontvangen van – alsmede uit gesprekken die zij heeft gevoerd met – slachtoffers van internetoplichting. Slachtoffers zijn ten einde raad omdat ze niet (meer) over het vermogen beschikken om – al dan niet via een advocaat – rechtsmiddelen aan te wenden teneinde de dader tot terugbetaling te dwingen. Schrijnende gevallen zijn er waarbij duizenden euro’s zijn overgemaakt en de beloofde wederdienst of -prestatie uitblijft. Initiatiefnemer verwijst in dit kader ook naar vele uitzendingen op televisie waarin de onmacht van slachtoffers van internetoplichting zichtbaar pijnlijk wordt.2 Een slachtofferorganisatie die opkomt voor de belangen van slachtoffers van internetoplichting is «Slachtoffers Eerst!».3 Initiatiefnemer heeft dan ook goed geluisterd naar de wensen en noden van deze slachtoffers bij het opstellen van de hierna voorgestelde maatregelen.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) meldde dat in 2013 3,3 procent van de Nederlanders aangaf wel eens opgelicht zijn bij het kopen of verkopen via internet.4 Dat komt neer op bijna 450.000 mensen. In 2012 ging het om 2,7 procent. In de Veiligheidsmonitor van het CBS over 2015 wordt aangegeven dat één op de negen Nederlanders (11 procent) in dat jaar slachtoffer was van cybercriminaliteit en na hacken-en pestgedrag, koop- of verkoopfraude (4 procent) het meeste voorkomt.5 Evenals in 2013 gaat het ook afgelopen jaar dus om honderdduizenden Nederlanders die zijn opgelicht.
De geregistreerde criminaliteitscijfers vallen beduidend lager uit. In de criminaliteitscijfers van het CBS over 2015 wordt aangegeven dat er 35.735 gevallen van oplichting zijn geregistreerd.6 Dit betreft echter niet alleen gevallen van specifiek internetoplichting. Verder is door de Inspectie Veiligheid en Justitie in 2015 bekendgemaakt dat bij het Landelijk Meldpunt Internet Oplichting (LMIO) iedere dag 150 a 200 aangiften binnenkomen inzake internetoplichting.7 Dat komt jaarlijks neer op ruim 50.000 tot ruim 70.000 geregistreerde meldingen per jaar.
Initiatiefnemer is zich ervan bewust dat de primaire verantwoordelijkheid om geen slachtoffer te worden van internetoplichting, bij de burger zelf ligt. Overheid, banken en internetwinkels geven nuttige voorlichting om oplichting te voorkomen. Tegelijkertijd is initiatiefnemer van mening dat de overheid de koper, ook al is hij er zelf «ingetrapt», niet in de kou kan laten staan. Oplichting blijft een ernstige vorm van criminaliteit. De overheid heeft de plicht te zorgen voor een effectieve opsporing hiervan en dient zorg te dragen voor slachtoffers, gelet op niet alleen het emotionele maar ook grote financiële leed dat zij ondervinden. Er zijn vier specifieke situaties waar initiatiefnemer aandacht aan besteed in deze nota.
Allereerst gaat initiatiefnemer in op de moeite voor een slachtoffer van oplichting om zelf een civielrechtelijk vonnis, dat het slachtoffer in het gelijk heeft gesteld en de dader tot terugbetaling dwingt, te effectueren. Als tweede komt het strafrechtelijk traject ter sprake, waarbij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) na een strafrechtelijk veroordeling inzake oplichting de verantwoordelijkheid voor de inning weer bij het slachtoffer neerlegt. Dit is het geval indien de veroordeelde zijn vervangende hechtenis heeft uitgezeten omdat hij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel door de rechter niet heeft betaald.
Initiatiefnemer maakt zich ten derde zorgen over de capaciteit bij de politie om aangiften van internetoplichting in behandeling te nemen. In een standaardmail die initiatiefnemer meerdere keren onder ogen is gekomen wordt door de politie het volgende opgemerkt: «De politie wordt geconfronteerd met een groot aantal aangiften van internetoplichting; jaarlijks tussen de 40.000 en 50.000. De politie kan niet al deze aangiften in onderzoek nemen.»
De cijfers zijn volgens initatiefnemer schrikbarend. Van de 50.000 aangiften die in 2013 die door het Landelijk Meldpunt Internet Oplichting (LMIO) werden geanalyseerd, zijn er slechts 77 (!) doorgezonden aan de politie-eenheden voor nader onderzoek en vervolging door het OM. Daarnaast heeft het LMIO in datzelfde jaar in 82 zaken ondersteuning geboden op verzoek van de politie-eenheden. Dat komt in 2013 neer op 159 behandelde zaken, op een totaal van 50.000 geregistreerde aangiften.8
Initatiefnemer vindt dat dit niet langer zo kan, nu er sindsdien geen substantiële verbetering is opgetreden in de behandeling van het aantal aangiften. Het kan volgens initiatiefnemer niet zo zijn dat de politie niet in staat is in te spelen op één van de meest voorkomende vormen van cybercrime die jaarlijks honderdduizenden slachtoffers per jaar veroorzaakt.
Tenslotte besteedt initiatiefnemer aandacht aan de rol van banken in de aanpak van internetoplichting.
Aangifte doen bij het Landelijk Meldpunt Internet Oplichting (LMIO)
Het doen van aangifte is een stap die een slachtoffer van internetoplichting gewoonlijk neemt nadat hij zelf tevergeefs heeft geprobeerd zijn geld of goed terug te vorderen. Het gaat dan om de situatie dat de (ver)koper onbereikbaar blijkt en/of de gegevens niet (meer) te achterhalen zijn voor het slachtoffer. Zelf navraag doen bij de (eigen) bank levert vaak niets op, omdat de banken in deze situaties aangeven eerst een melding van de politie te moeten ontvangen om in actie te komen. Het doen van aangifte wordt dan ook door zowel banken als de overheid aangeraden bij internetoplichting.
Alle aangiften komen op één centraal punt binnen, te weten bij het Landelijk Meldpunt Internet Oplichting (LMIO). Dit meldpunt is in 2010 gestart als een pilot tussen de Nationale Politie, Openbaar Ministerie en Marktplaats. Het was een initiatief van de Bovenregionale Recherche Noord West Nederland, onderdeel van de (toenmalige) regiopolitie Kennemerland, en het (toenmalige) Openbaar Ministerie te Haarlem. Aanleiding hiervoor was dat toenemend internetgebruik zorgde voor meer online handelsfraude, in het bijzonder het strafbaar niet nakomen van leverings-of betalingsverplichtingen (oplichting, artikel 326 Sr). Oplichting is niet regio-of plaats gebonden. Daarom werd met dit initiatief gekozen voor een landelijke coördinatie op aangiften en meldingen. Het LMIO is per 1 mei 2015 definitief geborgd binnen de organisatie van de Nationale Politie.9
Het LMIO ontvangt en analyseert aangiften van internetoplichting en bereidt strafrechtelijke onderzoeken voor die vervolgens worden verzonden naar politie-eenheden voor verdere afhandeling. Het LMIO werkt samen met alle betrokken ketenpartners, in de eerste plaats de eigen politieorganisatie- en eenheden en het Openbaar Ministerie maar ook met banken, internetplatforms als eBay en Marktplaats en andere meldpunten zoals de Fraudehelpdesk en het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude. Het LMIO geeft online antwoord op veel gestelde vragen over het doen van aangifte naar aanleiding van internetoplichting. Aangegeven wordt dat niet iedere aangifte zal leiden tot strafrechtelijk onderzoek. De Inspectie Veiligheid en Justitie heeft in 2015 onderzoek gedaan naar de aanpak van internetoplichting door de politie.10 De Inspectie noemt in haar onderzoek drie criteria op basis waarvan het LMIO in overleg met het Openbaar Ministerie een nieuw voorbereid onderzoek zal starten: het aantal verwante aangiften (minimum van 10 aangiften), de hoogte van het schadebedrag en de (eventuele) minderjarigheid van een verdachte.
De Inspectie geeft aan dat vanwege de beschikbare capaciteit zaken met het hoogste aantal aangiften of met grotere schadebedragen worden opgepakt. Als het gaat om het aantal aangiften, kan het blijkbaar in de praktijk zo uitpakken dat ook zaken met 10 of meer verwante aangiften blijven liggen, omdat er dus zaken zijn met een nóg hoger aantal verwante aangiften. Initiatiefnemer vindt dit zorgelijk omdat zij de lat al vrij hoog vindt liggen bij minimaal tien verwante aangiften. Ter nuancering moet hierbij worden opgemerkt dat als het om een reeds bekende dader gaat wel direct een nieuw onderzoek wordt gestart en ook aangiften die verwijzen naar een minderjarige verdachte altijd worden opgepakt. De Inspectie concludeert verder dat de meeste aangiften niet in behandeling worden opgenomen omdat internetoplichting niet behoort tot landelijke of lokale prioriteiten. Als een aangifte wel in behandeling wordt genomen wordt door het LMIO een onderzoek gestart. Een dossier wordt vervolgens door het LMIO aan de desbetreffende politie-eenheid gestuurd in wiens gebied de verdachte woonachtig is.
Strafrechtelijke schadevergoedingsmaatregel
Als het LMIO een zaak in behandeling heeft genomen en vervolging is ingesteld door het OM (veelal op grond van art. 326 Sr), kan de uitkomst zijn dat het ten laste gelegde feit bewezen wordt verklaard. Vaak wordt in het vonnis door de rechter dan ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de dader. Deze schadevergoedingsmaatregel zal ingeval van internetoplichting overeenkomen met het bedrag waarvoor het slachtoffer is opgelicht.
Zodra het vonnis onherroepelijk is, kan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) deze maatregel innen bij de veroordeelde. Ten aanzien van gewelds-of zedenmisdrijven maakt het Schadefonds Geweldsmisdrijven het mogelijk dat slachtoffers van dit type misdrijven (geweld, zeden) het volledige bedrag voorgeschoten krijgen. Ten aanzien van overige misdrijven is de regeling van het schadefonds per 1 januari 2016 uitgebreid. Ook slachtoffers van overige misdrijven kunnen sindsdien een voorschot ontvangen van maximaal € 5.000,–. Dit voorschot kan worden ontvangen acht maanden nadat het vonnis onherroepelijk is geworden en er nog niet is betaald door de veroordeelde. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft aangegeven dat hierdoor in ruim 85% van de gevallen slachtoffers volledig gecompenseerd zullen worden.11 Onduidelijk is of dit verwachtte percentage ook specifiek geldt voor slachtoffers van internetoplichting. Feit is dat er gevallen van internetoplichting zijn waarbij slachtoffers zijn opgelicht voor een (veel) hoger bedrag dan € 5.000,–.
Het CJIB probeert de veroordeelde tot betaling te dwingen als hij daartoe niet uit zichzelf overgaat. Het uiterste middel daarbij is het inzetten vervangende hechtenis, ook wel gijzeling genoemd. Dit betekent dat het CJIB (eenmalig) de wanbetaler kan laten vastzetten voor een door de rechter in het vonnis aangegeven aantal dagen.
Na het uitzitten van deze vervangende hechtenis beëindigt het CJIB de inningsprocedure. Het slachtoffer wordt dit gewoonlijk medegedeeld via een brief van het Slachtofferinformatiepunt Schadevergoedingsmaatregelen. Het slachtoffers wordt daarin gesuggereerd zelf via de civielrechtelijke weg de incasso voort te zetten. Dit zou kunnen plaatsvinden in de praktijk via bijvoorbeeld (al dan niet met behulp van een advocaat) beslag laten leggen via een deurwaarder.
Dit vormt een teleurstellend einde van een strafrechtelijk traject waarin in eerste instantie juist gerechtigheid tot stand is gekomen voor het slachtoffer middels een veroordeling en schadevergoedingsmaatregel. De overheid stimuleert het slachtoffer allereerst aangifte te doen bij internetoplichting, start met succes een vervolging maar de slotsom is dat de verdachte met lege handen staat. Dit is zeer onbevredigend. Het inzetten van dwingmiddelen door het slachtoffer om de incasso voort te zetten is voorts een dure procedure en initiatiefnemer vraagt aandacht voor het feit dat veel slachtoffers, zeker wanneer zij zijn opgelicht voor een groot bedrag, dit niet kunnen bekostigen.
Civielrechtelijke procedure
Wanneer het LMIO besluit dat er geen strafrechtelijk onderzoek volgt krijgt de aangever hiervan een bericht. Aangegeven wordt dat de aangifte niet voldoet aan de afgesproken criteria om een onderzoek op te starten maar dat deze wellicht op een later moment alsnog hiervoor in aanmerking komt.
Initiatiefnemer weet uit de verhalen van slachtoffers dat dit als erg teleurstellend wordt ervaren. Het enige wat zij zelf kunnen doen om hun geld terug te krijgen is het opstarten van een civiele procedure. Dit is een tijdrovend proces wat het slachtoffer bovendien in eerste instantie geld kost en waarbij nog onzeker is of door een rechtszaak het verloren bedrag of goed terugkomt. Toch kan het lonen om zelf naar de rechter te stappen. Er kan een vordering wordt ingesteld op grond van onrechtmatige daad of onverschuldigde betaling. Ook kan, bijvoorbeeld wanneer er contract is getekend, worden ingezet bij de rechter op bedrog, dwaling of misbruik van omstandigheden.
De slotsom van deze civielrechtelijke procedure kan zijn dat het slachtoffer in het gelijk wordt gesteld en de rechter middels een civielrechtelijk vonnis de dader tot terugbetaling dwingt. Een veelvoorkomend probleem bij civielrechtelijke vonnissen is echter de naleving ervan. Het Wetenschappelijk Onderzoeks- en documentatiecentrum (WODC) heeft in 2009 onderzoek verricht naar het naleven van rechterlijke uitspraken en schikkingen die tijdens een gerechtelijke procedure tot stand komen.12 Op basis van een steekproef blijkt dat het percentage zaken waarin na drie jaar geheel niet is nageleefd 5% voor schikkingen, 10% voor vonnissen op tegenspraak en 42% voor verstekvonnissen bedraagt. Er is een groot aantal redenen waarom de uitkomsten van rechtspraak niet worden nageleefd. Het kan zijn dat partijen komen tot andere afspraken; de partij die een verplichting moet nakomen daar niet toe in staat is; de partij die een verplichting moet nakomen niet kan worden getraceerd (en dus ook niet tot naleving worden gedwongen) of dat de partij die een verplichting moet nakomen dat weet te traineren. De meest frequente reden waarom een vonnis niet wordt nageleefd is dat de verplichte partij geen of beperkte financiële middelen heeft.
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft eerder aangegeven dat hij niet wil registreren hoe vaak civiele vonnissen niet worden nageleefd.13 Dit past niet bij de verantwoordelijkheid voor één van de twee civiele partijen om zelf naleving van het vonnis te bewerkstelligen. De overheid, zo leest initiatiefnemer in deze uitleg van de Minister, heeft geen rol bij de uitkomst van een civielrechtelijk proces. Initiatiefnemer begrijpt dit uitgangspunt goed maar stelt in deze nota een uitzonderingssituatie voor ten aanzien van de naleving van civiele vonnissen inzake internetoplichting. Voor de geloofwaardigheid van ons rechtstelsel is het in het algemeen bezien van het groot belang dat partijen vonnissen nakomen. Daarnaast speelt specifiek ten aanzien van internetoplichting mee dat het slachtoffer veelal grote financiële schade heeft geleden, door allereerst de oplichting zelf maar ook door het starten van een civiele procedure. Middels overname van de incasso door het CJIB zou de overheid voortaan bij internetoplichting náást het slachtoffer kunnen gaan staan, in plaats van dat naleving het vonnis geheel aan het slachtoffer zelf wordt overgelaten. Bij de keuze voor deze specifieke uitzondering is tot slot het argument van belang dat de keuze voor een civielrechtelijk traject veelal een noodgedwongen keuze is. Het LMIO kan vanwege beperkte capaciteit en de grote hoeveelheden aangiften niet alle slachtoffers van internetoplichting helpen. Het is de overheid zelf die in haar afwijzing om een aangifte op te pakken het slachtoffer de suggestie doet civielrechtelijk zijn schade proberen te verhalen. Ook in dat opzicht mag het slachtoffer op meer steun rekenen van de overheid als hij aan het einde van dat traject op een niet betalende tegenpartij stuit.
Eerder in deze is de centrale rol van het LMIO besproken bij de aanpak van internetoplichting. Het LMIO is thans in staat om circa 50.000 aangiften per jaar te verwerken.14 Ten tijde van het Inspectierapport waren tien medewerkers (8,4 fte) werkzaam bij het LMIO: een coördinator, een tactisch coördinator, twee analisten, vier werkvoorbereiders en twee administratieve krachten. Ook is een fraude/cybercrime Officier van Justitie verbonden aan het LMIO. Het LMIO wordt gefinancierd vanuit de middelen van de Nationale Politie en het Openbaar Ministerie.
De verwerking van het aantal zaken leidt echter nauwelijks tot doorgeleiding aan de politie-eenheden en uiteindelijk het Openbaar Ministerie om een strafzaak tot stand te brengen. Eerder in deze nota werd verwezen naar de bevindingen van de Inspectie dat in 2013 slechts 77 van de 50.000 (!) bij het LMIO binnengekomen aangiften zijn doorgezet.
De aanbeveling van de Inspectie gedaan om de recherchetaken bij het LMIO uit te breiden, komt dan ook niet uit de lucht vallen. Omdat het LMIO geen operationele afdeling is beschikt het niet zelf over rechercheurs. De Inspectie geeft aan dat dit een risico is voor de kwaliteit van de onderzoeken. Ook is hierdoor een continu capaciteitsprobleem, het LMIO blijft qua personeel afhankelijk vanuit de toelevering vanuit de eenheden. De lacune aan recherchevaardigheden ondervangt het LMIO met name door de inzet van de coördinator (met recherche ervaring) die de zaken inhoudelijk aanstuurt. Daarnaast moet het goed inwerken van nieuwe medewerkers bijdragen aan het op peil houden van de noodzakelijke expertise.
Sinds 1 mei 2015 zijn de functionaliteiten van het LMIO volgens de Minister definitief geborgd via de website van de politie. De Minister heeft verder aangekondigd dat bij deze definitieve borging wordt geïnvesteerd in continuïteit, het beter betrekken van de eenheden (opvolging en terugmelding) en het kwalitatief versterken van de personele bezetting en recherchecapaciteit.15 Dat kwalitatief versterken van recherchekundig personeel moet echter binnen de «bestaande kaders» plaatsvinden. Het kan ook betekenen dat bestaande medewerkers door middel van opleiding of stages meer recherchekennis opdoen.
De Minister heeft nog niet aan de Kamer gemeld of en in hoeverre deze aangekondigde verbeteringen zijn geïmplementeerd bij het LMIO. In de begrotingsstukken voor Veiligheid en Justitie voor zowel 2016 als 2017 wordt hiervan geen melding gemaakt. Initiatiefnemer concludeert hieruit dat de komende jaren geen extra middelen worden vrijgemaakt door de regering om het LMIO te voorzien van extra recherchecapaciteit en daarmee definitief afziet van de aanbeveling van de Inspectie om de recherchecapaciteit te versterken.
Initiatiefnemer vindt dit een zorgelijke keuze. Er zijn zoals in de inleiding aangegeven honderdduizenden slachtoffers van internetoplichting waarvan veel hun geld of goed nooit meer terug zien. Het LMIO is gedwongen door de beperkte capaciteit (te) scherpe keuzes te maken, wat bijvoorbeeld blijkt uit het criteria dat voor het aantal verwante aangiften een minimum van 10 aangiften wordt gehanteerd.
«De samenwerking tussen banken en de politie in de strijd tegen verkoopfraude op internet mag op papier perfect geregeld zijn, in de praktijk blijft deze vorm van oplichting voor de banken een worsteling», aldus de conclusie in een nieuwsbericht van de NOS, eind 2015.16 Dit vormt volgens initiatiefnemer de kern van het probleem in de rol die banken spelen bij de bestrijding van internetoplichting.
Aan goede bedoelingen ontbreekt het zeker niet. In 2014 tekenden de Nederlandse Vereniging van Banken, vier banken (ABN AMRO, ING, Rabobank en SNS Bank), de Nationale Politie en het Openbaar Ministerie een samenwerkingsovereenkomst. Doelstelling was de publieksvoorlichting en de onderlinge uitwisseling van informatie verbeteren.17 In 2011 werd ook al een vergelijkbaar convenant getekend.18
Concrete maatregelen die na meerdere aangiften kunnen volgen is dat het LMIO de bank van een frauderende rekeninghouder informeert als er vijf meldingen of meer tegen hem/haar zijn gedaan. De bank wordt verzocht om passende maatregelen te nemen. Dit kan betekenen dat de bank de betreffende bankrekening blokkeert en ook de relatie met de rekeninghouder kan beëindigen. In de praktijk vindt een blokkering niet direct plaats, maar proberen banken contact op te nemen met de betreffende rekeninghouder en wordt tot drie weken de tijd gegeven om te reageren. Een rondgang van de NOS langs de banken wees voorts uit dat sommige banken wachten op signalen van het LMIO, terwijl andere banken proactief zelf rekeningen blokkeren als er klachten zijn.
De houding van de banken is te omschrijven als zorgvuldig en terughoudend. Dit valt te begrijpen gelet op de goede relatie die banken logischerwijs met hun klanten willen onderhouden. Het achteraf onterecht blokkeren van een bankaccount kan immers ernstige schade berokkenen. Tegelijkertijd zijn banken zich al langere tijd bewust van hun maatschappelijke rol en mogelijkheden om fraude te bestrijden en spreken zij deze ambitie ook uit. Het zal de banken dan ook zelf een doorn in het oog zijn dat hun huidige werkwijze nog onvoldoende vruchten afwerpt. De praktijk wijst uit dat oplichters vaak geraffineerd te werk gaan en tegen de tijd dat de bank in actie komt, allang hun oplichting hebben voortgezet via nieuwe webshops of online advertenties, gekoppeld aan een ander bankaccount. Het toenemend aantal gevallen van Nederlanders dat jaarlijks wordt opgelicht, zoals eerder aangegeven in deze nota, getuigt daarvan. Het is daarom noodzakelijk dat het huidige beleid wordt aangescherpt en ook wettelijk wordt vastgelegd. Zorgvuldigheid is daarbij nog steeds van groot belang, maar dat wil volgens initiatiefnemer niet uitsluiten dat de huidige werkwijze sneller en pro-actiever kan worden vormgegeven om internetoplichting aan te pakken. Het betekent volgens initiatiefnemer ook dat banken zullen moeten heroverwegen welke informatie over de mogelijke criminele rekeninghouder wél direct aan een slachtoffer van oplichting kan worden verstrekt zodat de betrokkene hier zelf mee aan de slag kan. In de huidige situatie wacht de bank op een aangifte, echter is de bank zich ook bewust van het feit dat bij het LMIO pas een aangifte wordt opgepakt als er minstens 10 verwante zaken zijn. Die wetenschap zou bij banken ook moeten leiden direct een meer open houding naar burgers die kunnen aantonen vermoedens te hebben van oplichting.
Initiatiefnemer heeft in deze nota een viertal knelpunten gesignaleerd in een succesvolle aanpak van internetoplichting en geboden hulp aan de slachtoffers. Hieronder worden deze nogmaals samengevat en voorzien van een aanbeveling.
1.
Het effectueren van een civielrechtelijk vonnis waarin de dader van oplichting verplicht wordt een bedrag terug te betalen aan het slachtoffer, is voor laatstgenoemde vaak onmogelijk vanwege de hoge kosten hiervan. Gelet op het feit dat sommige slachtoffers voor veel geld zijn opgelicht begrijpt initiatiefnemer dat slachtoffers dit zelf niet kunnen opbrengen maar vindt ze tegelijkertijd dat de overheid deze mensen niet in die kou kan laten staan. Daarom stelt initiatiefnemer voor het CJIB in te schakelen om civiele vonnissen te effectueren, in die gevallen waarin de rechter de verzoeker in het gelijk heeft gesteld inzake internetoplichting op grond van een onrechtmatige daad, onverschuldigde betaling, bedreiging, dwaling of misbruik van omstandigheden. Bij de wijze waarop het CJIB hierbij te werk moet gaan indien de wederpartij weigert te betalen, kan worden aangesloten bij de hieronder voorgestelde handelwijze in een strafrechtelijk traject.
2.
In de praktijk wordt na een strafrechtelijke uitspraak inzake oplichting de inningsprocedure door het CJIB beëindigd nadat het bedrag is betaald of wanneer vanwege het niet kunnen betalen, de veroordeelde zijn vervangende hechtenis heeft uitgezeten. In het laatste geval is het probleem dat de door de rechter opgelegde schadevergoedingsmaatregel, niet uitbetaald is aan het slachtoffer. Weliswaar is sinds 1 januari 2016 een voorschotregeling ook van toepassing op internetoplichting, maar dit heeft enkel een dekking van maximaal € 5.000,–. Dit terwijl sommige slachtoffers voor een veelvoud daarvan het schip zijn ingegaan. Bovendien wordt dit voorschot pas acht maanden na onherroepelijk worden van het vonnis, uitbetaald. Initiatiefnemer stelt daarom voor dat de regering een voorstel doet om de geldende wet- en regelgeving aan te passen inzake het opleggen van vervangende hechtenis na een schadevergoedingsmaatregel.
Het opleggen van vervangende hechtenis (gijzelen) blijft daarin wettelijk gezien mogelijk indien de schadevergoedingsmaatregel niet kan worden geëind. Echter na afloop van de hechtenis houdt voortaan het CJIB de verantwoordelijkheid voor de inning van de schadevergoedingsmaatregel. Er wordt door het CJIB dan wederom een betalingstermijn met de betrokkene afgesproken. Indien gelet op het inkomen van betrokkene het maandelijks of periodiek betalen bedrag tijdelijk op € 0 euro wordt gezet, vindt telkens na afloop van die afgesproken periode een inkomenstoets plaats. Op die manier kan het CJIB nagaan of het afgesproken bedrag kan worden verhoogd. Op verzoek van de betalende partij kan na aantonen van inkomensdaling ook het te betalen bedrag worden verlaagd. Onderdeel van deze wettelijke regeling moet zijn dat indien een te betalen bedrag wordt afgesproken (niet zijnde € 0,–) en de betalende partij wederom niet betaalt maar wel kán betalen, opnieuw vervangende hechtenis kan worden opgelegd.
Het CJIB informeert hierbij het slachtoffer als sprake is van een wijziging van de betalingsafspraken met de veroordeelde, zodat het slachtoffer niet onverhoopt geconfronteerd wordt met een veel hoger of lager bedrag op zijn rekening. De inning blijft op deze manier altijd in handen van het CJIB en wordt niet aan de verantwoordelijkheid van het slachtoffer zelf overgelaten.
3.
De Inspectie Veiligheid en Justitie heeft in 2015 de primaire aanbeveling gedaan de recherchecapaciteit te versterken binnen het LMIO. Op die manier kan de politie meer gevallen van internetoplichting in behandeling nemen. Initiatiefnemer wil dat de regering daarom extra investeert in de recherchecapaciteit bij het LMIO. De middelen daarvoor kunnen worden gevonden in de extra investeringen die in de begroting van 2017 van Veiligheid en Justitie worden gedaan in het kader van cybercrime. In 2017 gaat het bij de investeringen in cybercrime om een totaalbedrag van € 5 miljoen, de jaren daarna om structureel € 14 miljoen. De regering heeft eerder aangegeven dat de aanpak van cybercrime een aparte prioriteit is, maar tegelijk de aanpak van internetfraude ondersteunt.19 Daarmee is niet gezegd dat dit gehele bedrag aan internetoplichting moet worden besteed, maar kan deze post op de begroting wel bijdragen aan versterking van het LMIO. Initiatiefnemer pint zich hierbij niet vast op een nu al te bepalen bedrag, maar wil dat de regering onderzoekt welk bedrag nodig is om jaarlijks het aantal aangiften dat het LMIO thans in behandeling kan nemen en doorzendt aan de eenheden en het OM ter vervolging, fors te verhogen.
4.
Er staat veel op papier als het gaat om samenwerking tussen banken en politie maar helaas loopt het in de praktijk nog stroef. De nu gehanteerde afspraken maken het professionele oplichters niet moeilijk genoeg en bieden te weinig soelaas om slachtoffers hun geld terug te geven. De Fraudehelpdesk heeft eerder aangegeven dat het kabinet een «waakhond» moet instellen die erop toeziet dat de betrokken partijen beter met elkaar samenwerken.20 Initiatiefnemer merkt op dat deze waakhond al bestaat: de Minister van Veiligheid en Justitie is de coördinerend bewindspersoon op de rijksbrede aanpak van fraude, waaronder ook bestrijding van internetoplichting valt. De initiatiefnemer wil dat de Minister zijn aanjaagrol meer dan thans het geval is, waar gaat maken. Onderdeel daarvan kan zijn het omzetten van de vrijwillige afspraken uit het convenant naar wettelijke verplichtingen voor alle betrokken partners, in het bijzonder de bankensector. Dit bevordert een uniforme werkwijze door de banken bij meldingen van internetfraude. Daarnaast biedt een wettelijk kader de mogelijkheid om beter toezicht te kunnen uitoefenen door de Minister en zodoende kan een betere verantwoording aan de Kamer worden afgelegd over de resultaten van zijn aanpak van internetoplichting. Tot inwerkingtreding van deze regels kan de Minister het initiatief nemen om met de betrokken partijen de afspraken die nu gelden aan te scherpen. Het zou dan onder andere moeten gaan over 1) de informatie die de bank zelf direct verstrekt aan een slachtoffer van internetoplichting, 2) het terugbrengen van het aantal gevergde meldingen als gevolg waarvan de bank overgaat tot blokkering van een account alsmede 3) verkorten van de termijn waarbinnen de rekeninghouder wordt gevraagd te reageren op het voornemen tot blokkade.
In het kader van de lasten die onderhavig wetsvoorstel met zich meebrengt dient allereerst te worden opgemerkt dat de voorgestelde maatregelen zullen bewerkstelligen dat slachtoffers van internetoplichting vaker dan het thans het geval is hun geld terug zullen krijgen. Dit is in de eerste plaats belangrijk voor het rechtsgevoel en herstel van het aangedane leed, ook emotioneel. Een effectievere terugbetaling komt de samenleving daarnaast als geheel ten goede, gelet op het verhoogde besteedbaar inkomen van de slachtoffers wanneer zij hun geld weer terug krijgen. Daarnaast kan de oplichter met een succesvollere aanpak zoals voorgesteld in deze nota zijn frauduleuze werkzaamheden niet voortzetten, hetgeen een positief effect heeft op de vermindering van aantal gevallen van internetoplichting.
Met betrekking tot de eerste twee voorgestelde maatregelen zullen de (administratieve) lasten voor het CJIB toenemen. Initiatiefnemer stelt zich voor dat de regering indien deze beslispunten gesteund worden door de Kamer een impactanalyse maakt en op basis daarvan een voorstel doet of deze kosten binnen de bestaande middelen van het CJIB kunnen worden opgevangen of additionele middelen zijn vereist voor deze organisatie, waarvoor dan een dekking gevonden kan worden in de begroting van Veiligheid en Justitie.
De versterking van de recherchecapaciteit voor het LMIO kan op velerlei wijzen gerealiseerd worden binnen de begroting van de Nationale Politie en/of het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Gelet op de financiële krapte bij de Nationale Politie doet initiatiefnemer het voorstel om de benodigde middelen te behalen uit de thans opgenomen extra investeringen in cybercrime in de begroting van Veiligheid en Justitie. Initiatiefnemer zal daar reeds bij de begrotingsbehandeling voor 2017 al een concrete voorzet doen.
Het realiseren van een aanscherping van het convenant en het omzetten in wet- en regelgeving van bestaande afspraken zal niet of nauwelijks tot noemenswaardige lasten voor de overheid leiden.
Van Toorenburg
Onder andere: Meldpunt! Internetoplichting, 14 januari 2014, Omroep Max, de wekelijkse uitzendingen van Opgelicht?! (AVROTROS) en Oplichters in het buitenland (SBS6). Ook Kassa (VARA) en Radar AVROTROS) hebben regelmatig in hun uitzendingen hier aandacht aan besteed. Ook zijn op de websites van deze programma’s veel ingestuurde vragen te vinden over gevallen van internetoplichting.
Zie http://slachtoffers-eerst.nl/ voor informatie en het door deze organisatie opgestelde manifest.
CBS StatLine, Geregistreerde criminaliteit; soort misdrijf, regio (indeling 2016), 07 april 2016.
TK vergaderjaar 2014/2015, Kamerstuk 29 628, nr. 514. Inspectierapport V&J «Aanpak van internetoplichting door de politie», pagina 22.
TK vergaderjaar 2014/2015, Kamerstuk 29 628, nr. 514. Inspectierapport V&J «Aanpak van internetoplichting door de politie», p. 27.
TK vergaderjaar 2014/2015, Kamerstuk 29 628, nr. 514. Inspectierapport V&J «Aanpak van internetoplichting door de politie».
TK vergaderjaar 2015–2016, antwoorden op de Kamervragen van het lid Oskam over de uitbreiding van de voorschotregeling voor slachtoffers van misdrijven per 1 januari 2016, 8 januari 2016 (
WODC, 2009. «De daad bij het woord; het naleven van rechterlijke uitspraken en schikkingsafspraken.»
TK vergaderjaar 2015–2016, brief Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 30 maart 2016, 2016D13163.
https://www.nvb.nl/nieuws/2014/3352/banken-politie-en-om-werken-samen-tegen-internetoplichting.html
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34615-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.