34 608 Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de afwikkeling van massaschade in een collectieve actie mogelijk te maken (Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie)

Nr. 11 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 juni 2018

De Vaste Kamercommissie van Justitie & Veiligheid heeft in haar brief van 24 mei 2018 gevraagd om een brief over de samenhang tussen het wetsvoorstel Afwikkeling massaschade in een collectieve actie (Kamerstuk 34 608) en het recent gepresenteerde voorstel voor de richtlijn representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten (COM 2018 (184)). Met deze brief kom ik aan dat verzoek tegemoet.

Beide voorstellen hebben tot doel groepen consumenten en bedrijven die benadeeld zijn door een massaschade een effectieve en efficiënte procedure te bieden om deze schade gezamenlijk af te wikkelen. Belangenorganisaties kunnen zowel onder de richtlijn als het wetsvoorstel voor groepen consumenten en bedrijven opkomen in een collectieve procedure. Vanwege de lagere kosten van een dergelijke procedure voor een individuele consument wordt de toegang tot de rechter vergroot voor consumenten en bedrijven. Sinds 2005 kennen we in Nederland door de Wet collectieve afwikkeling massaschade al de mogelijkheid om gezamenlijk te schikken tussen een belangenorganisatie en een groep benadeelden. Het wetsvoorstel voegt daar de mogelijkheid aan toe dat de rechter een schadevergoeding vaststelt in een collectieve procedure. Consumenten en bedrijven kunnen nu nog worden geconfronteerd met onwillige schadeveroorzakers en missen een stok achter de deur om hen te dwingen om mee te werken aan de afwikkeling van de schade. Aangesproken partijen kunnen er ook behoefte aan hebben dat de rechter een openstaand geschilpunt met een belangenorganisatie beslecht. De collectieve schadevergoedingsactie voorziet in deze lacune. In die zin ziet Nederland het richtlijnvoorstel als een steun in de rug om ook in Nederland te komen tot de introductie van een collectieve schadevergoedingsactie.

Daarnaast heeft het wetsvoorstel als voordeel ten opzichte van het richtlijnvoorstel dat het wetsvoorstel voor coördinatie zorgt van collectieve procedures over dezelfde gebeurtenis en voor dezelfde gedupeerden. Dit voorkomt dat een aangesproken partij wordt geconfronteerd met een veelheid aan verschillende eisers in verschillende procedures. Hetzelfde geldt voor de coördinatie tussen individuele en collectieve procedures over dezelfde gebeurtenis. In het wetsvoorstel is opgenomen dat individuele procedures kunnen worden geschorst op verzoek van één van de betrokken partijen, zodat de collectieve procedure niet wordt doorkruist. Het richtlijnvoorstel bevat een dergelijk coördinerend mechanisme niet. Bovendien is voor de gedupeerde vaak onduidelijk welke belangenorganisatie over voldoende kwaliteit en integriteit beschikt om een collectieve procedure tot een goed einde te brengen en voldoende op te komen voor de belangen van de achterban. Het wetsvoorstel introduceert daarom strengere eisen dan de richtlijn voor de ontvankelijkheid van belangenorganisatie in een collectieve procedure. Het wetsvoorstel is ten slotte geschikt om alle soorten schade af te wikkelen. Het richtlijnvoorstel is slechts van toepassing voor inbreuken op specifieke in een annex aangewezen regelgeving. Het wetsvoorstel biedt meer mogelijkheden om een collectieve procedure definitief af te wikkelen, omdat is bepaald dat benadeelden zijn gebonden aan de uitspraak van de rechter tenzij zij uitdrukkelijk afzien van deelname aan de procedure (opt out). De richtlijn regelt dit niet.

Met tevredenheid heb ik bij de eerste onderhandelingen in Brussel geconstateerd dat de richtlijn niet tot doel heeft om nationale systemen van collectief verhaal volledig te harmoniseren. De diensten van de Commissie hebben dit ook bevestigd. Het richtlijnvoorstel is bedoeld om te zorgen dat de verschillende systemen van collectief verhaal in de lidstaten voldoet aan een aantal beginselen. De richtlijn laat het aan de lidstaten over om te bepalen op welke manier invulling wordt gegeven aan deze beginselen. Dit kan bijvoorbeeld ook via een procedure bij de ombudsman of een procedure in het bestuursrecht. De lidstaten hebben de ruimte om hun eigen innovatieve systemen te behouden en verder te ontwikkelen. Bovendien heeft de richtlijn tot doel lidstaten die nog geen vorm van collectief verhaal kennen te verplichten een systeem te introduceren.

De Commissie heeft verschillende malen aangegeven dat het Europese voorstel op geen enkele wijze aan het Nederlandse wetsvoorstel in de weg staat. Bovendien heeft zij aan Nederland bevestigd dat, voor zover er al enige tegenstrijdigheid is, het voorstel ook de mogelijkheid biedt de Europese procedure als complementair of naast eventuele bestaande of toekomstige nationale mechanismen van collectief verhaal in te richten. Daarmee is één van de belangrijkste zorgpunten uit de Nederlandse inzet in Brussel weggenomen (Kamerstuk 22 112, nr. 2582).

Dat neemt niet in weg dat de uitkomst van de onderhandelingen nog ongewis is. Nederland zal er daarom op inzetten de minimumvoorschriften zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de bestaande en toekomstige Nederlandse wetgeving voor collectief verhaal. In het bijzonder geldt dit voor de bepaling uit de richtlijn waarbij de lidstaten de rechter of een administratieve autoriteit de bevoegdheid kunnen geven om af te zien van een schadevergoeding voor consumenten wanneer, samengevat, de schade lastig is te kwantificeren. Daarnaast bevat het richtlijnvoorstel een regeling op grond waarvan belangenorganisaties alleen kunnen optreden wanneer zij vooraf op een lijst zijn geplaatst. Voor Nederland is dit een aandachtspunt omdat het Nederlandse wetsvoorstel ervan uitgaat dat de rechter vaststelt of een belangenorganisatie een collectieve vordering mag instellen. In ieder geval is duidelijk dat de regeling niet in de weg staat aan de ontvankelijkheidstoets door de rechter. Nederland wil op dit punt graag voldoende flexibiliteit zien. Voorts kent het richtlijnvoorstel de mogelijkheid om boetes op te leggen voor niet nakoming van civielrechtelijke vonnissen tot betaling van schadevergoeding. Nederland kent deze mogelijkheid niet. Voor zover bekend worden vonnissen in Nederlandse collectieve procedures meestal zonder problemen ter uitvoering gelegd.

Ten slotte wil ik benadrukken dat deze vergelijking van wetsvoorstel en richtlijnvoorstel slechts een momentopname is. De behandeling van het wetvoorstel is al een flink eind gevorderd, terwijl de Europese onderhandelingen pas net gestart zijn. Complexe richtlijnonderhandelingen zoals over deze richtlijn kunnen geruime tijd duren. Doorgaans volgt daarop een implementatietermijn van ongeveer twee jaar. Het is daarom aannemelijk dat de richtlijn de komende jaren niet zal worden omgezet in Nederlandse wetgeving. Ik vind het wenselijk dat Nederland in de tussenliggende periode al over een collectieve schadevergoedingsactie beschikt. Daarmee bieden we consumenten en bedrijven één van de meest moderne systemen voor collectieve schadevergoeding binnen de Europese Unie. Dit geldt te meer nu het wetsvoorstel duidelijke voordelen heeft ten opzichte van het richtlijnvoorstel en het richtlijnvoorstel ook verder geen belemmering vormt voor de invoering van het wetsvoorstel.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven