34 590 Wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen en de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de implementatie van Richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider (PbEU 2014, L 94)

Nr. 14 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 mei 2017

Op 18 april (Handelingen II 2016/17, nr. 69, item 23) heeft de Tweede Kamer mij bij de behandeling van de wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen en de Vreemdelingenwet 2000 (Kamerstuk 34 590) verzocht om in te gaan op twee nog openstaande vragen met betrekking tot de implementatie van Richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider (de richtlijn seizoenarbeiders).

Wetstechnische vraag amendement

Het gewijzigd amendement van het lid Jasper van Dijk (SP) ter vervanging van dat gedrukt onder nr. 7 (Kamerstuk 34 590, nr. 13) beoogt te regelen dat een lichte voorhangprocedure van toepassing is op toekomstige wijzigingen van de ministeriële regeling, die de lijst met sectoren vaststelt waar seizoenarbeid voorkomt. De vraag die tijdens de behandeling opkwam, was of het oorspronkelijke amendement niet ook zag op de vaststelling van de regeling ter implementatie van de richtlijn, waarmee de land- en tuinbouwsector wordt aangewezen als sector waarbinnen seizoenarbeid voorkomt. Dit zou tot gevolg hebben gehad dat de inwerkingtreding van de regeling vertraagd wordt, wat onwenselijk is gezien de implementatietermijn van de richtlijn seizoenarbeiders. Omdat het gewijzigde amendement nadrukkelijk toeziet op enkel toekomstige wijzigingen, is dit vraagstuk niet meer aan de orde.

Directe werking van de richtlijn

Het lid Schouten heeft de vraag gesteld of de richtlijn bij afwezigheid van implementatiewetgeving rechtstreeks werkt. In beginsel bezitten bepalingen van een richtlijn die onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn, rechtstreekse werking, wanneer na het aflopen van de omzettingstermijn geen uitvoeringsmaatregelen zijn getroffen. Dit geldt onder meer voor bepalingen die rechten vastleggen die particulieren tegenover de staat kunnen doen gelden.

Artikel 8, derde lid, van de richtlijn biedt lidstaten de mogelijkheid om bij de toelating van seizoenarbeiders te toetsen of vacatures kunnen worden ingevuld door onderdanen van de lidstaat, door Unieburgers, dan wel door legaal verblijvende derdelanders. In Nederland toetst het UWV bij de afgifte van een tewerkstellingsvergunning of bij advies over een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) of er sprake is van zogeheten prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt. Omdat er voor arbeidsplaatsen met betrekking tot seizoenarbeid prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt aanwezig is, zal een aanvraag om een vergunning als seizoenarbeider worden afgewezen. Artikel 8, derde lid, van de richtlijn is reeds omgezet door artikel 8, eerste lid, Wav, zodat een beroep op de rechtstreekse werking geen kans van slagen heeft. De (zeer) beperkte wijzigingen in de overige afwijzingsgronden zijn daardoor niet meer van betekenis, aangezien daaraan niet wordt toegekomen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Naar boven