34 558 Voorstel van wet van de leden Koopmans en Van Helvert houdende regels voor de inzet van gewapende particuliere maritieme beveiligers aan boord van Nederlandse koopvaardijschepen (Wet ter Bescherming Koopvaardij)

J BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 november 2021

In mijn brief van 20 april 2021 (Kamerstukken II 2020/21, 32 706, nr. 82) heb ik toegezegd u te zullen informeren over de start en de uitkomst van de notificatie van het ontwerpbesluit Bescherming koopvaardij en de ontwerpregeling Bescherming koopvaardij bij de Europese Commissie op grond van Richtlijn (EU) 2015/1535. Naar aanleiding van de notificatie op 12 juli jl, heeft de Commissie op 11 oktober jl gereageerd (bijlage). De Commissie vraagt bij beide ontwerpregelingen vanuit de optiek van de veiligheidsaspecten van het zeevervoer aandacht voor de Verordening (EG) Nr. 725/2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten. Deze Verordening was in de toelichting bij het ontwerpbesluit nog niet als relevante EU-regeling aan de orde gekomen; de toelichting bij de regeling raakte al wel aan de inhoud van de Verordening. Om tegemoet te komen aan de opmerkingen van de Europese Commissie is de toelichting bij beide ontwerpregelingen aangevuld.

In het ontwerpbesluit betreft het een aanvulling op drie punten: bij paragraaf 2.2, artikel 2.4 en artikel 5.9.

In paragraaf 2.2 van het ontwerpbesluit, waarin de verhouding met andere regelgeving wordt geschetst, is aan het begin van de paragraaf een zin toegevoegd waarin staat dat dit onverlet laat dat er ook andere regelgeving van toepassing is op schepen onder Nederlandse vlag, waaronder ten aanzien van de veiligheid van zeeschepen, (haven)beveiliging en ter voorkoming van verontreiniging door zeeschepen.

In de toelichting bij het ontwerpbesluit is bij artikel 2.4 het volgende uiteengezet. Schepen die vallen onder het toepassingsgebied van Verordening 725/2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten moeten beschikken over en functioneren volgens een scheepsbeveiligingsplan (SSP). In het SSP wordt benadrukt dat de kapitein de uiteindelijke bevoegdheid en verantwoordelijkheid heeft om beslissingen te nemen met betrekking tot de veiligheid en beveiliging van het schip. Bij het opstellen van het SSP moet bij de beschrijving van de verschillende veiligheidsniveaus en welke maatregelen van kracht zijn, ook melding worden gemaakt van de mogelijkheid om particuliere beveiligers aan boord te nemen indien het ingetreden veiligheidsniveau dit vereist. Een in het SSP aan te wijzen scheepsbeveiligingsbeambte (SSO) dient te zorgen voor de uitvoering en onderhoud van het plan, en voor het contact met de veiligheidsbeambte van de maatschappij en veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit. Vanuit die hoedanigheid dient de SSO ten minste door de kapitein of de veiligheidsbeambte van de maatschappij (reder) te worden geïnformeerd over het aan boord nemen van het beveiligingsteam en de benodigde materialen. De kapitein kan er ook voor kiezen om de controle van de gegevens te laten uitvoeren door de SSO. De kapitein blijft echter eindverantwoordelijk voor de veiligheid en beveiliging van het schip.

Deze eindverantwoordelijkheid blijkt ook uit artikel 2.4, derde en vierde lid, van het ontwerpbesluit die uitwerking geven aan de verantwoordelijkheid van de kapitein voor de naleving van de bij of krachtens de Wet ter Bescherming Koopvaardij gestelde regels bij embarkatie.

In de toelichting bij artikel 5.9 van het ontwerpbesluit is verduidelijkt dat de verplichting tot het houden van reguliere oefeningen voortvloeit uit Verordening 725/2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten, waarin is geregeld dat minstens elk kwartaal een oefening aan boord moet worden gehouden met de bemanningsleden. Jaarlijks dient er een oefening te zijn in aanwezigheid van onder meer de scheepsveiligheidsbeambte.

In de ontwerpregeling is in de toelichting bij artikel 17 een korte aanduiding van Verordening 725/2004 opgenomen en een verwijzing naar de toelichting bij het ontwerpbesluit.

De notificatie onder Richtlijn 2006/123/EG blijkt bij nader inzien niet noodzakelijk te zijn, aangezien particuliere beveiligingsdiensten zijn uitgezonderd van het toepassingsbereik van deze Richtlijn (artikel 2, tweede lid, onder k).

Een gelijkluidende brief heb ik gezonden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Naar boven