34 550 Nota over de toestand van 's Rijks financiën

O BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 december 2016

Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen (22 november jl.) heb ik uw Kamer toegezegd een overzicht van de publieke uitgaven voor onderzoek en innovatie te sturen en hierbij ook de cijfers van het Rathenau Instituut te betrekken. Met deze brief geef ik, mede namens de Minister en de staatsecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Economische Zaken, uitvoering aan deze toezegging.

De tabel hieronder laat de uitgaven aan research en development en aan innovatie zien. Dit overzicht is gebaseerd op de cijfers van het Rathenau Instituut1.

Tabel 1. Uitgaven aan R&D en innovatie, 2012–2020, in miljoenen euro
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Directe uitgaven voor R&D en innovatie

4.906

4.960

5.013

5.281

5.042

4.933

4.858

4.830

4.844

Fiscale steun voor R&D en innovatie

869

1.003

1.046

1.043

1.154

1.131

1.131

1.131

1.128

Totaal

5.775

5.963

6.059

6.324

6.196

6.064

5.989

5.961

5.972

Uit de tabel blijkt een stijging tot en met 2015, dan een daling en vanaf 2019 een stabilisatie. De daling zit in de directe uitgaven voor R&D en innovatie, en komt met name door het afbouwen van subsidieprogramma’s en de projecten uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES).

De fiscale uitgaven stijgen. Dit komt onder andere door een stijging van het budget van de afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (wbso). Daarnaast stijgen ook de uitgaven aan de innovatiebox – die niet in de reeks van het Rathenau Instituut meegenomen – van 743 miljoen euro in 2012 naar 1.365 miljoen euro in 2017.

In internationaal perspectief presteert Nederland relatief goed. Bij de directe publieke uitgaven voor R&D heeft Nederland een positie boven het EU-28 gemiddelde (0,74 procent tegenover 0,67 procent van het bbp; cijfers over 2013).2 Ook geeft Nederland bij de fiscale uitgaven meer uit dan de meeste andere landen.3

Bij het totaal van publieke en private uitgaven scoort Nederland onder het gemiddelde van de OESO (2,00 tegenover 2,38 procent van het bbp; cijfers over 2014), maar boven het EU-28 gemiddelde (2,00 tegenover 1,95 procent van het bbp; cijfers over 2014).4 Bij dit totaal is sprake van een stijgende trend in Nederland, tussen 2011 en 2014 van 1,90 procent naar 2,00 procent van het bbp en volgens voorlopige cijfers van het CBS toenemend naar 2,01 procent van het bbp in 2015.5

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Cijfers gebaseerd op het Rathenau Instituut, op basis van de begroting 2016 (meest recent beschikbare overzicht): Vennekens, A en J. van Steen, Overzicht Totale investeringen in Wetenschap en Innovatie (TWIN) 2014–2020, 2013–2019 en 2012–2018. Den Haag, Rathenau Instituut. Te vinden op: https://www.rathenau.nl/nl/publicatie/totale-investeringen-wetenschap-en-innovatie-2014-2020, https://www.rathenau.nl/nl/publicatie/totale-investeringen-wetenschap-en-innovatie-2013-2019, https://www.rathenau.nl/nl/publicatie/totale-investeringen-wetenschap-en-innovatie-twin-2012-2018

X Noot
2

Vennekens, A en J. van Steen, Overzicht Totale investeringen in Wetenschap en Innovatie (TWIN) 2014–2020, 2013–2019 en 2012–2018. Den Haag, Rathenau Instituut. Te vinden op: https://www.rathenau.nl/nl/publicatie/totale-investeringen-wetenschap-en-innovatie-2014-2020

X Noot
3

idem.

X Noot
4

OECD, Main Science and Technology Indicators, 2016/1, juni 2016, Parijs. Te vinden op: http://www.oecd.org/sti/msti.htm.

Naar boven