34 550 IV Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2017

CXIX Verslag van een werkbezoek naar het Caribisch deel van het Koninkrijk, april 2016

D HERDRUK1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 november 2016

De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties2 heeft in haar vergaderingen van 11 en 25 oktober 2016 gesproken over de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 5 oktober 2016 inzake de stand van zaken betreffende een aantal toezeggingen en moties.3 Ook de brief van 6 oktober 2016 inzake de stand van zaken betreffende kinderrechten in het Caribisch deel van het Koninkrijk is hierbij ter sprake gekomen.4

Naar aanleiding van deze brieven is op 28 oktober 2016 een brief gestuurd aan de Minister.

De Minister heeft op 24 november 2016 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties, Bergman

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Den Haag, 28 oktober 2016

De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties heeft in haar vergaderingen van 11 en 25 oktober 2016 gesproken over uw brief van 5 oktober 2016 inzake de stand van zaken betreffende een aantal toezeggingen en moties.5 Ook uw brief van 6 oktober 2016 inzake de stand van zaken betreffende kinderrechten in het Caribisch deel van het Koninkrijk is hierbij ter sprake gekomen.6 Naar aanleiding van deze brieven wensen de leden van drie fracties enige vragen en opmerkingen aan u voor te leggen.

De leden van de CDA-fractie stellen de volgende vragen. In de reactie namens het kabinet stelt de Minister dat de evaluatie van de staatkundige structuur het kabinet niet tot institutionele wijzigingen brengt. «Wel zal het kabinet met voorstellen komen tot specifieke verbetering van de WolBES», aldus de brief.7 De Minister stelt specifiek dat het kabinet niet de naamgeving van het orgaan Rijksvertegenwoordiger heroverweegt. Kan de Minister daarop een beargumenteerde toelichting geven? Kan de Kamer in het licht van hetgeen de Minister in zijn brief uiteenzet ervan uitgaan dat het kabinet op de overige onderdelen wel gehoor te geeft aan deze kamerbreed aangenomen motie-Van Bijsterveld c.s.8?

Op 21 juni 2016 heeft de Eerste Kamer een motie aangenomen, zo brengen de leden van de SP-fractie in herinnering, waarin de regering wordt verzocht om een sociaal minimum vast te stellen op basis van ijkbedragen voor het noodzakelijke levensonderhoud.9 Dit omdat de regering voor het Europese deel van Nederland wel een sociaal minimum kent dat ijkbedragen vaststelt voor het noodzakelijke levensonderhoud, maar dat voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba niet doet. Met de motie beoogde de Kamer invulling te geven aan het begrip «een voor Neder-land aanvaardbaar voorzieningenniveau», en refereerde aan artikel 25 van de Universele Verkla-ring van de Rechten van de Mens volgens welke een ieder recht heeft «[...] op een levensstan-daard, die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin, waaron-der inbegrepen voeding, kleding, huisvesting en geneeskundige verzorging en de noodzakelijke sociale diensten, alsmede het recht op voorziening in geval van werkloosheid, ziekte, invaliditeit, overlijden van de echtgenoot, ouderdom of een ander gemis aan bestaansmiddelen, ont-staan ten gevolge van omstandigheden onafhankelijk van zijn wil.» Op 15 juli jl. stuurde het ministerie een brief naar de BES-eilanden met als onderwerp «Consultatie conceptuitwerking ijkpunt voor de bestaanszekerheid». Over deze brief, evenals de beantwoording van die brief door de bestuurscolleges van Bonaire, Saba en Sint Eustatius willen de leden van de SP-fractie een aantal vragen stellen. Het lid van de OSF-fractie sluit zich bij deze vragen aan.

  • 1. Kan de Minister aangeven waarom niet wordt voldaan aan de wens van de Kamer, namelijk het invullen van het begrip «een voor Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau», maar hij deze stap overslaat en komt tot het aanpassen van de bedragen van de Onderstand?

  • 2. In samenwerking met het Nibud is onderzocht welke bedragen diverse gezinssamenstellingen nodig hebben voor levensonderhoud (het «basispakket»). Deze bedragen zijn nodig, zo zegt het Nibud, voor de meest noodzakelijke levensbehoeften. Kan de Minister aangeven hoe men tot de in de «Consultatie conceptuitwerking ijkpunt voor de bestaanszekerheid» genoemde bedragen is gekomen, terwijl uit het onderzoek van het Nibud blijkt dat ze onvoldoende zijn om in het bestaansminimum te voorzien?

  • 3. In uw brief en ook in de beantwoording van de bestuurscolleges van Bonaire, Saba en Sint Eustatius wordt uitgegaan van een toekomstige verhoging van het wettelijk minimumloon. Echter, nu al is dit wettelijk minimumloon verre van toereikend. Kunt u uitleggen waarom niet nu al met de BES wordt samengewerkt om het wettelijk minimumloon met spoed tot een niveau te brengen waarvan in ieder geval in het bestaansminimum kan worden voorzien?

De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister uiteen te zetten welke mogelijkheden de regering benut om direct of indirect (door tussenkomst van derden) bij te dragen aan de ontwikkeling van land- en tuinbouw in Caribisch Nederland.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de brief inzake de stand van zaken rond de kinderrechten in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Zij steunen het idee om het eerdere UNICEF-onderzoek te herhalen. Deze leden zijn ook benieuwd naar de uitkomsten van de Jeugdmonitor 2016. Zij delen het belang van een goede dataregistratie. Conform de motie-Ester c.s.10 verzoeken deze leden om de Kamer in kennis te stellen van de onderzoeksresultaten en van de impact die de maatregelen ter verbetering van de kinderrechten daadwerkelijk hebben gerealiseerd.

De commissie ziet met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangt deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

De voorzitter van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties, R.R. Ganzevoort

BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 november 2016

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen van de leden van de fractie van het CDA, de SP samen met de OSF, de PvdA en de ChristenUnie ter voorbereiding op het mondeling overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mij op 6 december as. Mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal ik ingaan op deze vragen.

Naamgeving orgaan Rijksvertegenwoordiger

De leden van de CDA-fractie vragen een beargumenteerde toelichting op hetgeen ik in mijn de brief van 5 oktober 201611 heb gesteld te weten dat het kabinet niet de naamgeving van het orgaan Rijksvertegenwoordiger heroverweegt. Ook vragen de leden van het CDA of de Kamer er van uit kan gaan dat het kabinet op de overige onderdelen wel gehoor geeft aan de kamerbreed aangenomen motie-Van Bijsterveld c.s.12

Zoals ik in mijn brief van 5 oktober 2016 uiteengezet heb, is het mijn overtuiging dat een wijziging van de naam van het ambt in zichzelf niet zal bewerkstelligen dat er in de praktijk meer nadruk komt te liggen op de verbindende functie van het ambt. Deze functie dient in de praktijk tot uitdrukking te komen, en doet dit ook door de inspanningen van de Rijksvertegenwoordiger om tot een goede samenwerking tussen het Rijk en de Openbare Lichamen te komen.

In lijn met de motie-Van Bijsterveld, en de strekking van artikel 204 van de Wet openbare lichamen BES is de positie van de Rijksvertegenwoordiger als verbindende schakel ook nadrukkelijk in de kabinetsreactie herbevestigd.

Sociaal minimum

Op 21 juni 2016 heeft de Eerste Kamer een motie aangenomen, zo brengen de leden van de SP-fractie in herinnering, waarin de regering wordt verzocht om een sociaal minimum vast te stellen op basis van ijkbedragen voor het noodzakelijke levensonderhoud. Dit omdat de regering voor het Europese deel van Nederland wel een sociaal minimum kent dat ijkbedragen vaststelt voor het noodzakelijke levensonderhoud, maar dat voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba niet doet. Op 15 juli jl. stuurde het Ministerie van Sociale Zaken en werkgelegenheid een brief naar de BES eilanden met als onderwerp: Consultatie conceptuitwerking IJkpunt voor de bestaanszekerheid. Over deze brief, evenals de beantwoording van die brief door de bestuurscolleges van Bonaire, Saba en Sint Eustatius stellen de leden van de SP fractie een aantal vragen. Het lid van de OSF fractie sluit zich bij deze vragen aan. Deze vragen luiden:

  • 1. Kan de Minister aangeven waarom niet wordt voldaan aan de wens van de Kamer namelijk het invullen van het begrip een voor Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau, maar hij deze stap overslaat en komt tot het aanpassen van de bedragen van de Onderstand?

  • 2. In samenwerking met het Nibud is onderzocht welke bedragen diverse gezinssamenstellingen nodig hebben voor levensonderhoud (het basispakket). Deze bedragen zijn nodig zo zegt het Nibud voor de meest noodzakelijke levensbehoeften. Kan de Minister aangeven hoe men tot de in de Consultatie conceptuitwerking ijkpunt voor de bestaanszekerheid genoemde bedragen is gekomen terwijl uit het onderzoek van het Nibud blijkt dat ze onvoldoende zijn om in het bestaansminimum te voorzien?

  • 3. In uw brief en ook in de beantwoording van de bestuurscolleges van Bonaire Saba en Sint Eustatius wordt uitgegaan van een toekomstige verhoging van het wettelijk minimumloon. Echter nu al is dit wettelijk minimumloon verre van toereikend. Kunt u uitleggen waarom niet nu al met de BES wordt samengewerkt om het wettelijk minimumloon met spoed tot een niveau te brengen waarvan in ieder geval in het bestaansminimum kan worden voorzien?

De Staatssecretaris van Sociale zaken en Werkgelegenheid heeft op 15 juli 2016 een conceptuitwerking van het ijkpunt voor de bestaanszekerheid voor reactie aan de bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustatius en Saba toegezonden. De in deze consultatie gemaakte keuze om een niveau afgeleid van het wettelijk minimumloon (hierna: WML) vast te stellen, is in lijn met het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het rapport over de evaluatie Caribisch Nederland, waarin dit uitgangspunt is verwoord13. Het kabinet houdt vast aan het principe dat het uitkeringsniveau lager is dan het wettelijk minimumloon, om zo een prikkel op aan het werk gaan vanuit de uitkering te behouden.

De verhoging van de bedragen onderstand zoals voorgesteld in de aan de bestuurscolleges voorgelegde consultatie is ingegeven door de constatering dat de huidige niveaus van de onderstand relatief laag zijn. Zo is het laagste bedrag in de onderstand, dat voor een alleenstaande inwonende, USD 195 per maand voor Bonaire, USD 221 voor Sint Eustatius en USD 223 voor Saba, tegenover een WML op deze eilanden van resp. USD 815, 922 en 931 op maandbasis. Afhankelijk van de leefsituatie kan er sprake zijn van toeslagen. De hoogte van de onderstand volgt wel de ontwikkeling van het WML, maar het bedrag zit op een relatief laag niveau in procenten van het WML.

In een reactie op hoofdlijnen14 hebben de bestuurscolleges om nader overleg verzocht. Pleidooi van de colleges is om een aantal voorgelegde consultaties in samenhang te bezien en om daartoe een gezamenlijke werkconferentie te houden, resulterend in een bredere «sociale agenda». Dit impliceert een discussie over het ijkpunt bestaanszekerheid waarin mede aandacht is voor thema’s als kosten van levensonderhoud, verhogen van het WML, verbeteren van de arbeidsmarkt en het flankerend beleid, om zo tot een integraal beeld te komen. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft besloten om het verzoek van de bestuurscolleges te honoreren, in de vorm van een ambtelijke werkconferentie voor elk eiland afzonderlijk (te starten vanaf tweede helft november met een werkconferentie op Saba en voor Bonaire en Sint Eustatius tweede helft januari 2017, mede afhankelijk van de benodigde input van deze eilanden).

Doel van de werkconferenties is het leggen van een bredere basis en het creëren van draagvlak voor de besluitvorming over het ijkpunt bestaanszekerheid en aanverwante onderwerpen. De bestuurscolleges hebben in hun bovengenoemde reactiebrief aandacht gevraagd voor het vaststellen van de kosten van levensonderhoud. Het kabinet acht een benadering zoals die van Nibud (waar in de derde vraag aan wordt gerefereerd) echter niet opportuun. In Europees Nederland wordt het sociaal minimum evenmin op een begroting van kosten van levensonderhoud gebaseerd; het van het netto WML afgeleide bijstandsniveau geldt als het sociaal minimum. Het probleem van de hoge kosten van levensonderhoud moet en kan bovendien niet langs de weg van hogere uitkeringsniveaus worden opgelost. Zowel de Meerjarenprogramma’s Caribisch Nederland als de kabinetsreactie op het evaluatierapport Caribisch Nederland bevatten al verschillende maatregelen om de prijzen (kosten van levensonderhoud) te drukken. Naast deze route zijn tal van flankerende maatregelen geëigend om bestaanszekerheid te bevorderen, zoals de bijzondere onderstand, eilandelijk armoedebeleid, kinderopvang en arbeidstoeleiding. Op al deze terreinen is geïnvesteerd gedurende de achterliggende periode. De genoemde Meerjarenprogramma’s voorzien in extra inzet. Bovendien bereidt het Ministerie van Economische Zaken een onderzoek voor om inzicht te krijgen in de oorzaken van de hoge prijzen en om inzicht te krijgen welk instrumentarium geschikt is om de kosten van levensonderhoud terug te dringen.

Een andere route (waar in de derde vraag aandacht voor wordt gevraagd) is die van verhoging van het WML. Dit thema staat al vanaf de staatkundige transitie op de agenda. Ter invulling van de bestuurlijke afspraak van vóór 10 oktober 2010 dat de ruimte voor verhoging van het WML (anders dan de jaarlijkse indexatie uit hoofde van de prijsontwikkeling) op economisch draagvlak moet zijn gebaseerd, is het CBS gevraagd data over de inkomens te verzamelen. Nadat per 1 januari 2014 op verzoek van Saba het WML op dat eiland al met 6,1% bovenop de inflatie was verhoogd, heeft per 1 januari 2016 een verdere verhoging plaatsgevonden op basis van de inkomensstatistiek. Deze extra verhoging bedroeg 6,5% voor Saba en 4% voor Sint Eustatius en zal per 1 januari 2017 gevolgd worden door een verdere stap, inhoudende een extra verhoging van 5,43% voor Saba en 10% extra verhoging voor Sint Eustatius. Voor Bonaire biedt de inkomensstatistiek tot nu toe geen ruimte voor verhoging van het WML. Het is dan ook van belang dat de bij de Sociale Dialoog Bonaire betrokken partijen gezamenlijk op zoek gaan naar randvoorwaarden voor een mogelijke opwaartse beweging in de lonen. Dit zal één van de thema’s zijn bij de voorbereiding van eerdergenoemde werkconferentie voor Bonaire, waarin niet alleen het openbaar lichaam participeert, maar tevens deelname van werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers wordt beoogd.

Ontwikkeling land en tuinbouw in Caribisch Nederland

De leden van de PvdA fractie vragen de Minister uiteen te zetten welke mogelijkheden de regering benut om direct of indirect (door tussenkomst van derden) bij te dragen aan de ontwikkeling van land en tuinbouw in Caribisch Nederland.

Ik werk samen met de Staatssecretaris van Economisch Zaken aan de ontwikkeling van land- en tuinbouw op de eilanden in Caribisch Nederland. Ik doe dat op twee manieren. Enerzijds via financiering van projecten om de land- en tuinbouw in Caribisch Nederland te ontwikkelen. Het gaat om inbreng van Nederlandse agrarische kennis- en kunde, bijvoorbeeld het telen van zilte gewassen op de eilanden omdat veel landbouwgrond volgens gangbare normen te zout is. Maar ook door landbouwprojecten door de eilandbewoners zelf te laten uitvoeren. Dit gaat onder andere via het EZ-budget voor landbouw en via de plattelandsontwikkelingsgelden. Vanuit BZK zet ik in op het versterken van het lokale ambtenarenapparaten van de eilanden, waar ook de landbouw, veeteelt en visserijafdeling onder vallen. Daarnaast onderzoek ik met de Staatssecretaris van Economische Zaken de mogelijkheden om met andere Europese lidstaten en partners op landbouwgebied samen te werken. Zo spelen op bijvoorbeeld de Franse en de Britse eilanden veel dezelfde issues op agrogebied. Samenwerking is hier evident en kan voor eilanden van beide kanten voordelen opleveren.

Kinderrechten

De leden van de ChristenUnie zijn benieuwd naar de uitkomsten van de Jeugdmonitor 2016. Conform de motie Ester cs15 verzoeken deze leden om de Kamer in kennis te stellen van de onderzoeksresultaten en van de impact die de maatregelen ter verbetering van de kinderrechten daadwerkelijk hebben gerealiseerd.

Zoals ik in de brief van 6 november jl. heb verwoord en ook bevestigd in het debat in de Tweede Kamer d.d. 13 oktober jl. over het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H)16 zal ik het kwalitatieve onderzoek van UNICEF herhalen. Ik wil daarbij inzetten op twee sporen: Voor het adequaat kunnen volgen van de situatie van de kinderen op de eilanden is van essentieel belang dat de dataregistratie op orde wordt gebracht. Dat betekent dat ik een kwalitatief onderzoek wil doen maar daarnaast ook een traject in gang wil zetten om de dataregistratie, voor zover mogelijk, op orde te krijgen op een manier die past bij de eilanden.

In antwoord op vraag van de leden van de ChristenUnie fractie omtrent de jeugdmonitor kan worden gemeld dat in de Jeugdmonitor 2016 van het CBS expliciet aandacht wordt besteed aan de leefsituatie van kinderen en jongeren in Caribisch Nederland (aantal, huishoudsamenstelling, onderwijs, werk e.d.). Het jaarrapport van de jeugdmonitor komt eind november a.s. beschikbaar en is te raadplegen via www.jeugdmonitor.cbs.nl.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Letter D heeft alleen betrekking op wetsvoorstsel 34 550 IV; Herdruk i.v.m. fout in dossiernummer

X Noot
2

Samenstelling:

Engels (D66), Nagel (50PLUS), Van Bijsterveld (CDA), Ten Hoeve (OSF), Huijbregts-Schiedon (VVD), Van Kappen (VVD), Ester (CU), Ganzevoort (GL) (voorzitter), De Graaf (D66) (vicevoorzitter), Popken (PVV), Schouwenaar (VVD), Schrijver (PvdA), Kok (PVV), Gerkens (SP), Don (SP), Meijer (SP), Oomen-Ruijten (CDA), Rinnooy Kan (D66), Schalk (SGP), Teunissen (PvdD), Vreeman (PvdA), Van Weerdenburg (PVV) Jorritsma (VVD)

X Noot
3

Kamerstukken I 2016/17, 34 550 IV/CXIX, A.

X Noot
4

Kenmerk 2016–0000601647.

X Noot
5

Kamerstukken I 2016/17, 34 550 IV/CXIX, A.

X Noot
6

Kenmerk 2016–0000601647.

X Noot
7

Kamerstukken I 2016/17, 34 550 IV/CXIX, A, p. 7.

X Noot
8

Kamerstukken I 2015/16, 34 300 IV/CXIX, Q.

X Noot
9

Kamerstukken I 2015/16, 34 300 IV/CXIX, R.

X Noot
10

Kamerstukken I 2015/16, 34 300 IV/CXIX, V.

X Noot
11

Kamerstukken I 2016/17, 34 550 IV/CXIX, A

X Noot
12

Kamerstukken I 2015/16, 34 300 IV /CXIX, Q.

X Noot
13

Kamerstukken II, 2015-»16, 34 300 IV, nr. 59, blz. 5

X Noot
14

Brief d.d. 5 september 2016, gericht aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

X Noot
15

Kamerstukken I 2015/16 34 300 IV/CXIX V

X Noot
16

Kamerstukken II, 2016/17 34 550 IV

Naar boven