34 543 Regels tot uitvoering van het antidopingbeleid en tot instelling van de Dopingautoriteit (Wet uitvoering antidopingbeleid)

Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 22 december 2017

Met interesse heb ik kennis genomen van de vragen die door de fracties van het CDA, D66, de PvdA, de SP en de VVD zijn gesteld over het hierboven genoemde wetsvoorstel. Ik dank de leden van deze fracties voor hun inbreng. Ten behoeve van de leesbaarheid van deze nota heb ik de vragen genummerd en in de volgorde waarin ze zijn gesteld beantwoord.

De vragen in het verslag gaan over veel verschillende onderwerpen binnen het bredere antidopingbeleid. Dat was ook merkbaar in het rondetafelgesprek dat door uw Kamer op 16 januari 2017 is georganiseerd over dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel zelf gaat echter niet over al deze onderwerpen, maar heeft een beperkt oogmerk: het bieden van een grondslag voor de verzameling en verwerking van persoonsgegevens bij de uitvoering van het dopingcontroleproces, in het kader van de bescherming van de privacy van betrokken sporters. Ik hecht er daarom aan om, voorafgaand aan de beantwoording van de vragen van de fracties, kort in te gaan op de verschillende aspecten van het huidige Nederlandse antidopingbeleid en de positie van dit wetsvoorstel in deze bredere context.

Uitgangspunt in het antidopingbeleid is dat de bestrijding van doping in de sport van oudsher vooral een verantwoordelijkheid is van de sportsector. Een verantwoordelijkheid die de sector over het algemeen goed vervult. De overheid treedt ondersteunend op. Het zou afbreuk doen aan de verantwoordelijkheid van de sportsector om de gehele keten van dopinggebruik te reguleren. Het antidopingbeleid staat bovendien in een internationale context: sportorganisaties en overheden werken samen in het Wereld Anti Doping Agentschap (hierna: WADA). Vanuit de internationale competitie in de sport is er namelijk een sterke noodzaak tot harmonisering van de dopingregels. De dopingregels worden op mondiaal niveau vastgelegd in de Wereld Anti Doping Code (hierna: WAD-Code), in Nederland zijn deze regels vervolgens overgenomen in het Nationaal Dopingreglement. WADA ziet toe op het functioneren van (nationale) antidopingorganisaties conform de WAD-Code. WADA kan op basis van een recent door hen aangenomen standaard vanaf 1 april 2018 ook consequenties verbinden aan het niet volgen van de Code. Overheden hebben zich via het Internationaal verdrag ter bestrijding van dopinggebruik in de sport, dat is ondergebracht bij UNESCO, verbonden aan de principes die aan de WAD-Code ten grondslag liggen. Daarnaast heeft Nederland de Anti Doping Conventie van de Raad van Europa onderschreven en vindt er over dit onderwerp binnen de Europese Unie afstemming plaats.

Wat betreft de omvang van dopinggebruik in Nederland, blijkt uit het jaarverslag van de Dopingautoriteit over 2016 dat er in 2016 in totaal 20 tuchtprocedures waren waar de Dopingautoriteit bij betrokken was, op een totaal van 2.061 controles als onderdeel van het nationaal dopingcontroleprogramma.1 Dat is minder dan 1% van het aantal in 2016 uitgevoerde dopingcontroles. In onderzoek van de Dopingautoriteit uit 2015 onder Nederlandse topsporters is geschat dat het aandeel topsporters dat opzettelijk doping gebruikt ongeveer 4,2% bedraagt.2 Met dit resultaat zijn er geen indicaties dat er sprake is van grootschalig dopinggebruik in de Nederlandse topsport. Maar voor mij betekenen de cijfers dat we waakzaam moeten blijven en een krachtig antidopingbeleid moeten voortzetten. Om dopinggebruik nauwgezet te volgen zal in 2019 een herhaalonderzoek worden uitgevoerd naar prevalentie van dopinggebruik in de Nederlandse topsport, zoals in 2015 aan uw Kamer is toegezegd.3

Dopingmiddelen worden niet alleen in de topsport gebruikt, maar ook in de breedtesport. Het doel van het dopinggebruik is hier meestal niet prestatiebevordering in competitief verband, maar is bijvoorbeeld een grotere spiermassa of juist afslanken. Het gebruik van doping in de breedtesport is van een andere orde, omdat het zich buiten de kaders van het Nationaal Dopingreglement afspeelt. Daarom vinden geen dopingcontroles plaats en concentreert de inzet voor het bestrijden van doping zich op voorlichting en preventie. De meest recente cijfers over dopinggebruik in de breedtesport komen uit de Leefstijlmonitor van 2017. Onder Nederlanders van 15 jaar en ouder die wekelijks of vaker sporten ligt het gebruik van sportprestatieverhogende middelen op 1,4% voor «ooit gebruik» en 0,7% voor «gebruik in het afgelopen jaar».

Om dopinggebruik tegen te gaan kiezen we in Nederland voor een brede aanpak. Daarbij wordt allereerst ingezet op voorlichting en preventie. De Dopingautoriteit en NOC*NSF werken daarbij samen. De voorlichting is niet alleen gericht op sporters, maar bijvoorbeeld ook op coaches en fitnessbeoefenaars zoals in de campagne «Eigen Kracht». Een ander belangrijk instrument dat wordt ingezet is dopingcontroles. Het nationaal dopingcontroleprogramma wordt gefinancierd door NOC*NSF en uitgevoerd door de Dopingautoriteit en wordt het komende jaar uitgebreid tot 2.500 controles. Er wordt ook gebruik gemaakt van de zogenoemde intelligence & investigations-activiteiten waarbij door middel van openbaar beschikbare informatie gekeken wordt of er een vermoeden is van overtreding van de dopingregels. Deze activiteiten zijn niet alleen gericht op de sporter, maar ook op zijn of haar entourage, met als doel niet alleen het dopinggebruik maar ook de dopingcultuur te bestrijden. Het bestrijden van de dopingcultuur was het doel van het actieplan Koersen op een Schone Sport van de wielrenunie KNWU, NOC*NSF en de Dopingautoriteit, dat in reactie op het rapport van de commissie Sorgdrager werd opgesteld. Dit plan is voortgezet in het programma Samen voor een Schone Sport4, waarin NL Actief, Atletiekunie, voetbalbond KNVB en biljartbond KNBB ondersteuning hebben gekregen bij het opzetten van een goede dopingaanpak gericht op hun achterban. Daarnaast wordt er door de Dopingautoriteit onderzoek gedaan naar het gebruik van doping in de sport en de effectiviteit van antidopingbeleid. Tot slot kan de handel in doping onder de reikwijdte van de Geneesmiddelenwet, de Warenwet of de Opiumwet vallen. Op basis van die wetten wordt, voor zover het samenvalt met andere wettelijke taken, de illegale handel in doping bestreden door toezicht-, opsporings- en handhavingsorganisaties zoals de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (in oprichting) (voorheen en hierna IGZ), de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA), de douane, het Openbaar Ministerie en de politie.

Met invoering van het wetsvoorstel wordt gewaarborgd dat de verzameling en verwerking van gegevens door de Dopingautoriteit in lijn is met de Wet bescherming persoonsgegevens en per mei 2018 met de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG). In opdracht van de Europese Commissie heeft de Tilburg University onderzoek uitgevoerd naar antidopingbeleid en gegevensbescherming, met het oog op de inwerkingtreding van de AVG. Mijn indruk is dat de aanbevelingen van de Tilburg University over de nodige wettelijke waarborgen voor gegevensbescherming in antidopingbeleid in het voorliggende wetsvoorstel al ondervangen zijn. Het onderzoek richt zich op de huidige situatie waarin de stichting Dopingautoriteit gegevens verwerkt op basis van de toestemming van de sporter; de wettelijke taak die door dit wetsvoorstel aan de Dopingautoriteit wordt toebedeeld, wordt de grondslag van gegevensverwerking. Daarnaast worden er aanbevelingen gedaan die zien op de rechten van de sporters onder de AVG. Deze zullen in het functioneren van de Dopingautoriteit hun weerslag moeten vinden. Een voorbeeld is het maken van afspraken en het creëren van passende waarborgen voor gegevensdeling met andere nationale antidopingorganisaties. Net als andere instanties bereidt de Dopingautoriteit zich momenteel voor op inwerkingtreding van de AVG.5

Naast de wettelijke grondslag voor de verzameling en verwerking van persoonsgegevens ziet het wetsvoorstel verder op het dopingcontroleproces en de intelligence & investigations-activiteiten, omdat daarbij persoonsgegevens worden verzameld en verwerkt. Daarnaast biedt deze wet aanvullende mogelijkheden om gegevensdeling tussen de Dopingautoriteit en enkele toezicht- en handhavingsinstanties vorm te geven.

Ik vind het belangrijk om ook buiten dit wetsvoorstel stappen te zetten voor een steviger aanpak van doping in de sport. Dat voornemen is ook opgenomen in het regeerakkoord. Om daar uitvoering aan te geven wil ik in samenwerking met NOC*NSF en de Dopingautoriteit een beleidsplan voor de komende jaren opstellen. Daarin wil ik de gezamenlijke maatregelen schetsen voor de komende jaren voor alle onderdelen van het antidopingbeleid, inclusief die punten die niet in wetgeving geregeld hoeven te worden, zoals voorlichting over doping. Ook wil ik enkele nieuwe ontwikkelingen in de sport- en antidopingwereld adresseren, zoals de nieuwe positie die de Dopingautoriteit zal krijgen als gevolg van dit wetsvoorstel. Hoe dit beleidsplan zal samenhangen met het te sluiten Sportakkoord wordt nog bezien; daarover wil ik eerst met de betrokken veldpartijen spreken. Dit beleidsplan verwacht ik in de loop van 2018 aan uw Kamer te kunnen sturen.

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Vraag 1

De leden van de PvdA-fractie stellen dat deze wet zich enkel richt op sporters en niet op de achterliggende structuren en bij de dopingwereld betrokken personen zien de genoemde leden als een van de belangrijkste tekortkomingen van deze wet. Zij vragen of de regering hierop nader kan ingaan.

Met het wetsvoorstel worden ook de intelligence & investigations activiteiten van de Dopingautoriteit gefaciliteerd. Daarmee richt het wetsvoorstel zich ook op de structuren achter de dopinggebruiker en niet enkel op sporters.

Vraag 2

De leden van de SP-fractie stellen dat tijdens het op 16 januari 2017 door de Kamercommissie VWS gehouden rondetafelgesprek veel kritiek is geleverd op het wetsvoorstel. Zij vragen hoe de regering daarop terugkijkt en welke conclusies de regering uit de geleverde kritiek trekt. Voorts verzoeken zij de regering in te gaan op de kritiek die geuit is op het wetsvoorstel waar zo lang aan gewerkt is, maar dat volgens deze leden niet positief wordt ontvangen.

De discussie tijdens het rondetafelgesprek heeft laten zien dat er grote betrokkenheid is van verschillende partijen bij het antidopingbeleid. Het heeft ook laten zien dat de verwachtingen van sommige partijen niet overeenkomen met de doelstelling van het wetsvoorstel zoals ik die hierboven heb geschetst. In antwoord op afzonderlijke vragen zal ik ingaan op specifieke onduidelijkheden rond het wetsvoorstel.

Vraag 3

Daarnaast wensen deze leden te vernemen welke maatregelen worden genomen met betrekking tot artsen en trainers die sporters aanzetten tot gebruik van doping en anderen die een faciliterende rol spelen. Zij vragen ook wat er gebeurt met de criminele structuren die daarachter zitten, zoals handelaren.

Met de bestaande regels wordt al bijgedragen aan handhaving via zowel het tuchtrecht, het bestuursrecht als het strafrecht. Trainers en artsen die in dienst zijn van sportorganisaties vallen onder de werking van een dopingreglement. Voor trainers en artsen die opdrachten verrichten voor een sportorganisatie wordt in veel gevallen het dopingreglement in een overeenkomst van toepassing verklaard. Dat betekent dat deze trainers en artsen op basis van het dopingreglement onderworpen kunnen worden aan tuchtrechtelijke maatregelen, zoals een tijdelijke of levenslange schorsing. Daarnaast kan de aanpak van handelaren plaatsvinden met maatregelen op basis van de Geneesmiddelenwet, voor zover het gaat om illegale handel in geneesmiddelen die tevens als doping kunnen worden gebruikt. In aanvulling daarop wordt geïnvesteerd in de intensivering van de samenwerking tussen verschillende partijen die toezicht houden op deze wetgeving.

Vraag 4

Voorts vragen de leden van de genoemde fractie of de regering kan ingaan op de vraag waarom zij niet de hele keten heeft aangepakt in dit wetsvoorstel. Zij vragen wat de reden is dat juist niet het systeem wordt aangepakt, maar enkel de dopinggebruikers.

De aanpak van (illegale) handel in doping is elders al wettelijk geregeld, namelijk voor zover de stoffen vallen onder de Geneesmiddelenwet en het strafrecht. De tuchtrechtelijke veroordeling van dopinggebruikers vindt plaats door de sportbonden zelf. Alles tezamen vormt dit een effectief antidopingbeleid.

Vraag 5

Volgens deze leden is naar verluidt in Spanje gekozen voor het in de (Doping)wet opnemen van zaken als «sportieve fraude» of het «in gevaar brengen van gezondheid van anderen», waardoor effectiever kan worden opgetreden tegen het systeem achter de dopinggebruiker. Zou iets dergelijks ook voor Nederland een bruikbare oplossing zijn, zo vragen zij.

Ik ben het met deze leden eens dat het belangrijk is om naast dopinggebruikende sporters ook de kring van mensen om deze sporter heen aan te kunnen pakken die het dopinggebruik mogelijk maken. Vanwege het bestaande en belangrijke uitgangspunt dat dopingbestrijding in de eerste plaats een verelijkheid van de sportsector is, heb ik er -anders dan de Spaanse wetgever- niet voor gekozen om dopingovertredingen in het strafrecht op te nemen.

Vraag 6

De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor het probleem van de amateursporters die doping gebruiken. Fitnesscentra, sportscholen en dergelijke vallen buiten het bereik van dit wetsvoorstel, aldus deze leden, terwijl juist daar het dopinggebruik omvangrijker en ernstiger is dan in de georganiseerde sport. Zij vragen de regering welke maatregelen hiertegen worden genomen en waarom dit in het voorliggende wetsvoorstel niet nader is uitgewerkt.

Het probleem van dopinggebruik in fitnesscentra en sportscholen is mij bekend. Ik ondersteun daarom de Dopingautoriteit die al jaren aandacht besteedt aan voorlichting over doping bij sportscholen en fitnesscentra. Het programma Eigen Kracht is daar specifiek op gericht en loopt al sinds 2005. Daarnaast was NL Actief, de koepelorganisatie van de fitnessbranche, een van de deelnemende partijen in het programma Samen voor een Schone Sport, waarbinnen ook extra voorlichting over de risico’s van dopinggebruik werd uitgevoerd.

Vraag 7

Verder vragen zij of niet meer eisen gesteld zouden moeten worden aan de ondernemers in deze branche, voor schone sport in hun centra, zoals door het stellen van kwaliteitseisen en het geven van voorlichting en dit te koppelen aan de (vestigings)vergunning.

Door de Dopingautoriteit en betrokken sportorganisaties wordt uitgebreid aandacht gegeven aan voorlichting over de risico’s van doping in dit deel van de sportsector. De sector zelf heeft reeds kwaliteitseisen gesteld, vervat in het Keurmerk Fitness. Daarin is ook aandacht voor dopingpreventie en het belang van een schone sport.

Vraag 8

De genoemde leden verzoeken de regering tevens in te gaan op de handel in het zwarte circuit. Amateursporters kunnen bijvoorbeeld gemakkelijk via internet alle doping kopen die er maar is. Hoe wordt hiermee omgegaan en hoe wordt hierop gecontroleerd, zo wensen zij te vernemen. Ook vragen zij of aanvullende maatregelen door middel van dit wetsvoorstel zouden moeten worden gesteld, om dit aan te pakken.

Een groot deel van de dopinggeduide middelen kan als geneesmiddel worden geclassificeerd, als bedoeld in de Geneesmiddelenwet. Die wet bevat een vergunningplicht voor de handel in geneesmiddelen. In het geval van handel in het zwarte circuit, waarnaar deze leden verwijzen, ontbreekt een dergelijke vergunning. De handelaar is dan in overtreding en kan door de IGZ via het bestuursrecht (met een bestuurlijke boete) of onder gezag van het OM via het strafrecht worden aangepakt. Hiermee bestaan naar mijn mening voldoende mogelijkheden om op te treden tegen de illegale handel in geneesmiddelen.

Vraag 9

Tevens vragen de leden van de SP-fractie hoe de verbinding met andere integriteitsonderwerpen in de sport kan worden gemaakt. Zij vragen de regering om toe te lichten waarom er geen link gelegd is met matchfixing, seksuele intimidatie en corruptie.

Het doel van het wetsvoorstel is een grondslag te bieden voor de verzameling en verwerking van persoonsgegevens bij de uitvoering van het dopingcontroleproces, in het kader van de bescherming van de privacy van sporters. Het voorstel is daarmee niet het geëigende instrument om andere integriteitsonderwerpen in de sport aan te pakken. Dat neemt niet weg dat deze onderwerpen de volle aandacht van mij en van mijn ambtgenoot van Justitie en Veiligheid hebben.

Vraag 10

De leden van de CDA-fractie vragen de regering om een beschouwing waar volgens haar de verantwoordelijkheid van de sportsector precies eindigt en waar de verantwoordelijkheid van de overheid begint.

Het wetsvoorstel heeft als uitgangspunt dat de bestrijding van doping in de sport vooral een verantwoordelijkheid van de sportsector is, zoals dat voor dit wetsvoorstel ook al het geval was. Sportorganisaties nemen zelf deze verantwoordelijkheid, waarbij de overheid ondersteunend optreedt met als doel het effectiever kunnen bestrijden van dopinggebruik in de sport. Die bestrijding omvat niet alleen voorlichting van sporters over doping, maar bijvoorbeeld ook het voeren van procedures in het sporttuchtrecht tegen sporters die worden verdacht van dopinggebruik. De ondersteuning waarin het wetsvoorstel voorziet, betekent dat daarnaast de overheid een verantwoordelijkheid zal nemen die met name door de Dopingautoriteit als zbo zal worden gedragen. Die verantwoordelijkheid omvat de uitvoering van het dopingcontroleproces, het verrichten van de zogenaamde intelligence & investigations-activiteiten en het geven van voorlichting over doping. Een andere verantwoordelijkheid die door de overheid wordt genomen bestaat uit het optreden tegen de (illegale) handel in ongeregistreerde geneesmiddelen. Met deze taak zijn de IGZ en het OM belast.

Vraag 11

Genoemde leden vragen op welke wijze dit wetsvoorstel bijdraagt aan het aanpakken van het systeem achter de sporter en de dopinghandel.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 van de leden van de SP-fractie.

Vraag 12

De leden van de CDA-fractie vragen tevens of controle op dopinggebruik in de ongeorganiseerde sport, zoals sportscholen en fitnesscentra, binnen de reikwijdte van dit wetsvoorstel ligt. Zo niet, waarom niet, vragen zij.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 6 van de leden van de SP-fractie.

Vraag 13

De genoemde leden vragen daarnaast of de regering heeft overwogen om bijvoorbeeld sportieve fraude strafbaar te stellen.

Nee, het strafbaar stellen van sportieve fraude is in de context van dit wetsvoorstel niet overwogen. De bestrijding van doping in de sport is een eigen verantwoordelijkheid van de sportsector, waarbij de overheid ondersteunend optreedt als dat nodig is.

Vraag 14

Voorts verzoeken zij de regering om aan te geven of zij van mening is dat op basis van het medisch tuchtrecht sportartsen die doping toedienen, voldoende aangepakt kunnen worden. Zij vragen of een sportarts via het tuchtrecht aangepakt kan worden, als hij bijvoorbeeld een handeling doet die volgens de Code van het Wereld Anti-Doping Agentschap (WADA) verboden is (zoals het toedienen van een zak bloed), maar die buiten de context van de sport om ook beschouwd kan worden als gezondheidbevorderend.

Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al heb aangegeven kunnen artsen die onder het dopingreglement vallen via het sporttuchtrecht worden bestraft. Bovendien kunnen alle artsen onderworpen worden aan de medische tuchtrechtspraak als zij -kort gezegd- door handelen of nalaten in strijd handelen met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg. Momenteel is bij uw kamer een wetsvoorstel aanhangig waarin die tuchtnorm verder wordt verruimd.6 Ingevolge dat voorstel kan een tuchtmaatregel worden opgelegd als een arts zich niet gedraagt zoals een goed beroepsbeoefenaar betaamt. Dat een tuchtklacht over een arts die doping toedient (al dan niet in strijd met de WAD-Code) daardoor ontvankelijk zal zijn, is naar mijn mening goed denkbaar. Daarnaast bevatten de Richtlijnen sportmedisch handelen van de Vereniging voor Sportgeneeskunde ook beroepsnormen voor situaties van dopinggebruik.7 Of het opleggen van een tuchtmaatregel aan de orde is zal afhangen van de omstandigheden van de specifieke casus en is uiteindelijk aan het oordeel van het tuchtcollege.

Vraag 15

De leden van de D66-fractie stellen dat de artsen, leveranciers, managers en coaches die het dopinggebruik hebben mogelijk gemaakt of zelfs hebben gestimuleerd vaak kunnen doorgaan met hun praktijken terwijl de sporter wordt gestraft. Zij verzoeken de regering om aan te geven waarom hierover niets is opgenomen in het wetsvoorstel.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 van de leden van de SP-fractie.

Vraag 16

Daarnaast vragen deze leden hoe nu uitvoering van artikel 2.9 van de Wereld Anti-Doping Code wordt geborgd. Hoe wordt dit in Nederland gehandhaafd, zo vragen deze leden.

Artikel 2.9 van de WAD-Code, dat over medeplichtigheid gaat, is overgenomen in artikel 11 van het Nationaal Dopingreglement, dat door elk van de bij NOC*NSF aangesloten topsportbonden is vastgesteld. De Dopingautoriteit kan optreden voor zover de betrokken personen onder de werking van het dopingreglement vallen. Bij de controle en het rondkrijgen van de bewijsvoering wordt ook gebruik gemaakt van opsporingsactiviteiten die in het wetsvoorstel onder de taak intelligence & investigations zijn opgenomen. Tot nu toe zijn twee begeleiders tuchtrechtelijk veroordeeld op basis van door de Dopingautoriteit verzameld bewijs; één begeleider is voor vier jaar geschorst, de andere begeleider levenslang.

Vraag 17

De leden van de D66-fractie constateren dat het bijna zeven jaar heeft geduurd voordat de Dopingwet naar de Tweede Kamer is verstuurd. Zij wensen te vernemen wat de redenen waren dat dit zo lang heeft geduurd. Ook vragen zij de regering aan te geven wat de belangrijkste twistpunten waren.

Het is lang de vraag geweest of het wetsvoorstel wel nodig was, onder andere vanwege de Europese context van de geldende privacyregels. Dit punt is ook onderwerp van gesprek geweest in de Europese werkgroep voor de voorbereiding van de AVG, die op 25 mei 2018 van toepassing zal worden. Er is grondig gekeken naar de verschillende mogelijkheden waarop het antidopingbeleid kan worden versterkt, waarbij de geconstateerde privacyrisico’s die de aanleiding vormden voor het wetsvoorstel konden worden weggenomen.

Vraag 18

Genoemde leden lezen in dit wetsvoorstel dat de regering concludeert dat voor personen die sport beoefenen op hoog niveau, de sancties en de gevolgen van een eventuele weigering om toestemming te geven voor de gegevensverwerking in het kader van dopingcontroles, zodanig groot zijn, dat de toestemming niet geacht kan worden in vrijheid te zijn gegeven. Deze leden vragen wat de in het wetsvoorstel opgenomen waarborging voor de sporter waard is wanneer de sporter geschorst kan worden als deze weigert mee te werken aan een dopingcontrole.

De mogelijke onderwerping aan dopingcontroles blijft een vast onderdeel van de sportbeoefening. Dat verandert niet met dit wetsvoorstel. De reden daarvoor is dat dopingbestrijding niet effectief kan zijn wanneer sporters zich kunnen onttrekken aan dopingcontroles zonder dat daar consequenties aan zijn verbonden. Met dit wetsvoorstel wordt gewaarborgd dat verwerking van de persoonsgegevens van sporters op basis van de juiste juridische grondslag plaatsvindt.

Vraag 19

Bovendien verzoeken zij de regering aan te geven wat de verandering van de Stichting Anti Doping Autoriteit Nederland naar de Dopingautoriteit als zelfstandig bestuursorgaan zal veranderen aan de manier waarop er nu dopingcontroles worden uitgevoerd. In hoeverre wordt de situatie verbeterd ten aanzien van de huidige situatie en zal de nieuwe situatie ook resulteren in meer dopingcontroles, zo vragen zij.

De overgang van stichting naar zbo zal niet leiden tot een verandering van het dopingcontroleproces. De verbetering zit in een grondslag voor het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens voor de uitvoering van het dopingcontroleproces en de mogelijkheid om tegen besluiten van de Dopingautoriteit bezwaar en beroep aan te tekenen.

De kosten voor dopingcontroles worden gedragen door de sportsector. De overgang zal op zichzelf dan ook niet leiden tot meer of minder dopingcontroles.

2. Internationale context van het Nederlandse antidopingbeleid

Vraag 20

De leden van de SP-fractie stellen dat de regering aangeeft dat deze partijen verplicht zijn om uitvoering te geven aan deze Code, maar dat dit niet bindend is voor staten. Deze leden vragen om een toelichting hoe dit zich verhoudt tot het Internationaal verdrag tegen doping in de sport dat in 2006 is aanvaard door Nederland.

De WAD-Code is niet bindend voor staten. Nederland is daarentegen wel gebonden aan het Internationaal verdrag ter bestrijding van dopinggebruik bij sport, dat bij UNESCO is ondergebracht. Daarmee heeft Nederland de plicht op zich genomen om «de beginselen van de Code te eerbiedigen» en daartoe «passende maatregelen» in te voeren (artikelen 4, eerste lid, en 5, van het verdrag). Met andere woorden, via deze bepalingen van het verdrag krijgt de Code ook juridische waarde voor de verdragspartijen, waaronder Nederland.

Vraag 21

De leden van de CDA-fractie vragen een uiteenzetting op welke wijze Nederland uitvoering geeft aan het in acht nemen van artikel 2.9, oftewel het verbod op behulpzaam zijn, aanmoedigen et cetera daartoe van het gebruik van doping door een andere persoon dan de sporter. De leden van de CDA-fractie vragen voorts welke maatregelen Nederland heeft ingevoerd met inbegrip van sancties of straffen tegen begeleiders van sporters die het dopingreglement schenden of een ander strafbaar feit met betrekking tot doping in de sport begaan (artikel 9 van het verdrag). Zij verzoeken de regering een overzicht te geven van straffen die op basis van deze maatregelen daadwerkelijk zijn opgelegd.

Artikel 2.9 van de WAD-Code heeft hetzelfde onderwerp als artikel 9 van het Internationale verdrag ter bestrijding van dopinggebruik bij sport, dat bij UNESCO is ondergebracht en is derhalve opgenomen in artikel 11 van het Nationaal Dopingreglement. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik daarom naar het antwoord op vraag 16 van de leden van de D66-fractie.

Vraag 22

Ook vragen de genoemde leden of de regering kan reflecteren op de WAD-Code, en dan in het bijzonder op de vraag of het hybride stelsel van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke regels niet het gevolg zijn van een weeffout in de WAD-Code. Klopt het dat met het conformeren aan de WAD-Code iets publiekrechtelijk gemaakt is dat privaatrechtelijk moet worden gehandhaafd, zo vragen zij.

De bestrijding van dopinggebruik in de sport wordt in de eerste plaats als een verantwoordelijkheid van sportorganisaties beschouwd. De antidopingregels zijn dan ook opgesteld in het privaatrecht. De WAD-Code is hiervan het belangrijkste voorbeeld, die op zijn beurt de basis vormt voor dopingreglementen van onder meer sportorganisaties. Nederland heeft zich niet geconformeerd aan de WAD-Code, maar middels ondertekening van het Internationaal verdrag ter bestrijding van dopinggebruik in de sport, dat is ondergebracht bij UNESCO, gecommitteerd aan het ondersteunen van de sport bij de tenuitvoerlegging van de WAD-Code. In het wetsvoorstel blijkt dit bijvoorbeeld uit het feit dat de uitvoering van het dopingcontroleproces door de Dopingautoriteit publiekrechtelijk is ingekaderd, terwijl vervolgens de eventuele sanctionering van de sporter plaatsvindt in het kader van een (privaatrechtelijke) tuchtrechtelijke procedure. Beide zijn onmisbare schakels voor een effectief antidopingbeleid.

Vraag 23

De leden van de D66-fractie vragen op wat voor manier dit wetsvoorstel voorziet in de internationale context van topsport. Zij vragen de regering dan ook in te gaan op de vragen hoe de samenwerking zal zijn met dopingautoriteiten in het buitenland, en in hoeverre er contact zal plaatsvinden met buitenlandse dopingautoriteiten wanneer er Nederlandse topsporters in het buitenland zijn, of wanneer er sprake is van samenwerking met een buitenlandse arts of coach.

De samenwerking tussen het op te richten zbo Dopingautoriteit en dopingautoriteiten in het buitenland zal niet anders zijn dan nu met de stichting Dopingautoriteit het geval is. De stichting Dopingautoriteit is nu de nationale antidopingorganisatie zoals omschreven in de WAD-Code en onderhoudt daartoe contacten met buitenlandse antidopingorganisaties. Die rol blijft bij de organisatie, ook wanneer deze een zbo zal zijn geworden.

3. Het Nederlandse antidopingbeleid

Vraag 24

De leden van de VVD-fractie vragen wat er moet gebeuren met sporters die doping gebruiken en vallen onder sportorganisaties met een zeer zwak bestuur en zwakke organisatiestructuur. Wat zijn hiervoor de richtlijnen, zo wensen zij te vernemen.

De richtlijnen voor sanctionering van sporters die doping hebben gebruikt, liggen vast in het Nationaal Dopingreglement en in de daarop gebaseerde dopingreglementen van de bonden. Het hebben van een geldig en vastgesteld dopingreglement is een minimale kwaliteitseis waaraan alle bij NOC*NSF aangesloten topsportbonden moeten voldoen. NOC*NSF controleert dit en kan bonden (financieel) sanctioneren wanneer ze er niet aan voldoen.

Bovenstaande regels gelden dus ook voor bonden en verenigingen met een zwakke organisatiecultuur. Sinds enkele jaren kunnen bonden voor de tuchtafwikkeling van een dopingzaak terecht bij het Instituut Sport Rechtspraak (ISR). Een toenemend aantal bonden zet deze stap.

Vraag 25

De leden van de SP-fractie stellen dat de regering aangeeft dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de Minister) nauwe contacten met de georganiseerde sport houdt om antidopingbeleid binnen de sport hoog op de agenda te plaatsen en te houden. Deze leden vragen hoe dit zich verhoudt met de feiten, aldus deze leden onder verwijzing naar een artikel op de website van de NOS, dat Nederland ver achter ligt in de bestrijding van doping ten opzichte van andere Europese landen.*

Ik onderschrijf niet het beeld dat Nederland ver achter ligt in de bestrijding van doping ten opzichte van andere Europese landen. Een vergelijking tussen landen is moeilijk te maken omdat naast het aantal controles nog andere factoren een rol spelen (denk aan inwonersaantal, aantal topsporterts en topsportambities). Bovendien gaat de bestrijding van doping om meer dan dopingcontroles alleen. WADA geeft ook geen richtlijnen af voor aantallen uit te voeren dopingcontroles. Er is de afgelopen jaren in Nederland extra inzet gepleegd op het versterken van preventie- en voorlichtingsactiviteiten aan talenten en topsporters, onder andere met programma’s als Koersen op een Schone Sport (samen met wielrenunie KNWU) en Samen voor een Schone Sport (samen met de biljartbond KNBB, voetbalbond KNVB, de Atletiekunie en fitnessorganisatie NL Actief). Met deze programma’s zijn de bevindingen van de commissie Sorgdrager uit 2013 opgevolgd. NOC*NSF en de Dopingautoriteit hebben als onderdeel van deze programma’s samen een doorlopende leerlijn dopingvrije sport ontwikkeld, die bij sportbonden wordt geïmplementeerd. Zo is dopingpreventie in Nederland een structureel onderdeel van de opleiding tot topsporter.

Vanaf 2015 is het onderwerp binnen de sport hoger op de agenda geplaatst en zijn door NOC*NSF extra middelen vrijgemaakt, waardoor het aantal dopingcontroles stijgt van 1.700 in 2016 naar 2.250 in 2017 en 2.500 in 2018. Dat is een stap in de goede richting en ik ga ervan uit dat de sport dit niveau de komende jaren minimaal zal handhaven.

Vraag 26

De leden van de CDA-fractie missen in de beschrijving van het Nederlandse antidopingbeleid de rol die politie, justitie en douane (kunnen) spelen in de bestrijding van (de handel in) doping. Deze leden vragen de regering of zij hier alsnog op kan ingaan.

De rol van politie, de bijzondere opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie ligt op het terrein van de opsporing en vervolging van strafrechtelijk vervolgbare feiten.

Sommige aspecten van dopinggebruik of -handel zijn als zo’n strafrechtelijk vervolgbaar feit aan te merken. Het gaat dan met name over de illegale handel in geneesmiddelen of drugs. Bij overtredingen van de Geneesmiddelenwet kan de IGZ beboeten of onder gezag van het OM een strafrechtelijke vervolging instellen. Politie en OM zijn samen verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging van overtredingen van de Opiumwet.

Hier heeft ook de douane een rol. De douane voert immers douanewerkzaamheden uit in het kader van zowel de Geneesmiddelenwet als de Opiumwet en kan hierbij geneesmiddelen of drugs aantreffen die in de sport als doping worden aangemerkt. De samenwerking tussen de Dopingautoriteit en de genoemde opsporingsinstanties is op dit moment vormgegeven in het periodieke Handel in Doping intervisieoverleg. De douane verstrekt daarbij geaggregeerde gegevens over stoffen die zij heeft aangetroffen en waarvan in het laboratorium is vastgesteld dat het dopingstoffen betreft.

Vraag 27

Genoemde leden vragen daarnaast hoe ervoor wordt gezorgd dat er bij de sportbonden meer aandacht is voor intelligence officers.

In Nederland is de specifieke taak om de intelligence & investigations-activiteiten uit te voeren op het terrein van doping centraal bij de Dopingautoriteit belegd. De uitkomsten van deze activiteiten worden vervolgens op verschillende manieren door de Dopingautoriteit bij de betreffende sportbonden onder de aandacht gebracht. Enkele bonden hebben zelf ook zogenoemde integrity officers aangesteld. Het is aan de sportsector hoe zij dit in wil richten, maar ik vind het goed als het onderwerp integriteitschendingen bij één contactpersoon belegd is.

4. Oprichting van de Dopingautoriteit als publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan

Vraag 28

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de onafhankelijkheid van de bestuursleden van de Dopingautoriteit niet genoeg gewaarborgd is, aangezien de bestuursleden worden voorgedragen door de sportorganisaties. In dit verband zouden de leden van de VVD-fractie graag een garantie ontvangen dat de onafhankelijkheid van de Dopingautoriteit gewaarborgd blijft.

De onafhankelijkheid van de Dopingautoriteit is voldoende gewaarborgd met de nu voorgestelde werkwijze. De functieprofielen worden door de Dopingautoriteit, NOC*NSF en ondergetekende gezamenlijk opgesteld. Die profielen vormen de basis voor de voordracht van een kandidaat door NOC*NSF, waarna ondergetekende beslist of wordt overgegaan tot benoeming.

Vraag 29

Voorts verzoeken de genoemde leden de regering andere mogelijkheden om de bestuursleden te benoemen te onderzoeken en toe te lichten waarom deze mogelijkheden meer of minder geschikt zouden zijn.

Er is overwogen om de benoeming te laten plaatsvinden door ondergetekende zonder een voordracht op basis van gezamenlijk vastgestelde functieprofielen. Een andere mogelijkheid is benoeming op basis van een voordracht door NOC*NSF, zonder dat daaraan gezamenlijk opgestelde functieprofielen ten grondslag liggen. Uiteindelijk is voor beide opties niet gekozen, omdat ze onvoldoende recht doen aan het uitgangspunt van het wetsvoorstel dat het antidopingbeleid in de eerste plaats een eigen verantwoordelijkheid van de sportsector is. Daarom is naar mijn mening een voordrachtsrecht van NOC*NSF nodig, op basis waarvan ondergetekende tot benoeming overgaat. Om ook de betrokkenheid van de Dopingautoriteit te garanderen, is ervoor gekozen om de functieprofielen in samenspraak met de Dopingautoriteit op te stellen.

Vraag 30

Genoemde leden vragen of het in het leven geroepen zbo zich alleen met de bestrijding van doping bezig gaat houden. Zij vragen de regering te garanderen dat het zbo zich niet met andere integriteitvraagstukken zal bezighouden.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 9 van de leden van de SP-fractie.

Vraag 31

De leden van de VVD-fractie zijn verder benieuwd naar de mogelijkheden om dopingzondaars al dan niet tijdelijk te weren uit sportspecifieke functies zoals trainer, coach, bestuurder of manager. Daarom verzoeken zij de regering om aan te geven of er via andere wetten mogelijkheden zijn om dopingzondaars te weren uit de sport, niet alleen als deelnemer aan wedstrijden, maar ook in kaderfuncties.

Het benoemingsbeleid van sportverenigingen is niet specifiek gereguleerd in wetgeving; hierop is het algemeen verenigingsrecht van toepassing, zoals dat is opgenomen in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Dit verenigingsrecht biedt de mogelijkheid om personen uit het lidmaatschap te zetten. Daarnaast heeft NOC*NSF het Richtsnoer integriteitsverleden in november 2016 aangenomen, waarin is opgenomen dat sportbonden maatregelen nemen wanneer er sprake is van een dopingovertreding door een persoon die bestuurlijk of sporttechnisch binnen de sportbond actief is of tot erelid of lid van verdienste is benoemd. De sportsector neemt hier haar verantwoordelijkheid, waardoor ik geen aanleiding zie om aanvullende maatregelen te nemen.

Vraag 32

De leden van de PvdA-fractie constateren dat er naast de Dopingautoriteit in Nederland ook andere organisaties actief zijn bij het houden van dopingcontroles. Op deze – vaak commerciële – organisaties wordt echter geen toezicht gehouden, aldus de genoemde leden. Zij vragen waarom deze organisaties niet ook onder de werking van deze wet vallen. Hoe worden zij wel gecontroleerd, zo vragen deze leden.

In Nederland voeren naast de Dopingautoriteit ook internationale sportfederaties en enkele commerciële partijen (in opdracht van internationale sportfederaties) dopingcontroles uit. Ik vind dat er sprake moet zijn van adequaat toezicht op alle uitvoerders van dopingcontroles in Nederland, voor zowel de privacyregels als de dopingregels.

De Autoriteit Persoonsgegevens is belast met het toezicht op de privacyregels voortvloeiend uit de Wet bescherming persoonsgegevens, die in de nabije toekomst vervangen wordt door de AVG. Deze regels zijn op gelijke manier van toepassing op zowel het zbo Dopingautoriteit, de internationale sportfederaties als de commerciële aanbieders van dopingcontroles.

WADA houdt toezicht op de naleving van de internationale dopingregels, vastgelegd in de WAD-Code. De Dopingautoriteit en internationale sportfederaties, als ondertekenaars van de WAD-Code, zijn onderworpen aan dit toezicht door WADA. Commerciële aanbieders van dopingcontroles zijn geen ondertekenaars van de WAD-Code en vallen daarmee buiten de reikwijdte van het toezicht van WADA. WADA kan wel hun opdrachtgevers aanspreken.

Hoewel ik vind dat deze situatie verbeterd moet worden, is dit wetsvoorstel niet de juiste plek om te regelen dat WADA toezicht kan houden op deze commerciële aanbieders. Het betreft immers een internationale organisatie. Ik ben van mening dat het toezicht van WADA op commerciële aanbieders bij WADA zelf geadresseerd moet worden. De WAD-Code wordt momenteel herzien; een nieuwe WAD-Code wordt naar verwachting in 2019 aangenomen. Ik zal de positie van commerciële aanbieders van dopingcontroles en het gebrek aan toezicht daarop in de herziening actief onder de aandacht brengen.

Vraag 33

Daarnaast wensen de genoemde leden te vernemen of de regering de mening deelt dat het feit dat er naast de Nederlandse Dopingautoriteit ook andere antidopingorganisaties actief zijn de invloed en de effectiviteit van de Nederlandse Dopingautoriteit vermindert. Zij vragen om een toelichting.

Die mening deel ik niet. Het betreft slechts enkele commerciële aanbieders die actief zijn bij internationale sportevenementen. Ik vind het logisch dat een organisator van een dergelijk sportevenement niet enkel naar de Dopingautoriteit kijkt als mogelijke uitvoerder van dopingcontroles bij een sportevenement. De Dopingautoriteit wordt, nadat het voorstel tot wet wordt verheven en in werking treedt, een zbo en krijgt alle noodzakelijke bevoegdheden om de bij wet opgedragen taken met volle effectiviteit te kunnen uitvoeren. Concurrentie houdt de Dopingautoriteit scherp in hun prijsstelling en de kwaliteit die geleverd wordt. Bovendien is het vanuit de WAD-Code gewenst dat er ook andere aanbieders van dopingcontroles actief kunnen zijn in Nederland.

Vraag 34

De leden van de genoemde fractie vragen voorts waarom er niet is gekozen voor een geheel publiekrechtelijke uitvoering van het antidopingbeleid met daarbij in de wet verankerde criteria ten aanzien van doping en bevoegdheden voor de Dopingautoriteit.

De bestrijding van doping in de sport is een eigen verantwoordelijkheid van de sportsector, waarbij de overheid ondersteunend optreedt. Een volledige publiekrechtelijke uitvoering van het antidopingbeleid zou deze eigen verantwoordelijkheid van de sportsector en de belangrijke inspanningen die door de sportsector reeds worden geleverd teniet doen.

Vraag 35

De leden van de SP-fractie vragen de regering wat de verwachtingen over het budget en de capaciteit van de Dopingautoriteit zijn. Hoe wordt ervoor gezorgd dat het budget stabiel blijft, zo wensen deze leden te vernemen.

Het zbo Dopingautoriteit kan alle taken blijven uitvoeren die zij nu ook al uitvoert. Met de Dopingautoriteit en NOC*NSF is afgesproken dat de overgang van stichting naar zbo niet ten koste zal gaan van de capaciteit die voor deze taken beschikbaar is. De financiering van de dopingcontroles blijft ook in de nieuwe situatie een verantwoordelijkheid van de Nederlandse sportsector. In overleg met de Dopingautoriteit wordt nagegaan met welke extra taken de Dopingautoriteit als bestuursorgaan te maken zal krijgen en hoeveel capaciteit daarvoor nodig is.

Vraag 36

Ook vragen de genoemde leden met welke redenen de regering ervoor heeft gekozen om een aanwijzingsbevoegdheid te verlenen aan de Minister en aan het NOC*NSF.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op vragen 30 en 31 van de leden van de VVD-fractie. Daaraan kan worden toegevoegd dat de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen voorschrijft dat de leden van een zbo worden benoemd door de verantwoordelijke Minister.

Vraag 37

Voorts vragen deze leden of de werknemers die nu voor de Dopingautoriteit werken en waarvan hun huidige arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, wel dezelfde rechten krijgen, wanneer zij een ambtelijke rechtspositie krijgen. Verder willen genoemde leden een garantie van de regering ontvangen dat er bij de overgang van de Dopingautoriteit naar een zbo geen gedwongen ontslagen zullen vallen.

Het uitgangspunt bij de overgang van de Dopingautoriteit naar zbo is dat de hele organisatie zal worden omgezet. Daarbij wordt voor iedere werknemer gekeken naar mogelijkheden om de opgebouwde rechten zoveel mogelijk te handhaven, om te voorkomen dat mensen er op achteruit gaan. Gedwongen ontslagen worden niet voorzien.

Vraag 38

De leden van de SP-fractie vragen welke mogelijkheden er zijn om ervoor te zorgen dat een toekomstig bestuurder ontslagen kan worden als blijkt dat deze disfunctioneert. Hoe is dit nu geregeld in het voorliggende wetsvoorstel, zo wensen deze leden te vernemen.

De ontslagregeling van de leden van het zbo is neergelegd in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Artikel 12, tweede lid, van die wet bepaalt dat ontslag plaatsvindt «wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen».

Vraag 39

De leden van de CDA-fractie vragen de regering uiteen te zetten hoe dit wetsvoorstel en de Dopingautoriteit (als nationale antidopingautoriteit) zich verhouden tot andere antidopingorganisaties, zoals de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (KNHS) op het gebied van veterinaire doping en actieve organisaties in opdracht van een buitenlandse antidopingorganisatie of internationale sportfederatie.

Dit wetsvoorstel heeft niet tot doel activiteiten van andere organisaties op het gebied van dopingbestrijding, zoals de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie uit te sluiten of te verbieden, maar beoogt hierop een aanvulling te zijn. Dat geldt ook voor de organisaties die in opdracht van een buitenlandse antidopingorganisatie of internationale sportfederatie in Nederland dopingcontroles uitvoeren. Daarbij vind ik het evenwel belangrijk dat die organisaties, net als de Dopingautoriteit, bij hun activiteiten de privacyregels naleven. Het toezicht hierop is belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens.

Vraag 40

Ook wensen zij te vernemen of er een risico bestaat dat er straks een bepaald aantal organisaties ontstaat die dat zich feitelijk kan onttrekken aan het wettelijk kader en waar geen enkele vorm van controle over die organisaties bestaat.

Het staat individuen vrij om een nieuwe vereniging of sportbond op te richten en om voor hun nieuwe organisatie een dopingreglement op te stellen. Hierop is het algemeen burgerlijk recht van toepassing. Voor zover het gaat om de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van het dopingcontroleproces moeten ook nieuwe organisaties als verenigingen of sportbonden zich aan de regels over de verwerking van persoonsgegevens houden. Datzelfde geldt voor de commerciële aanbieders van dopingcontroles. Het toezicht hierop is belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens.

Vraag 41

De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast of de oprichting van de Dopingautoriteit als publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan een verandering in de financiering met zich meebrengt.

Ja, er zal sprake zijn van een verandering in de financiering. De stichting Dopingautoriteit ontvangt nu middelen van het Ministerie van VWS, van NOC*NSF en uit opdrachten voor derden. De bijdrage van het ministerie aan de stichting gebeurt in de vorm van een instellingssubsidie. De financiering van het zbo zal rechtstreeks vanuit de rijksbegroting komen, zoals met zbo’s gebruikelijk is. Voor de bijdragen door NOC*NSF en eventuele derde partijen verandert er niets.

Vraag 42

Voorts vragen zij of de sportsector (mede) verantwoordelijk blijft voor de financiering van de Dopingautoriteit. In dit verband vragen zij ook hoe het zit met de subsidierelatie vanuit de kansspelen.

Ja, de sportsector blijft medeverantwoordelijk voor de financiering van de Dopingautoriteit door dopingcontroles te financieren, en wendt daartoe middelen aan afkomstig van de Nederlandse Loterij.

Vraag 43

De leden van genoemde fractie vragen bovendien wat momenteel het totale budget is waar de Dopingautoriteit mee werkt, uitgesplitst naar overheidsbijdrage en bijdragen van derden.

Het budget van de Dopingautoriteit voor 2017 is in totaal € 3.060.550,–. Daarin zitten van het Ministerie van VWS een instellingssubsidie van € 1.495.000,– en een projectsubsidie van € 24.500,–. De bijdrage van NOC*NSF voor 2017 bedraagt € 1.316.750,–. De Dopingautoriteit heeft voor 2017 voor € 224.300,– aan overige inkomsten begroot.

Vraag 44

Zij wensen ook te vernemen of dit budget voldoende is voor de uitoefening van haar taken als dit wetsvoorstel aangenomen zou worden. Als er niets verandert in de financiering, hoe zit het dan met de onafhankelijkheid van de Dopingautoriteit, zo vragen deze leden.

De verwachting is dat het budget voldoende zal zijn voor de uitvoering van de taken van het zbo Dopingautoriteit, met de notie dat er sprake zal zijn van enkele extra taken in verband met de zbo-status van de organisatie en daardoor van grotere overheadkosten. Ik ben in gesprek met de Dopingautoriteit over hoe dit het beste opgevangen kan worden. In de verdeling van de financiering van het zbo Dopingautoriteit (deels door overheid, deels door de sport) verandert niets. Daarmee sluit ik aan bij de huidige verantwoordelijkheidsverdeling. Omdat beide financieringsstromen grofweg even groot zijn en niet een van twee overheerst is de onafhankelijkheid van het zbo gewaarborgd.

Vraag 45

De leden van de CDA-fractie vragen waarom er is gekozen om de aanstelling van leden van de Dopingautoriteit te laten plaatsvinden vanuit de overheid en vanuit het NOC*NSF. Zou – in het kader van het objectief en onafhankelijk houden van de Dopingautoriteit – het niet beter zijn om ook sportbonden geen invloed te laten hebben in de samenstelling van de Dopingautoriteit, zo vragen zij.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op vragen 30 en 31 van de leden van de VVD-fractie.

Vraag 46

De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel fte er momenteel werkzaam is bij de Dopingautoriteit, en of dit na het omvormen naar een zbo uitgebreid gaat worden.

Bij de stichting Dopingautoriteit zijn momenteel 40 mensen werkzaam die samen voor 16,49 fte in dienst zijn. Momenteel wordt besproken of de omvorming van stichting naar zbo gevolgen heeft voor het aantal medewerkers. Ik kan op dit moment niet zeggen of dit tot een uitbreiding van het aantal fte gaat leiden of niet.

Vraag 47

Ook vragen de genoemde leden de regering welke beleidsregels met betrekking tot de taakuitoefening van de Dopingautoriteit de Minister voornemens is op te stellen.

In het kader van het proces waarin de Dopingautoriteit als zbo wordt opgericht zal ook deze vraag aan de orde komen. In samenspraak met de Dopingautoriteit zal worden bezien in hoeverre er behoefte bestaat aan het opstellen van beleidsregels.

Vraag 48

De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast of het denkbaar is dat de Dopingautoriteit in de toekomst een breder takenpakket met betrekking tot integriteitzaken krijgt.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 9 van de leden van de SP-fractie.

Vraag 49

De leden van de D66-fractie verzoeken de regering om in te gaan op de vraag of met het voorliggende wetsvoorstel voldoende is gewaarborgd dat de verwerking van persoonsgegevens een solide basis krijgt en dat het aansluit op de internationale context.

Door de publiekrechtelijke inkadering van de Dopingautoriteit worden de juridische risico’s weggenomen die verbonden zijn aan de huidige, volledig privaatrechtelijk georiënteerde regeling van de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van het dopingcontroleproces. Daarmee komt inderdaad een solide basis voor de verwerking van persoonsgegevens. In dit verband wordt ook verwezen naar de nota van wijziging waarmee een wettelijke grondslag wordt gecreëerd voor de gegevensverwerking door sportbonden ten behoeve van tuchtrechtprocedures bij dopingovertredingen. Tegelijkertijd blijft de Dopingautoriteit in staat om de taken uit te voeren in overeenstemming met de WAD-Code, zodat ook de internationale context, met inbegrip van de in het kader van WADA opgestelde privacyregels, voldoende is gewaarborgd.

5. De Dopingautoriteit

Vraag 50

De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering een toelichting te geven hoe, in dit voorstel, de handelaren, tussenpersonen, managers en artsen kunnen worden aangepakt.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 van de leden van de SP-fractie.

Vraag 51

De leden van de SP-fractie vragen hoe het voorliggende wetsvoorstel omgaat met mechanische doping of anderzijds verboden methoden die niet via het lichaam worden opgenomen en toegediend. Zij vragen om een toelichting op de vraag hoe hierop toezicht wordt gehouden.

De term mechanische doping is misleidend, omdat het hierbij niet gaat om stoffen die in het lichaam worden opgenomen. Mechanische doping valt dan ook niet binnen de definitie van doping die in de WAD-Code en het Nationaal Dopingreglement wordt gehanteerd. Het is beter om te spreken over mechanische of technologische fraude, waarbij wordt aangesloten bij de terminologie die sportorganisaties in hun reglementen hanteren. De sportsector is zelf verantwoordelijk om toezicht te houden op naleving van hun spelregels.

Vraag 52

De genoemde leden vragen hoe het kan dat 1.200 van de 20.000 sporters aan dopingcontroles worden onderworpen. Hoe kan het dat zo weinig sporters worden bereikt en hoe gaat het voorliggende wetsvoorstel daarin verandering brengen, zo wensen zij te vernemen.

Het getal van 20.000 sporters betreft een inschatting van het totale aantal sporters dat in Nederland op het hoogste niveau uitkomt in uiteenlopende sportcompetities en om die reden onderworpen kan worden aan een dopingcontrole. De 1.200 sporters waarbij een controle is afgenomen komen voort uit een risicogestuurde selectie van sporters die de Dopingautoriteit zelfstandig uitvoert. In deze selectie wordt onder meer gekeken naar het prestatieniveau van de sporter en de dopinggevoeligheid van de beoefende sport. Het wetsvoorstel brengt geen veranderingen aan in het dopingcontroleproces.

Vraag 53

Voorts verzoeken deze leden de regering te reageren op het signaal dat jeugdige talenten lang niet altijd tijdig de juiste voorlichting hebben ontvangen die van belang is voor een toekomst in een schone sport.

De verantwoordelijkheid voor het geven van voorlichting over de risico’s van dopinggebruik ligt bij de sportsector zelf. De Dopingautoriteit en NOC*NSF verzorgen samen de voorlichting over doping in de georganiseerde sport, al of niet met financiële ondersteuning van het ministerie. Daarbij wordt uitdrukkelijk ook geprobeerd om, in overleg met de sportbonden, alle talentvolle jonge sporters te bereiken en voor te lichten over de risico’s van doping. Daarnaast is met de Doorlopende Leerlijn Dopingvrije Sport voor coaches en sporters in elke fase een passende voorlichting beschikbaar. Door de omvang van de doelgroep is het niet mogelijk om de voorlichting altijd via voorlichtingsbijeenkomsten te laten verlopen. Daarom hebben de Dopingautoriteit en NOC*NSF gezamenlijk e-learnings over doping ontwikkeld, die verspreid kunnen worden via digitale media en online gevolgd kunnen worden, om zo het bereik van de voorlichting te vergroten.

Vraag 54

Ook wensen zij te vernemen hoe wordt omgegaan met voorlichting aan amateursporters. In dat verband vragen zij de regering toe te lichten of zij bereid is meer voorlichtingstrajecten te zullen starten over het gebruik en het gevaar van doping onder amateursporters.

In het Nederlandse antidopingbeleid heeft voorlichting een belangrijke rol. De eerdergenoemde programma’s Koersen op een Schone Sport (samen met wielrenunie KNWU) en Samen voor een Schone Sport (samen met de biljartbond KNBB, voetbalbond KNVB, de Atletiekunie en fitnessorganisatie NL Actief) zijn in principe gericht op alle leden van deze bonden, waaronder ook amateursporters. Het doel is om de communicatiemiddelen die in deze programma’s zijn ontwikkeld breder in te zetten om het bewustzijn van de risico’s van dopinggebruik te vergroten. Om de dekking van de voorlichting te verbeteren is het van belang om de mogelijkheden van digitale voorlichting verder te benutten, zoals nu bij de Doorlopende Leerlijn Dopingvrije Sport ook al gebeurt.

Vraag 55

De leden vragen ten aanzien van de whereabouts voorts of de regering erkent hoe ingrijpend het voor goedwillende sporters is om steeds te moeten melden waar men verblijft en steeds gecontroleerd te kunnen worden, terwijl er geen gelijkwaardige relatie bestaat tussen de sporter en de sportbond (waar de sporter afhankelijk van is) zodat het ook de vraag blijft in hoeverre toestemming voor gegevensuitwisseling vrijwillig gegeven is, en dat het daarom des te belangrijker is dat er een effectievere aanpak van doping komt, waarbij niet alleen de sporters gecontroleerd worden maar juist ook de hele keten die daaraan voorafgaat.

De whereabouts-verplichting die de sport haar sporters oplegt is ingrijpend, dat erken ik zonder meer. Het is in de internationale dopingbestrijding echter ook een noodzakelijk instrument. In die zin staat het recht op privacy van de sporter op gespannen voet met de uitvoering van dopingcontroles en de gegevensverwerking daarbij. Ik heb hier in juni 2016 een conferentie over gehouden in Amsterdam, als onderdeel van het Nederlandse EU-Voorzitterschap. Juist omdat de whereabouts-verplichting zo’n ingrijpend instrument is, is het belangrijk dat de privacy van sporters zo goed mogelijk beschermd wordt door de verwerking van persoonsgegevens bij dopingcontroles plaats te laten vinden op basis van een degelijke juridische grondslag en ervoor te waken dat de organisaties die die gegevens verwerken zich aan de regels van privacybescherming houden.

Vraag 56

De genoemde leden verzoeken de regering voorts in te gaan op het privacyvraagstuk van de sporters en de kritiek hierop die geuit is tijdens het eerdergenoemde rondetafelgesprek.

Tijdens het rondetafelgesprek is het perspectief van de sporter op de verhouding tussen sporter en sportbond onder meer belicht door de vertegenwoordigers van NL Sporter en van de atletencommissie van NOC*NSF. De vraag of er een voldoende evenwichtige verhouding is tussen de sporter en de bond, zodat toestemming voor de verwerking van persoonsgegevens inderdaad geacht kan worden in vrijheid te zijn gegeven, is echter specifiek privacyrechtelijk. De beantwoording daarvan is aan de Autoriteit Persoonsgegevens of de rechter. Ik signaleer hier, met deze vertegenwoordigers, wel dat een juridisch risico blijft bestaan. Dat risico wil ik wegnemen. Daarom breng ik een wijziging in het wetsvoorstel aan door middel van een nota van wijziging, waarnaar ik eerder in deze nota reeds verwees. Hiermee wordt ook een wettelijke grondslag voor de gegevensverwerking door sportbonden ten behoeve van tuchtrechtprocedures bij dopingovertredingen in het leven geroepen.

Vraag 57

Ook vragen zij de regering nog eens in te gaan op de bewaartermijnen, wie er nu bij de gegevens mag en hoe zit het precies met de intensiteit van de controles.

Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het wetsvoorstel mag de verwerking van persoonsgegevens uitsluitend plaatsvinden voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van het dopingcontroleproces bij de sporter. Dat heeft ook gevolgen voor de bewaartermijnen. De bewaartermijn voor de meeste persoonsgegevens bedraagt 10 jaar, want dat is de verjaringstermijn zoals vastgelegd in de WAD-Code. De gegevens zijn toegankelijk voor een beperkt aantal medewerkers van de Dopingautoriteit. Het aantal controles dat een sporter (per jaar) ondergaat varieert zeer. Die intensiteit is onder andere afhankelijk van het prestatieniveau van de sporter en de dopinggevoeligheid van de beoefende sport. Een teamsporter in een weinig dopinggevoelige sport zal op basis van een loting misschien eenmaal in zijn/haar leven een controle ondergaan: zo wordt een beroepsvoetballer statistisch gezien misschien eenmaal in de zes tot acht jaar gecontroleerd. Sporters die deel uitmaken van de geregistreerde doelgroep (de absolute top in dopinggevoelige sporten) worden minimaal drie maal per jaar gecontroleerd, en in combinatie met de controles in het buitenland kan dat aantal verder oplopen. Slechts een zeer kleine groep (de absolute wereldtop in dopinggevoelige sporten) zal vaker dan 10 maal per jaar gecontroleerd worden.

Vraag 58

De leden van de SP-fractie vragen de regering in hoeverre de huidige informatie-uitwisseling tussen de Dopingautoriteit, de douane, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en het Openbaar Ministerie slaagt of faalt. Wat gaat er volgens de regering goed en wat gaat nog niet goed genoeg, zo wensen deze leden te vernemen. Daarnaast vragen deze leden wat er gedaan wordt om de informatie-uitwisseling te verbeteren.

De samenwerking tussen de Dopingautoriteit en de genoemde instanties is op dit moment vormgegeven door het Handel in Doping intervisieoverleg. In dat kader worden nu al gegevens over bijvoorbeeld aangetroffen stoffen en trends gedeeld met de Dopingautoriteit. Het delen van persoonsgegevens of informatie over specifieke casussen is echter juridisch gezien niet mogelijk.

Na invoering van de wet wordt samenwerking tussen Dopingautoriteit en deze instanties eenvoudiger doordat er bijvoorbeeld met de douane, de NVWA en de IGZ meer en relevantere gegevens uitgewisseld kunnen worden. Daarnaast worden momenteel gesprekken gevoerd met OM, politie en FIOD over mogelijkheden voor nadere samenwerking met het zbo Dopingautoriteit. Een praktische uitwerking van de samenwerking met partijen, in bijvoorbeeld een convenant of samenwerkingsprotocol, vind ik echter wel nog nodig. De kaders afkomstig uit andere wet- en regelgeving voor het onderling verstrekken van gegevens zijn daarop onverkort van toepassing.

Vraag 59

De genoemde leden wijzen op de indruk die toezichthouders tijdens het rondetafelgesprek lieten zien dat deze wet niets gaat veranderen aan een betere en een meer effectieve samenwerking. Zij vragen de regering om een toelichting en vragen voorts waar volgens deze toezichthouders het probleem zit.

De toezichthouders of opsporingsinstanties waarnaar deze leden verwijzen hebben terecht aangegeven dat de wetten die op hun taakuitoefening van toepassing zijn voor hen onverkort van toepassing blijven. Denk daarbij aan nationale wetgeving zoals de Wet Politiegegevens, de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de Algemene douanewet, maar ook Europese regelgeving zoals de AVG of het Douanewetboek van de Unie. Deze regelgeving bevat beperkingen aan de verstrekking van (persoons)gegevens die worden verwerkt voor de uitvoering van de politietaak, voor strafvorderlijk onderzoek of voor de douanetaak. Die beperkingen zijn gerechtvaardigd. Bij deze gegevens gaat het om zeer gevoelige gegevens die een grote impact kunnen hebben op het leven van de betrokkene en afbreukrisico’s voor de opsporing en vervolging kunnen opleveren. Daarom vind ik dat we hier grote zorgvuldigheid moeten betrachten.

Het wetsvoorstel in zijn huidige vorm bevat geen bepalingen die aan bovenstaande iets veranderen. Het bevat wel een grondslag voor de verstrekking van informatie door de Dopingautoriteit aan het OM en aan de IGZ en de NVWA. Daarnaast krijgen de IGZ en de NVWA de verplichting om relevante gegevens te verstrekken aan de Dopingautoriteit, met uitzondering van medische persoonsgegevens. Ten aanzien van de douane wordt door middel van een nota van wijziging in de Wuab ook een basis voor verstrekking van gegevens gecreëerd. Hiermee wordt een basis voor effectievere samenwerking tussen overheidsorganisaties gelegd.

Vraag 60

Bovendien vragen deze leden of het Openbaar Ministerie te weinig signalen ontvangt of dat zij meer zou moeten doen met de signalen over doping die zij binnenkrijgt. Kan de regering daarop ingaan en kan zij tevens aangeven hoe dit verbeterd kan worden, zo vragen zij.

Het OM is een belangrijke partij in de multidisciplinaire aanpak die nodig is om doping effectief te bestrijden. Daarom neemt het OM deel aan het Handel in Doping intervisieoverleg waarbij de aanwezige partijen (VWS, JenV, IGZ, de douane en de Dopingautoriteit) afstemming zoeken om vanuit eigen taken, rol en verantwoordelijkheid bij te dragen aan de bestrijding van dopinghandel en -gebruik. Omdat dopinggebruik in Nederland niet strafrechtelijk te vervolgen is, richt de inzet van het OM zich op de handel in doping voor zover dat voor het OM valt onder de reguliere strafrechtelijke aanpak van illegale medicijnen of drugs. Daarbij wordt het strafrecht ingezet wanneer dat het meest passend en het meest effectief wordt geacht.

Vraag 61

Ook vragen de leden van de genoemde fractie of het een verbetering zou opleveren als in het voorliggende wetsvoorstel niet alleen de Inspectie voor de Gezondheidszorg, maar ook het Openbaar Ministerie en de douane worden opgenomen om informatie mee uit te wisselen.

Het OM en de douane zijn ook betrokken bij de gesprekken over informatie-uitwisseling waar ik in antwoord op vraag 58 van deze leden op in ben gegaan. Het ligt niet in de verwachting dat de douane voor het uitoefenen van haar wettelijke taken gegevens nodig heeft van de Dopingautoriteit. Mocht dat in de toekomst incidenteel wel nodig zijn, dan is dat na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel mogelijk op grond van artikel 1:33 van de Algemene douanewet. Daarnaast wordt door een nota van wijziging bij dit wetsvoorstel een grondslag gecreëerd voor het verstrekken van gegevens van de douane aan de Dopingautoriteit wanneer de Dopingautoriteit daarom vraagt, en voor zover die gegevens nodig zijn voor het uitoefenen van de wettelijke taken van de Dopingautoriteit. Op deze gegevens is zoals eerder aangegeven andere regelgeving, zoals de Wet bescherming persoonsgegevens en de Algemene douanewet van toepassing, waardoor ook een doelbinding op deze gegevens van toepassing kan zijn.

Vraag 62

Ook verzoeken zij om een toelichting ten aanzien van de plannen voor informatie-uitwisseling tussen de Inspectie voor de Gezondheidszorg, het Openbaar Ministerie, de douane en de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD).

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op vragen 58 en 60 van deze leden.

Vraag 63

De leden van de SP-fractie vragen de regering om ook uitgebreider in te gaan op hoe de samenwerking met andere landen verbeterd wordt met het voorliggende wetsvoorstel. Zij vragen om een toelichting ten aanzien van de vragen wat er precies verandert in de samenwerking die nu al plaatsvindt, hoe deze samenwerking nu is geregeld en wat er volgens de regering beter zou kunnen.

De Dopingautoriteit werkt momenteel goed samen met haar internationale partners zoals WADA, de verschillende internationale sportfederaties en andere nationale antidopingorganisaties. Zij is internationaal zeer actief en wordt door deze partners actief betrokken bij belangrijke discussies. De internationale samenwerking wordt niet beïnvloed door dit wetsvoorstel. Ik zie geen noodzaak voor veranderingen op dit punt.

Vraag 64

De leden van de CDA-fractie vragen waar het getal op is gebaseerd van ongeveer 20.000 sporters die potentieel aan een dopingcontroleproces kunnen worden onderworpen.

Het getal van 20.000 sporters betreft een inschatting van het aantal sporters dat in Nederland op het hoogste niveau uitkomt in de verschillende sportcompetities en om die reden onderworpen kan worden aan een dopingcontrole. Deze inschatting is gemaakt op basis van het aantal door NOC*NSF verleende topsport- en talentstatussen.

Vraag 65

Deze leden vragen voorts of er een doelstelling zal zijn hoeveel sporters daadwerkelijk aan dopingcontroles worden onderworpen.

Nee, vanuit de overheid zal er geen doel worden gesteld voor het aantal sporters dat aan dopingcontroles zal worden onderworpen. Die verantwoordelijkheid ligt bij de Dopingautoriteit zelf, die voor een belangrijk deel afhankelijk is van het budget dat de sportsector beschikbaar stelt.

Vraag 66

Ook wensen de genoemde leden te vernemen of het percentage sporters dat wordt gecontroleerd (nu in de praktijk ongeveer 1.200 van de 20.000) vergelijkbaar is met het percentage controles in andere landen.

Een vergelijking met percentages van gecontroleerde sporters in andere landen is niet goed te maken. Dat komt omdat de sportstructuren en de uitwerking van het antidopingbeleid per land sterk verschillen. Daarmee is onbekend met welke aantallen sporters de groep van 20.000 Nederlandse sporters die in theorie op doping gecontroleerd kunnen worden, vergeleken moet worden. Een dergelijke vergelijking is om die reden in het verleden ook nooit gemaakt.

Vraag 67

Deze leden vragen daarnaast op welke manier de Dopingautoriteit de bevoegdheid tot het verlenen van medische dispensatie inzet. Is er voldoende (medische) expertise aanwezig bij de Dopingautoriteit, of wordt in deze individuele gevallen extern advies ingewonnen, zo vragen zij. Ook wensen zij te vernemen hoe wordt geborgd dat het ingewonnen advies onafhankelijk is.

De medische dispensaties worden verleend door een onafhankelijke commissie van de Dopingautoriteit. Daarin hebben tien artsen zitting, elk met een achtergrond in verschillende medische specialismen. Een dispensatieaanvraag wordt door vijf artsen beoordeeld. Een arts oordeelt daarbij nooit over een aanvraag uit een sport waar hij of zij enige band mee heeft. Op deze manier wordt de onafhankelijkheid van de beoordeling geborgd. In bijzondere gevallen kan extern advies gevraagd worden bij WADA.

Vraag 68

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre dit wetsvoorstel daadwerkelijk de gegevensuitwisseling tussen de Dopingautoriteit en andere (justitiële) instanties zal verbeteren. In dit verband vragen zij of het klopt dat de basis voor een gegevensuitwisseling met de handhaving daardoor met dit wetsvoorstel niet veranderd wordt.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 58 van de leden van de SP-fractie.

Vraag 69

De leden van de CDA-fractie vragen of strafvorderlijke gegevens uitgewisseld mogen worden tussen Dopingautoriteit, douane, justitie en politie.

Het verstrekken van strafvorderlijke gegevens is met strenge waarborgen omgeven om het belang van privacy van de betrokkene in een strafzaak en de belangen van de goede uitvoering van de taken van politie en OM te beschermen. Zo moet het verstrekken van gegevens noodzakelijk zijn met het oog op een zwaarwegend algemeen belang en moet de verstrekking proportioneel zijn, waardoor het verstrekken van strafvorderlijke gegevens aan de Dopingautoriteit niet mogelijk is. Momenteel worden gesprekken gevoerd met het OM over mogelijkheden voor nadere samenwerking met het zbo Dopingautoriteit.

Vraag 70

De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat de Dopingautoriteit gegevens die zij van de douane heeft gekregen, alleen voor haar publiekrechtelijke taak gebruikt, en dus niet aan (private) sportbonden kan verstrekken. Op welke wijze kan de Dopingautoriteit dan deze informatie voor een betere dopingbestrijding inzetten, zo wensen deze leden te vernemen.

Het kan zo zijn dat de Dopingautoriteit informatie ontvangt waarop een geheimhoudingsplicht of doelbinding rust, of waarvan de verstrekkende partij de doorverstrekking beperkt. In dergelijke gevallen kan de Dopingautoriteit deze gegevens benutten om een eigen onderzoek te starten of te besluiten een extra dopingcontrole uit te voeren. De gegevens zijn dan van toegevoegde waarde voor de dopingbestrijding zonder dat ze in concrete zaken doorverstrekt hoeven worden aan sportbonden.

Vraag 71

Deze leden vragen bovendien waarom de samenwerking met de douane wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

Op dit moment wordt er al goed samengewerkt tussen douane en Dopingautoriteit, waarbij uitwisseling van (niet tot personen herleidbare) trendgegevens plaatsvindt. Met de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel wordt het mogelijk voor de Dopingautoriteit om gegevens aan de douane te verstrekken en gegevens van de douane te ontvangen (op basis van een nota van wijziging in plaats van een algemene maatregel van bestuur). Voor beide verstrekkingen geldt dat deze plaatsvinden wanneer daarom gevraagd wordt en deze gegevens nodig zijn voor de uitvoering van wettelijke taken.

Vraag 72

De leden van de CDA-fractie vragen waarom nog wordt bezien in hoeverre samenwerking tussen de Dopingautoriteit en het Openbaar Ministerie wenselijk is. De regering schrijft immers zelf dat gegevens over bepaalde overtredingen zowel voor het Openbaar Ministerie als de Dopingautoriteit belangrijk zijn, aldus deze leden. In dit verband vragen zij waarom de samenwerking tussen deze instanties nu niet wordt geregeld en of bijvoorbeeld een samenwerkingsprotocol tussen OM en Dopingautoriteit wordt overwogen.

Ik overweeg bijvoorbeeld een samenwerkingsprotocol tussen OM en het zbo Dopingautoriteit. Het OM is ook betrokken bij het Handel in Doping intervisieoverleg, waar ik in de antwoorden op vragen 58 en 60 van de leden van de SP-fractie al kort op in ging.

Vraag 73

Voorts vragen de leden van de genoemde fractie waarom er geen wettelijke grondslag voor de informatie-uitwisseling en de samenwerking in het wetsvoorstel is opgenomen.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 69 en 72 van de leden van de CDA-fractie.

Vraag 74

De leden van de CDA-fractie vragen ook of de Dopingautoriteit ook de bevoegdheid krijgt om samen te werken en gegevens uit te wisselen met andere (commerciële) organisaties die actief zijn bij het uitvoeren van dopingcontroles, bijvoorbeeld in opdracht van een internationale sportfederatie.

Er bestaat geen aanleiding om een grondslag op te nemen voor de verstrekking van gegevens door de Dopingautoriteit aan commerciële organisaties die dopingcontroles uitvoeren. Beide handelen immers «in opdracht van» sportorganisaties of antidopingorganisaties en voeren daarom nooit dezelfde dopingcontrole uit. Daarentegen is wel heel belangrijk dat de gegevensverstrekking van de Dopingautoriteit naar sportorganisaties of antidopingorganisaties voldoende is gewaarborgd.

Vraag 75

Genoemde leden vragen bovendien welke rol de Dopingautoriteit heeft in het bestrijden van doping in de ongeorganiseerde sport.

De rol die de Dopingautoriteit neemt in het bestrijden van doping in de ongeorganiseerde sport bestaat vooral uit activiteiten die gericht zijn op voorlichting en preventie. Juist door het ongeorganiseerde karakter van dit deel van de sport is er geen sprake van een dopingreglement waar leden aan gebonden zijn, waardoor het uitvoeren van dopingcontroles om vast te stellen of leden zich aan de reglementen houden niet aan de orde is. Prestatiebevordering in competitieverband is in dit deel van de sportsector ook niet de aanleiding om doping te gebruiken.

De preventieactiviteiten van de Dopingautoriteit in de ongeorganiseerde sport zijn grotendeels samengebracht in de campagne «Eigen Kracht». Kernpunten van deze campagne zijn het beschikbaar stellen van betrouwbare informatie aan (potentiële) gebruikers en het, in samenwerking met de fitnessbranche, werken aan een dopingvrije cultuur in deze branche.

Vraag 76

Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie waarom in dit wetsvoorstel geen gedetailleerde publiekrechtelijke voorschriften met onder andere regels ten aanzien van erkende controleartsen zijn opgenomen, zoals dat in Vlaanderen wel het geval is.

In Nederland worden dopingcontrole officials ingezet om dopingcontroles uit te voeren. Slechts een deel van deze officials is arts. De regels over erkende controleartsen waarnaar de leden van de CDA-fractie verwijzen passen goed in het Belgische, publiekrechtelijke systeem waarbij alle aspecten van het dopingbestrijdingsbeleid zijn neergelegd in overheidsregelgeving. Het voorstel dat nu bij uw Kamer aanhangig is gaat uit van een eigen verantwoordelijkheid van de sportsector voor de bestrijding van doping in de sport, waarbij de overheid ondersteunend optreedt als dat nodig is. Het opnemen van gedetailleerde publiekrechtelijke voorschriften over de erkenning van dopingcontrole officials/controleartsen past niet in deze opvatting.

Vraag 77

Voorts wensen de leden van de CDA-fractie te vernemen of ook is overwogen om de Dopingautoriteit de bevoegdheid te geven om sportbonden aan te pakken die in de fout gaan door het onvoldoende bestrijden van dopinggebruik of zelfs het bevorderen en/of toedekken van dopinggebruik.

Een dergelijke wettelijke toezichtrol op sportorganisaties past niet bij het uitgangspunt dat de bestrijding van doping in de sport een eigen verantwoordelijkheid is van de sportsector, waarbij de overheid ondersteunend optreedt als dat nodig is. Deze is dan ook niet overwogen. Wanneer het zbo Dopingautoriteit ziet dat sportbonden de fout in gaan, kan dit gesignaleerd worden bij koepel NOC*NSF, die vervolgens zelf in de positie is om eventuele maatregelen te nemen.

Vraag 78

Deze leden vragen of de Dopingautoriteit ook de bevoegdheid heeft om klachten in het kader van medisch tuchtrecht in te dienen tegen (sport) artsen.

De Dopingautoriteit heeft zelf geen bevoegdheid om een klacht in te dienen, maar kan wel een melding doen bij de IGZ. De mogelijkheid om een klacht in te dienen is er voor direct belanghebbenden en voor de IGZ. Als een vermoeden bestaat dat een (sport)arts in strijd met een tuchtnorm handelt, kan de IGZ die bevoegdheid gebruiken om een tuchtklacht bij de tuchtcolleges voor de gezondheidszorg in te dienen.

Vraag 79

De leden van de CDA-fractie vragen tot slot of het in de toekomst mogelijk blijft om (juridische) persoonsgegevens uit te wisselen tussen de sportbonden en Dopingautoriteit en of de regering kan toelichten of de uitvoering van het tuchtrecht door sportorganisaties ook in de toekomst gewaarborgd blijft.

Ik hecht er zeer aan dat de sportorganisaties ook in de toekomst hun verantwoordelijkheid kunnen nemen om bij overtredingen van de dopingregels tuchtprocedures aan te spannen. Om ervoor te zorgen dat in het kader van het tuchtrecht een duidelijke juridische basis bestaat voor de verwerking van persoonsgegevens door de Dopingautoriteit en de sportorganisaties, bevat het wetsvoorstel de benodigde wettelijke grondslagen. Deze omvatten onder meer de grondslag voor de Dopingautoriteit om persoonsgegevens te verstrekken aan de betreffende sportorganisaties. Met dit wetsvoorstel is de uitvoering van het tuchtrecht door sportorganisaties dus voldoende gewaarborgd.

Vraag 80

De leden van de D66-fractie constateren dat de Dopingautoriteit als taak heeft doping te bestrijden, maar dat daar niet onder valt om onderzoek te doen naar dopingnetwerken en dopingculturen. Zij vragen of dat ergens anders is belegd en zo ja, waar. Ook vragen zij hoe dit zich met elkaar verhoudt.

De reikwijdte van de Dopingautoriteit wordt bepaald door de reikwijdte van het Nationaal Dopingreglement. Daardoor is de blik van de Dopingautoriteit gericht op de georganiseerde sport in ons land. Netwerken die zich binnen de georganiseerde sport bevinden kunnen worden onderzocht door de Dopingautoriteit, maar wanneer die netwerken zich buiten de sport bevinden zijn de mogelijkheden van de Dopingautoriteit beperkt. Bij dopingnetwerken gaat het vaak om handel en productie van dopingmiddelen. Voor zover de dopingstoffen onder de Geneesmiddelenwet vallen zijn handel en productie in Nederland economische delicten die via de strafrechtelijke weg kunnen worden aangepakt door de daarvoor verantwoordelijke opsporingsdiensten. Het is de bedoeling dat, onder meer als uitwerking van dit wetsvoorstel, er een betere verbinding wordt gelegd tussen de beide structuren.

Vraag 81

Genoemde leden verzoeken de regering bovendien toe te lichten waarom niet is gekozen voor een directe implementatie van de WADA-regels in regelgeving, zoals in Vlaanderen.

Het uitgangspunt van het antidopingbeleid in Nederland is dat de bestrijding van doping in de sport een eigen verantwoordelijkheid is van de sport, waarbij de overheid ondersteunend optreedt als dat nodig is. In Vlaanderen is gekozen voor een implementatie van de WAD-Code in een variant waarbij het antidopingbeleid volledig publiekrechtelijk is vormgegeven. Dat neemt niet weg dat door zowel Nederland als Vlaanderen hetzelfde doel wordt nagestreefd: een effectieve dopingbestrijding in overeenstemming met de WAD-Code.

Vraag 82

Ook vragen deze leden of in internationaal verband wordt gesproken – en worden afspraken gemaakt – over de borging van de Anti-Doping Code.

Er wordt in internationaal verband uitgebreid gesproken over de borging van de WAD-Code en het systeem dat we hebben om doping in de sport te bestrijden, met WADA als middelpunt. Dat gebeurt in verschillende netwerken waarin de Dopingautoriteit, de sportsector en het ministerie betrokken zijn.

6. Rechten en plichten van de sporter

Vraag 83

De leden van de fractie van de SP vragen de regering te verduidelijken welk recht een sporter heeft als hij of zij op het moment van controle niet wil meewerken en daardoor uitgesloten wordt van één of meerdere wedstrijden.

Het recht op verzet, zoals is opgenomen in artikel 2, derde lid, van het voorstel, stelt de sporter in staat om te allen tijde te kunnen weigeren om onderworpen te worden aan een dopingcontroleproces. Dit recht beschermt de lichamelijke integriteit van de sporter; hij of zij kan niet door de Dopingautoriteit gedwongen worden om lichaamsmateriaal af te staan. Dat neemt niet weg dat een weigering om mee te werken aan een dopingcontrole nadelige (in het sporttuchtrecht neergelegde) gevolgen kan en zal hebben voor de sporter, zoals een schorsing. Als deze gevolgen niet aan een weigering verbonden zouden zijn en iedere sporter er zonder sancties voor kan kiezen om niet deel te nemen aan het dopingcontroleproces, zou het antidopingbeleid zijn effectiviteit verliezen. Echter, de opneming van het recht op verzet in het wetsvoorstel onderstreept dat het belang van de bescherming van de lichamelijke integriteit prevaleert boven het belang van de afname van lichaamsmonsters ter uitvoering van het dopingcontroleproces.

Vraag 84

Voorts verzoeken deze leden de regering in te gaan op de vraag tot welke grens (top)sporters een verregaande inbreuk op hun privacy moeten tolereren.

Een effectief antidopingbeleid is onmogelijk zonder een inbreuk op de privacy van de sporters. Waar de grens ligt, wordt in internationaal (WADA-)verband met de sportsector afgesproken. Zo is bijvoorbeeld de inzet van het whereabouts regime een onmisbaar onderdeel van het antidopingbeleid. Dat neemt niet weg dat zij ook een beperking oplegt aan de bewegingsvrijheid en de persoonlijke levenssfeer van sporters. Ik onderschrijf dat dit soort beperkingen noodzakelijk en proportioneel is, zoals ik ook in de memorie van toelichting uiteen heb gezet. Wel vind ik het goed dat de weging tussen enerzijds het belang van een effectief antidopingbeleid en anderzijds het belang van de privacy van sporters niet alleen plaatsvindt in WADA-verband, maar ook in het Nederlandse maatschappelijke en politieke debat. Het wetsvoorstel, met zijn publiekrechtelijke inkadering van de bevoegdheden van de Dopingautoriteit en het toezicht daarop door ondergetekende, maakt dit mogelijk.

Vraag 85

De genoemde leden stellen dat sporters die schuldig zijn aan het gebruik van doping zowel in het bestuursrecht als in het privaatrecht daarmee geconfronteerd kunnen worden. Zij vragen de regering om een analyse over hoe volledige rechtszekerheid voor sporters wordt gewaarborgd.

Eén van de gevolgen van het wetsvoorstel is dat de taak- en bevoegdheidsuitoefening door de Dopingautoriteit publiekrechtelijk wordt ingekaderd. Het wetsvoorstel bevat echter geen bestuursrechtelijke sanctionering van dopingovertredingen. De taak- en bevoegdheidsuitoefening heeft onder meer betrekking op het uitvoeren van het dopingcontroleproces. De gegevens die daarmee worden verkregen worden, indien daartoe aanleiding bestaat, verstrekt aan sportorganisaties ten behoeve van de uitvoering van een tuchtprocedure tegen de verdachte sporter. Dat betekent dat een sporter die wordt verdacht van dopinggebruik (uitsluitend) in het tuchtrecht (dus privaatrechtelijk) kan worden bestraft.

Vraag 86

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering een nadere toelichting te geven op de stelling dat de overeenkomst tussen de sporter en de sportbond niet toereikend zou zijn voor de verwerking van gegevens van personen in de omgeving van de sporter.

Een overeenkomst kan een grondslag zijn voor de verwerking van persoonsgegevens van de personen die aan deze overeenkomst gebonden zijn. In de praktijk vormt het dopingreglement deze basis voor sporters en een deel van de personen in de omgeving van de sporter. Echter, op grond van de WAD-Code is de Dopingautoriteit ook verplicht om de zogenaamde intelligence & investigations-activiteiten uit te voeren. Die activiteiten kunnen zich ook richten op personen die niet gebonden zijn aan het dopingreglement. Daarbij kan het gaan om coaches en begeleiders, maar bijvoorbeeld ook om artsen of familieleden van de sporters. Voor bijvoorbeeld die familieleden ligt er geen overeenkomst ten grondslag aan de gegevensverwerking die deel uitmaakt van de intelligence & investigations-activiteiten. Als gevolg daarvan is de grondslag «overeenkomst» dus onvoldoende voor de verwerking van alle persoonsgegevens voor een effectief antidopingbeleid.

Vraag 87

Deze leden vragen daarnaast of de regering een overzicht kan geven van de waarborgen van privacy van sporters die binnen het tuchtrecht van sportbonden zijn vastgelegd.

Voor de beantwoording van deze vraag kan worden verwezen naar het Nationaal Dopingreglement, dat kan worden geraadpleegd op de website van de Dopingautoriteit (www.dopingautoriteit.nl). Dit document vormt de basis voor de dopingreglementen die door sportbonden worden opgesteld. In artikel 68 van het Nationaal Dopingreglement, met als onderwerp «privacy», wordt onder meer verwezen naar de International Standard for the Protection of Privacy and Personal Information (beschikbaar via www.wada-ama.org). Het document vormt een aanvulling op de WAD-Code en bevat onder meer bepalingen over de beveiliging van persoonsgegevens, bewaartermijnen, de vernietiging van persoonsgegevens en enkele rechten van de sporter (waaronder het recht om inzage te krijgen in de jegens hem of haar verwerkte persoonsgegevens en het recht om die gegevens te corrigeren bij onjuistheden). Daarnaast zijn er de algemene waarborgen van privacy die volgen uit de Wet bescherming persoonsgegevens en, vanaf 25 mei 2018, de AVG.

7. Grondrechtelijke aspecten

Vraag 88

De leden van de VVD-fractie willen de regering vragen of er in de nieuwe Wet uitvoering antidopingbeleid voldoende (juridische) grondslag is voor het uitwisselen van informatie en persoonsgegevens met de verantwoordelijke sportorganisatie om de desbetreffende sporter te kunnen sanctioneren.

Artikel 6, tweede lid, onderdeel c, van het wetsvoorstel, geeft aan de Dopingautoriteit de bevoegdheid tot «het verstrekken van persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid, aan sportorganisaties ten behoeve van de uitvoering van tuchtrechtelijke procedures». Daarmee bevat het wetsvoorstel de grondslag waarnaar de leden van de VVD-fractie vragen.

Vraag 89

Deze leden vragen voorts of er voldoende grondslag in de Wet uitvoering antidopingbeleid is om sportorganisaties, opsporingsorganisaties en antidopingorganisaties efficiënt te laten samenwerken.

Er is op dit moment al sprake van een goede samenwerking tussen de Dopingautoriteit en de sportsector. Deze samenwerking zal niet inboeten aan efficiëntie door dit wetsvoorstel. Voor wat betreft de samenwerking tussen de Dopingautoriteit en handhavings- en opsporingsinstanties verwijs ik naar het antwoord op vraag 58.

Vraag 90

De leden van de PvdA-fractie vragen of de sporter werkelijk in vrijheid kan beslissen of hij al dan niet persoonsgegevens zoals gezondheidsgegevens wil delen.

Het is niet aan mij om te beoordelen of toestemming juridisch gezien een voldoende grondslag is voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van het dopingcontroleproces; uiteindelijk is dat oordeel aan de rechter. Ik zie echter wel een juridisch risico, net als onder meer de Raad van State en de Autoriteit Persoonsgegevens. Dat risico wordt weggenomen met het voorliggende wetsvoorstel.

Vraag 91

De genoemde leden verzoeken de regering om toe te lichten of het voorstelbaar is dat een topsporter zijn bond kan weigeren om gegevens te verstrekken. Dat zal immers al snel tot uitsluiting van zijn sport leiden, aldus deze leden.

Het is voorstelbaar dat een topsporter zijn bond weigert om zijn persoonsgegevens te verwerken of aan anderen te verstrekken. Die verstrekking van persoonsgegevens is echter noodzakelijk voor het uitvoeren van het dopingcontroleproces. De weigering kan daarom, op basis van het sporttuchtrecht, leiden tot uitsluiting van competitie en wedstrijden.

Vraag 92

Voorts stellen deze leden dat het wetsvoorstel niet voorziet in een wettelijke grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens door sportbonden. In dat verband vragen zij de regering of en waarom zij hun mening deelt dat daarom het voorliggend wetsvoorstel maar zeer ten dele voorziet in een betere bescherming van de privacy van de sporter.

Mij is tijdens het rondetafelgesprek in uw Kamer duidelijk geworden, in het bijzonder door de bijdrage van de Autoriteit Persoonsgegevens, dat er een juridisch risico blijft kleven aan toestemming als grondslag voor de gegevensverwerking door sportbonden. Daarom is het wetsvoorstel op dit onderdeel aangepast door middel van een nota van wijziging. Met die aanpassing zal het wetsvoorstel een wettelijke grondslag bevatten voor de verwerking van persoonsgegevens door sportbonden.

Vraag 93

De leden van de SP-fractie hebben zorgen over de verstrekking van persoonsgegevens aan sportorganisaties en aan buitenlandse antidopingorganisaties. Is hier niet een wettelijke grondslag voor nodig, zo vragen deze leden.

Deze leden stellen terecht dat hiervoor een wettelijke grondslag nodig is. Die grondslag is opgenomen in de artikelen 6, tweede lid, onderdeel c, en 12, tweede lid, van het wetsvoorstel.

Vraag 94

Ook vragen deze leden naar aanleiding van de stelling van de regering dat er geen onaanvaardbare mate van machtsongelijkheid bestaat en dat de sporter geacht moet worden in vrijheid toestemming te kunnen geven voor de verwerking van persoonsgegevens, hoe dit zich verhoudt met het recht op verzet.

Het recht op verzet dient ter bescherming van de lichamelijke integriteit en waarborgt dat een sporter niet hoeft te dulden dat in het kader van dopingbestrijding een inbreuk wordt gemaakt op zijn of haar lichamelijke integriteit. Hiermee aanvaardt de sporter wel de mogelijk sporttuchtrechtelijke consequenties, zoals een schorsing. Bij het geven van toestemming voor de verwerking van persoonsgegevens gaat het om de bescherming van een verwant, maar ander belang: de bescherming van persoonsgegevens van sporters. Zoals ik in het antwoord op vraag 79 van de leden van de CDA-fractie aangaf is het wetsvoorstel op een onderdeel aangepast door middel van een nota van wijziging. Met die aanpassing zal het wetsvoorstel een wettelijke grondslag bevatten voor de verwerking van persoonsgegevens door sportbonden ten behoeve van tuchtrechtprocedures bij dopingovertredingen.

Vraag 95

Bovendien wensen deze leden te vernemen welke gegevens sportorganisaties en buitenlandse antidopingorganisaties precies ontvangen. Ook wensen zij te vernemen op welke momenten hiernaar wordt gevraagd en hoe zijn de rechten van sporters hierin zijn gewaarborgd.

Nationale antidopingorganisaties uit andere landen en internationale sportfederaties kunnen controlegegevens, persoonsgegevens, whereabouts-gegevens en medische dispensaties ontvangen, alsmede informatie over (eerdere) tuchtrechtelijke veroordelingen. Deze informatieverstrekking wordt beheerd door de WADA International Standard for the Protection of Privacy and Personal Data, en uiteraard door de van toepassing zijnde wetgeving in de betreffende landen. Voor het overgrote deel betreft het verstrekking aan partijen in landen die, net als Nederland, gebonden zijn aan Europese privacyregels en daarmee dezelfde kaders hanteren voor de rechten van sporters als in Nederland het geval is. Bij informatieverstrekking aan partijen in andere landen moet worden geverifieerd of sprake is van een met Nederland vergelijkbaar niveau van privacybescherming.

Vraag 96

Voorts verzoeken de leden van de SP-fractie de regering om in te gaan op de stelling dat de Wet uitvoering antidopingbeleid niet voorziet in een wettelijke grondslag voor het delen en verwerken van persoonsgegevens met het Instituut voor Sportrechtspraak en/of sportbonden.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 79 van de leden van de CDA-fractie.

Vraag 97

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader te onderbouwen waarom volgens haar toestemming wel degelijk een grondslag vormt voor de verwerking van persoonsgegevens door het tuchtcollege van de sportbond en door andere (internationale) niet-publieke organisaties op sportief gebied. Deze leden vragen ook waarom de regering van mening is dat de verhouding tussen sporter en sportbond horizontaal is, en de verhouding tot de Dopingautoriteit verticaal is. Is het niet zo dat een sporter ook afhankelijk is van de sportbond voor de (professionele) uitoefening van de sport, en kan het niet-afgeven van toestemming aan de sportbond in vrijheid gebeuren, als dat betekent dat de sporter in dat geval niet mee kan doen aan sportwedstrijden, zo wensen deze leden te vernemen.

De Dopingautoriteit is een controlerende instantie die besluiten kan nemen die vergaande gevolgen heeft voor de sporter, vandaar dat ik die relatie als verticaal heb gekarakteriseerd. Sportbonden hebben voor sporters een veelal faciliterende en ondersteunende rol, waardoor er sprake is van een meer gelijkwaardige verhouding dan tussen de Dopingautoriteit en de sporter. Toch wordt het wetsvoorstel op dit onderdeel aangepast zoals ik op vraag 79 van de leden van de CDA-fractie heb geantwoord. Hiermee zal het wetsvoorstel een wettelijke grondslag bevatten voor de verwerking van persoonsgegevens door sportbonden, om zo het risico dat een toestemming geen geschikte grondslag is, zoals dat is verwoord door de Autoriteit Persoonsgegevens, weg te nemen.

Vraag 98

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering van mening is dat de relatie van sporter tot sportbond een verticale machtsverhouding is, terwijl de machtsverhouding van sporter tot Dopingautoriteit een horizontale lijn is. Hoe komt de regering tot deze conclusie, zo wensen deze leden te vernemen.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 97 van de leden van de CDA-fractie.

Vraag 99

Voorts vragen deze leden hoe de regering de machtsverhouding tussen sporter, sportbond en Dopingautoriteit waarborgt.

De verhouding tussen sporter, sportbond en Dopingautoriteit komt naar voren in het Nationaal Dopingreglement en is afkomstig uit de WAD-Code. Het wetsvoorstel versterkt de positie van de sporter en van de Dopingautoriteit.

8. Consultatie

Vraag 100

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe het toezichtarrangement voor de Dopingautoriteit eruit zal komen te zien. Deze leden vragen of hierin ook het toezicht op andere (commerciële) antidopingorganisaties zal worden meegenomen.

De Dopingautoriteit wordt een zelfstandig bestuursorgaan dat onder mijn verantwoordelijkheid zal vallen. Ik zal toezicht houden op het functioneren van het «apparaat» van het zbo. Dat wil zeggen dat er gekeken wordt naar hoe het zbo bepaalde processen uitvoert en regels voor het functioneren van een bestuursorgaan hanteert en dat ik bijvoorbeeld het bestuursreglement moet goedkeuren. Het functioneren van het zbo zal, uit hoofde van de Kaderwet zbo’s, ook iedere vijf jaar worden geëvalueerd. Ik zal individuele besluiten van de Dopingautoriteit over dopingovertredingen niet kunnen corrigeren of vernietigen; die bevoegdheid krijg ik op basis van dit wetsvoorstel niet. Hiernaast is de Dopingautoriteit, ook na inwerkintreding van dit wetsvoorstel aangewezen als de Nederlandse nationale antidoping organisatie. Als zodanig is zij gebonden aan de WAD-Code en het strenge toezicht van WADA op naleving van die Code door de nationale antidopingorganisaties. Tot slot zal de Autoriteit Persoonsgegevens toezicht (blijven) houden op naleving van de regels en wetten betreffende privacy door het zbo Dopingautoriteit. Dat is nu voor de stichting Dopingautoriteit ook het geval en zal onverkort blijven gelden voor commerciële aanbieders van dopingcontroles.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 9 Financiering

Vraag 101

De leden van de D66-fractie vragen of er voldoende financiering beschikbaar is om alle taken voldoende te kunnen uitvoeren, zoals de dopingcontroles. Kan de regering hier iets dieper op ingaan, hoe wordt voldoende financiering geborgd, zo vragen deze leden.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 35 van de leden van de SP-fractie en de antwoorden op vragen 41 t/m 44 van de leden van de CDA-fractie.

Artikel 10 Tarifering

Vraag 102

De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering het wenselijk vindt dat er concurrentie is op controlegebied.

De concurrentie houdt de Dopingautoriteit scherp in hun prijsstelling en de kwaliteit die geleverd wordt. Daarnaast is het vanuit de WAD-Code gewenst dat er ook andere aanbieders van dopingcontroles actief kunnen zijn in Nederland, bijvoorbeeld bij grote sportevenementen die door internationale sportfederaties in Nederland worden georganiseerd. Het is daarom uitdrukkelijk niet de bedoeling om met dit wetsvoorstel een monopoliepositie voor het zbo Dopingautoriteit te creëren. Naar mijn mening kunnen het zbo en andere aanbieders van dopingcontroles naast elkaar bestaan, ook in de nieuwe situatie na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.

Vraag 103

Ook wensen zij te vernemen of de regering de mening deelt dat het van groot belang is dat ook toezicht wordt geregeld op de commerciële aanbieders. In dat verband vragen zij of dat de Dopingautoriteit zou kunnen zijn en zo niet, waarom niet en wie dan wel. De genoemde leden wensen ook te vernemen wie nu precies toezicht houdt op deze commerciële aanbieders.

Het toebedelen van een toezichthoudende rol aan het zbo Dopingautoriteit zou betekenen dat zij toezicht moet gaan houden op haar eigen concurrenten en dat vind ik niet wenselijk. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 32 van de leden van de Pvda-fractie, waarin ik onder meer aangeef dat naar mijn mening WADA in de beste positie is om toe te zien op of commerciële aanbieders van dopingcontroles zich aan de internationale dopingregels houden.

Vraag 104

Ten slotte vragen deze leden welke rol dit onderwerp heeft gespeeld in de totstandkoming van deze wet en of daar überhaupt over is nagedacht. Zo ja, waarom is daar uiteindelijk niets voor geregeld, tegen welke problemen liep men hierbij aan, zo vragen zij, en zo niet, waarom niet.

Bij het opstellen van het wetsvoorstel is inderdaad nagedacht over de positie van commerciële aanbieders van dopingcontroles en het toezicht op het functioneren hierop. Uiteindelijk is doorslaggevend geweest dat de activiteiten van deze commerciële aanbieders in Nederland door alle betrokken partijen gewenst zijn. Het toezicht op naleving van de dopingregels door deze aanbieders is naar mijn mening afdoende belegd bij de opdrachtgevers van deze aanbieders en WADA.

Ik vertrouw erop dat ik met het bovenstaande in voldoende mate heb geantwoord op de vragen van de verschillende fracties.

De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins


X Noot
3

Zie mijn brief van 29 oktober 2015, Kamerstukken II, 2015/16, 30 234, nr. 139.

X Noot
4

Zie mijn brief van 29 oktober 2015, Kamerstukken II, 2015/16, 30 234, nr. 139.

X Noot
5

Ik heb hiermee mijn toezegging uit het Wetgevingsoverleg van 20 november 2017 om in te gaan op het rapport Anti-Doping and Data Protection van de Tilburg University gestand gedaan.

X Noot
6

Zie Kamerstukken II 2016/17, 32 629, nr. 2 e.v.

X Noot
7

Zie hoofdstuk 4 van de Richtlijnen Sportmedisch Handelen 2015, beschikbaar op www.sportgeneeskunde.com.

Naar boven