34 540 Wijzigingen van het Verdrag betreffende het internationale spoorvervoer (COTIF) en Aanhangsels daarbij; Bern, 30 september 2015

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 14 september 2016.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 14 oktober 2016.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 september 2016

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 30 september 2015 te Bern tot stand gekomen wijzigingen van het Verdrag betreffende het internationale spoorvervoer (COTIF) en Aanhangsels daarbij (Trb. 2016, nr. 37).

Een toelichtende nota bij de verdragswijziging treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor het Europese deel van Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

Op 9 mei 1980 kwam te Bern tot stand het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF, Trb. 1980, 160; laatstelijk Trb. 1997, 18), inclusief het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF), en een aantal Bijlagen. De belangrijkste doelstelling van COTIF is de verdere ontwikkeling van het internationale recht voor het spoorvervoer. Deze rechtsontwikkeling levert een belangrijke bijdrage aan het internationale spoorvervoer van passagiers en goederen. Bijvoorbeeld, het harmoniseren van technische eisen levert grensoverschrijdend vervoer minder problemen op. Ook worden in OTIF-verband bepalingen vastgesteld die een belangrijke rol spelen in de contractuele relaties tussen de partijen die betrokken zijn bij internationaal spoorvervoer. 49 overwegend Europese staten, waaronder alle lidstaten van de Europese Unie (EU) behalve de eilanden Cyprus en Malta, en de EU zelf, zijn hierbij partij.

Bij het hierboven genoemde Protocol dat gehecht was aan COTIF is OTIF opgericht, die rechtspersoonlijkheid heeft en gevestigd is te Bern. Als organen van die organisatie kent het verdrag onder andere de Algemene Vergadering, die uit vertegenwoordigers van de lidstaten bestaat en onder meer beslissingen neemt over voorstellen tot wijziging van het verdrag, de Herzieningscommissie, die eveneens uit vertegenwoordigers van de lidstaten bestaat en belast is met het opstellen van voorstellen tot wijziging van het verdrag, alsmede het Comité van Beheer, die uit vertegenwoordigers van 12 lidstaten bestaat en onder andere belast is met het financiële toezicht.

COTIF is meerdere malen gewijzigd om het systeem voor het internationele spoorvervoer verder te ontwikkelen. Op 3 juni 1999 is het Protocol houdende wijziging van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (Protocol van Vilnius) aangenomen (Trb. 2000, 70). Dit Protocol heeft COTIF ingrijpend gewijzigd om deze in overeenstemming te brengen met EU-regelgeving en is in 2002 goedgekeurd voor het Europese deel van Nederland. (Kamerstuk 2001–2002, 28 432, nrs. 386 en 1).

Het Protocol van Vilnius omvat de herziene versies van:

  • COTIF (verdrag), met daaraan gehecht:

  • het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de OTIF;

  • de Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van reizigers (CIV; Aanhangsel A);

  • de Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van goederen (CIM; Aanhangsel B);

  • het Reglement betreffende het internationale spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen (RID; Aanhangsel C);

  • de Uniforme Regelen betreffende de overeenkomsten inzake het gebruik van voertuigen in het internationale spoorwegverkeer (CUV; Aanhangsel D);

  • de Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst inzake het gebruik van de infrastructuur in het internationale spoorwegverkeer (CUI; Aanhangsel E);

  • de Uniforme Regelen betreffende de verbindendverklaring van technische normen en de aanneming van uniforme technische voorschriften die van toepassing zijn op spoorwegmaterieel bestemd voor gebruik in internationaal verkeer (APTU; Aanhangsel F); en

  • de Uniforme Regelen betreffende de technische toelating van spoorwegmaterieel dat wordt gebruikt in internationaal verkeer (ATMF; Aanhangsel G).

2. Wijzigingsregime

Volgens Titel VI van het herziene COTIF kunnen wijzigingen door de volgende organen van het OTIF worden aangenomen; door de Algemene Vergadering, de Herzieningscommissie, de Commissie van deskundigen voor het vervoer van gevaarlijke goederen (RID-deskundigen) of de Commissie van technisch deskundigen (artikel 33). In hoofdlijnen beslist

  • a. de Algemene Vergadering over wijzigingen van het Verdrag zelf;

  • b. de Herzieningscommissie over wijzigingen van de Aanhangsels, behalve over wijzigingen van Aanhangsel C, en over wijzigingen van de bijlagen bij Aanhangsel F;

  • c. de Commissie van RID-deskundigen over de wijzigingen van het RID (Aanhangsel C); en

  • d. de Commissie van technisch deskundigen over de wijzigingen van de bijlagen bij Aanhangsel F.

Dit zijn, zoals gezegd, de hoofdlijnen; artikel 33 somt de uitzonderingen op en geeft aan wanneer de Algemene Vergadering bevoegd is met betrekking tot wijzigingen van de Aanhangsels.

De verdragspartijen wensen opnieuw een beperkt aantal wijzigingen aan te brengen. Het betreffen wijzigingen van het Verdrag en van bepalingen in de Aanhangels die door de Algemene Vergadering aangenomen dienen te worden (Aanhangsel D (CUV), Aanhangsel F (APTU) en Aanhangsel G (ATMF)). Deze wijzigingsvoorstellen van de 25 e zitting van de Herzieningscommissie in 2014 zijn tijdens de twaalfde zitting van de Algemene Vergadering op 29 en 30 september 2015 aangenomen.

De wijzigingen van het Verdrag zelf vallen voor een deel (de artikelen 3, 12 en 20) onder de bevoegdheid van de EU; zie hiervoor hoofdstuk 5 van deze toelichtende nota. Omdat de wijzigingen van het Verdrag als pakket zijn aangenomen, worden zij ook alle ter goedkeuring aan het parlement voorgelegd. De Aanhangsels D, F en G vallen onder de exclusieve bevoegdheid van de EU. Zie hiervoor ook hoofdstuk 5 van deze toelichtende nota. De wijzigingen van deze Aanhangsels worden dan ook niet ter goedkeuring voorgelegd, maar er wordt, om de relatie van de wijzigingen van tekst en Aanhangsels duidelijk te maken, in deze toelichting wel aandacht besteed aan de inhoud van de wijzigingen van de Aanhangsels.

Conform artikel 34, tweede lid, van COTIF zullen wijzigingen van het Verdrag in werking treden één jaar nadat twee derden van de verdragspartijen die wijzigingen hebben aanvaard. Deze wijzigingen zullen vervolgens gelden voor alle partijen. Conform artikel 34, derde lid, van COTIF zullen wijzigingen van de Aanhangsels in werking treden één jaar nadat de helft van de verdragspartijen die wijzigingen hebben aanvaard. Ook deze wijzigingen zullen vervolgens voor alle partijen gelden, maar in dit geval wordt een uitzondering gemaakt voor die partijen die van te voren bezwaar hadden aangetekend tegen de wijzigingen. De regering gaat er, gezien het feit dat nog geen enkele partij de wijzigingen van het Verdrag of de Aanhangsels heeft aanvaard, van uit dat het parlement tijdig een oordeel zal kunnen vellen over de wijzigingen van het Verdrag die ter goedkeuring worden voorgelegd.

3. Aanleiding voor en omvang en strekking van de wijzigingen van COTIF

De wijzigingen betreffen een beperkt aantal bepalingen van COTIF (artikelen 3, 12, 14, 15, 20, 24, 25, 26 en 33), van Aanhangsels D (CUV) (artikelen 1 en 9), F (APTU) (artikel 3) en G (ATMF) (artikelen 1 en 3).

De wijzigingen van COTIF hebben tot doel om:

  • de taken van het Comité van technische deskundigen te actualiseren (wijziging artikel 20);

  • een verwijzing naar de definitie van «houder» in overeenstemming te brengen met het EU-recht (wijziging artikel 12);

  • bepaalde regels inzake de financiering van de OTIF, haar controle en de verslaggeving te wijzigen (wijziging artikelen 14, 15, 24, 25, 26);

  • alsook kleine administratieve wijzigingen aan te brengen (wijziging artikelen 3 en 33).

De wijziging van de artikelen 1 en 9, van Aanhangsel D (CUV) heeft tot doel de rol van de houder en de met het onderhoud belaste entiteit te verduidelijken in de overeenkomsten inzake het gebruik van voertuigen in het internationale spoorwegverkeer.

De wijzigingen van artikel 3, van aanhangsel F (APTU), en de artikelen 1 en 3, van aanhangsel G (ATMF), hebben tot doel het toepassingsgebied van deze Aanhangsels te verduidelijken door het schrappen van de verwijzing naar «ander spoorwegmaterieel».

4. Samenhang met Europese en nationale wetgeving

De bepalingen uit COTIF en de Aanhangsels hebben betrekking op zowel Europese als Nederlandse wet- en regelgeving. In de eerste plaats zijn veel verdragsverplichtingen omgezet via direct werkende Europese verordeningen. Daarnaast hebben veel verdragsverplichtingen een privaatrechtelijk karakter. Deze bepalingen worden verwerkt in contracten die in het kader van internationale spoorvervoer worden gesloten. Enkele privaatrechtelijke verplichtingen zijn ook van toepassing verklaard op nationaal spoorvervoer. Daartoe is onder meer in titel 18 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek een regeling opgenomen die nauw aansluit bij Aanhangsel B (CIM) en wordt via de toegangsovereenkomst, genoemd in artikel 59 van de Spoorwegwet, de toepassing van de relevante bepalingen uit Aanhangsel E (CUI) geregeld.

5. De relatie met de EU

De EU is op 23 juni 2011 toegetreden tot COTIF, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999, op grond van Besluit 2013/103/EU van de Raad van 16 juni 2011 betreffende de ondertekening en sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer tot toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999 (PbEU 2013, L 51). Alle EU-lidstaten, met uitzondering van Cyprus en Malta, zijn partij bij COTIF (zie ook de Inleiding van deze toelichtende nota). Het standpunt van de EU tijdens de twaalfde Algemene Vergadering van de OTIF ten aanzien van de wijzigingen van COTIF en de Aanhangsels daarbij is vastgesteld in Besluit 2015/1734 van de Raad van 18 september 2015 tot vaststelling van het namens de Unie in te nemen standpunt tijdens de 12e algemene vergadering van de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF) ten aanzien van bepaalde wijzigingen van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (Cotif) en de aanhangsels daarbij (PbEU 2015, L 252).

De wijzigingen van Aanhangsels D (CUV), F (APTU) en G (ATMF) bij COTIF, alsook bepaalde wijzigingen van het verdrag zelf (artikelen 3, 12 en 20) vallen onder de bevoegdheid van de EU en zijn in overeenstemming met het recht en de strategische doelstellingen van de EU. De overige wijzigingingen van COTIF behoren tot de bevoegdheid van de EU-lidstaten.

6. Koninkrijkspositie

Wat het Koninkrijk betreft zullen de wijzigingen van COTIF, evenals COTIF zelf, alleen gelden voor het Europese deel van Nederland.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu S.A.M. Dijksma

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Naar boven